Toelichting bij COM(2022)205 - EU position within the EEA Joint Committee concerning an amendment of Protocol 31 to the EEA Agreement, and Protocol 32, on financial modalities for implementation of InvestEU - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2022)205 - EU position within the EEA Joint Committee concerning an amendment of Protocol 31 to the EEA Agreement, and Protocol 32, on ... |
---|---|
bron | COM(2022)205 |
datum | 16-05-2022 |
Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt in verband met de beoogde vaststelling van het besluit van het Gemengd Comité van de EER tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden en Protocol 32 betreffende de financiële bepalingen voor de tenuitvoerlegging van artikel 82.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1. De EER-Overeenkomst
De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-Overeenkomst” genoemd) waarborgt gelijke rechten en verplichtingen binnen de interne markt voor burgers en marktdeelnemers in de EER. De EER-Overeenkomst voorziet in de opname van EU-wetgeving met betrekking tot de vier vrijheden in de 30 EER-staten, bestaande uit de EU-lidstaten, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Daarnaast heeft de EER-Overeenkomst betrekking op samenwerking op andere belangrijke gebieden, zoals onderzoek en ontwikkeling, onderwijs, sociaal beleid, milieu, consumentenbescherming, toerisme en cultuur, gezamenlijk aangeduid als “flankerend en horizontaal” beleid. De EER-Overeenkomst is op 1 januari 1994 in werking getreden. De Europese Unie is samen met haar lidstaten partij bij de EER-Overeenkomst.
2.2. Het Gemengd Comité van de EER
Het Gemengd Comité van de EER is verantwoordelijk voor het beheer van de EER-Overeenkomst. Het is een forum voor het uitwisselen van standpunten in verband met de werking van de EER-Overeenkomst. Het Gemengd Comité neemt zijn besluiten bij consensus.
2.3. De beoogde handeling van het Gemengd Comité van de EER
Het Gemengd Comité van de EER zal naar verwachting het besluit van het Gemengd Comité van de EER tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden en Protocol 32 betreffende de financiële bepalingen voor de tenuitvoerlegging van artikel 82 (hierna “de beoogde handeling” genoemd) vaststellen.
Het doel van de beoogde handeling is de samenwerking tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst uit te breiden tot deelname van de EER-EVA-staten aan het InvestEU-programma. Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/10171 moet bijgevolg in de EER-Overeenkomst worden opgenomen.
Aangezien Liechtenstein geen blijk heeft gegeven van belangstelling voor deelname aan het InvestEU-programma, heeft het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER alleen betrekking op Noorwegen en IJsland. De EER-EVA-staten hebben ook besloten niet deel te nemen aan de InvestEU-advieshub en kunnen ervoor kiezen te participeren in een of meer financiële producten in het kader van het EU-compartiment van het InvestEU-fonds. Om een toereikende financiële bijdrage van de EER-EVA-staten mogelijk te maken, wordt deze bijdrage gebaseerd op het risicoprofiel van de financiële producten waarin zij wensen te participeren. De bijdrage van de EER-EVA-staten verhoogt de EU-garantie.
Voor de berekening van de financiële bijdrage van de EER-EVA-staten aan het InvestEU-fonds is het mogelijk dat de in artikel 82, lid 1, van de EER-Overeenkomst omschreven evenredigheidsfactor voor begrotingsonderdelen het aandeel van de participatie in het InvestEU-fonds via de desbetreffende financiële producten niet nauwkeurig weergeeft. Daarom sluiten de EVA-staten overeenkomstig artikel 8 van Protocol 32 bijdrageovereenkomsten met de EU, vertegenwoordigd door de Commissie. Aangezien de financiële bijdrage via de gekozen financiële producten plaatsvindt, moeten de bedragen van de financiële bijdrage van de EVA-staten aan de EU-garantie, de voorwaarden voor het gebruik van deze bijdrage, de frequentie en de bedragen van de betaling van de bijdrage, en de regels voor de terugbetaling van ongebruikte middelen en ontvangsten aan de EVA-staten, in de bijdrageovereenkomsten worden vastgesteld.
Overeenkomstig het begrotingsbeleid van de EU kan slechts worden deelgenomen aan een EU-activiteit nadat de desbetreffende financiële bijdrage is betaald. De betaling kan evenwel slechts plaatsvinden nadat dit ontwerpbesluit van de Raad is goedgekeurd en de hieruit voortvloeiende door de Europese Commissie opgestelde afroeping van de bedragen door de EER-EVA-staten is ontvangen.
Om de periode tussen 1 januari 2022 en de ontvangst van de desbetreffende betaling te overbruggen, wordt het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité derhalve vanaf 1 januari 2022 met terugwerkende kracht van toepassing. De terugwerkende kracht doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de betrokken personen en neemt het beginsel van het gewettigd vertrouwen in acht.
De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-Overeenkomst.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
De Commissie legt het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER voor aan de Raad met het oog op vaststelling van het standpunt van de Unie. De Commissie hoopt dit standpunt zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER te kunnen uiteenzetten.
De inhoud en de aard van het bijgaande ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER gaan verder dan wat als louter technische aanpassingen kan worden beschouwd in de zin van artikel 1, lid 3, van Verordening nr. 2894/94 van de Raad. Het standpunt van de Unie wordt derhalve door de Raad vastgesteld.
4. Rechtsgrondslag
4.1. Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1. Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”2.
4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval
Het Gemengd Comité van de EER is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de EER-Overeenkomst. De door het Gemengd Comité van de EER vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-Overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de EER-Overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU, in samenhang met artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
4.2. Materiële rechtsgrondslag
4.2.1. Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
Wanneer een beoogde handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.
4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval
De materiële rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit stemt overeen met de materiële rechtsgrondslag van de rechtshandeling die bij het besluit in de EER-Overeenkomst wordt opgenomen.
Het InvestEU-programma is gebaseerd op de titels “Industrie” en “Economische, sociale en territoriale samenhang” van het VWEU (artikel 173 en artikel 175, derde alinea).
Het voorgestelde besluit heeft derhalve de volgende artikelen als materiële rechtsgrondslag: Artikel 173 en artikel 175, derde alinea, VWEU.
4.3. Conclusie
Het voorgestelde besluit moet artikel 173 en artikel 175, derde alinea, VWEU in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU en artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, als rechtsgrondslag hebben.
5. Gevolgen voor de begroting
Noorwegen en IJsland dragen financieel bij aan de begroting van de Unie. Het exacte bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de EER-Overeenkomst zodra dit ontwerpbesluit van de Raad is goedgekeurd.
6. Bekendmaking van de beoogde handeling
Aangezien bij het besluit van het Gemengd Comité van de EER Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden en Protocol 32 betreffende de financiële bepalingen voor de tenuitvoerlegging van artikel 82 zullen worden gewijzigd, is het passend dat het besluit na de vaststelling ervan bekend wordt gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.