Toelichting bij COM(2022)186 - Standpunt EU in de Raad van de Werelddouaneorganisatie ten aanzien van wijziging van het huishoudelijk reglement van het Comité voor het geharmoniseerde systeem (GS-comité)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ONDERWERP VAN HET VOORSTEL

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het namens de Unie in de Raad van de Werelddouaneorganisatie in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgenomen goedkeuring van een ontwerpwijziging op het huishoudelijk reglement van het Comité voor het geharmoniseerde systeem (GS-comité).

2. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

2.1. Internationaal verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen

Het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (“het verdrag”)1 heeft tot doel de internationale handel alsook de verzameling, vergelijking en analyse van statistieken, in het bijzonder die betreffende de buitenlandse handel, te vergemakkelijken. Als bijlage bevat het verdrag de GS-nomenclatuur, een internationaal geharmoniseerd systeem dat de deelnemende landen een gemeenschappelijke basis biedt om de verhandelde goederen in te delen voor douanedoeleinden. De GS-nomenclatuur bevat met name de omschrijving van de goederen, in de vorm van posten en onderverdelingen, en de desbetreffende cijfercodes, op basis van een zescijferig codesysteem. De GS-nomenclatuur wordt om de vijf jaar herzien2. Ze wordt wereldwijd door meer dan 200 landen en economieën toegepast. Dat betekent dat meer dan 98 % van alle goederen die in de wereld worden verhandeld, volgens deze nomenclatuur worden ingedeeld.

Het verdrag is op 1 januari 1988 in werking getreden.

De Europese Unie en al haar lidstaten zijn partij bij het verdrag.

2.2. De Werelddouaneorganisatie (WDO)

De Werelddouaneorganisatie (WDO), die in 1952 werd opgericht als de Internationale Douaneraad, is een onafhankelijk intergouvernementeel lichaam dat tot taak heeft douanediensten effectiever en efficiënter te laten functioneren. De WDO biedt haar leden een reeks verdragen en andere internationale instrumenten, alsmede technische bijstand en opleidingen. Vandaag vertegenwoordigt de WDO 184 douanediensten over de hele wereld.

Het bestuursorgaan van de WDO is de Raad, die bij de uitoefening van zijn taak leunt op een vakkundig secretariaat en een reeks technische en raadgevende comités.

1.

Het technische comité van de WDO dat de voorbereidende werkzaamheden in verband met het verdrag verricht, is het GS-comité. De belangrijkste taken van het GS-comité zijn:


- voor uniformiteit zorgen in de interpretatie en de toepassing van de wetteksten van het GS, onder andere door indelingsgeschillen tussen de verdragsluitende partijen te beslechten, en zo het handelsverkeer te bevorderen;

- voorstellen doen tot wijziging en modernisering van het GS om rekening te houden met de ontwikkeling van de technologie of wijzigingen in de handelspatronen en met andere behoeften van gebruikers;

- een brede toepassing van het GS bevorderen en algemene vraagstukken en beleidskwesties in verband daarmee onderzoeken.


Overeenkomstig artikel 6, lid 6, van het GS-verdrag stelt het GS-comité “zijn huishoudelijk reglement op, waarover wordt beslist met een meerderheid van twee derde van de aan zijn leden toegekende stemmen. Dit reglement is onderworpen aan de goedkeuring van de Raad.

Overeenkomstig regel 26 van het huishoudelijk reglement het GS-comité kan dit reglement geheel of gedeeltelijk worden herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, lid 6, van het verdrag.

De door de Unie in de WDO over het GS in te nemen standpunten worden afgestemd met de lidstaten. De Unie en haar lidstaten hebben samen slechts één stem in het GS-comité van de WDO. In de WDO-Raad stemt de EU voor aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de EU vallen, zoals GS-aangelegenheden, namens de op de vergadering aanwezige lidstaten.

2.3. Beoogde handeling van de WDO-Raad

Op de 139e en 140e zitting van de WDO-Raad (23-25 juni 2022) zullen wijzigingen op de regels 19 en 20 van het huishoudelijk reglement van het GS-comité worden goedgekeurd (“de beoogde handeling”).

Op de 64e zitting (september 2019) bereikte het GS-comité bij consensus overeenstemming over het voorstel tot wijziging van regel 20 van het huishoudelijk reglement om de procedure bij voorbehoud te verduidelijken. Als gevolg van de pandemie is deze vraag nog niet ter goedkeuring voorgelegd aan de WDO-Raad.

Op de 68e zitting (september 2021) heeft het GS-comité ingestemd met het voorstel tot wijziging van regel 19 van het huishoudelijk reglement om de stemprocedure te verduidelijken.

De voorstellen tot wijziging van de regels 19 en 20 van het huishoudelijk reglement worden hieronder toegelicht.

Wijzigingen van huishoudelijk reglement regel 19

- Door de derde en vierde alinea van regel 19 te wijzigen, verduidelijkt de ontwerpwijziging hoe de meerderheid wordt vastgesteld die het GS-comité nodig heeft om besluiten te nemen over wijzigingen van het GS-verdrag (ten minste twee derde van de door de leden van het comité uitgebrachte stemmen), bijvoorbeeld voor wijzigingen van de GS-nomenclatuur, alsook voor andere besluiten waarvoor een gewone meerderheid vereist is (meer dan 50 % van de door de leden van het comité uitgebrachte stemmen), bijvoorbeeld voor indelingsbesluiten, toelichtingen, indelingsadviezen enz.

- Het belangrijkste doel is ervoor te zorgen dat er bij verschillende te bespreken opties een soepele en transparante procedure wordt gevolgd, zodat het besluit van het comité resulteert in de steun van een algemene meerderheid van de leden van het comité voor de optie die overblijft na de geleidelijke eliminering van de optie(s) die minder steun heeft (hebben) gekregen.

2.

- De ontwerpwijziging is weergegeven in onderstaande tabel (en de wijzigingen zijn onderstreept):


Huidige tekstNieuwe tekst
Derde alineaBesluiten over wijzigingen van het verdrag worden genomen met een meerderheid van ten minste twee derde van de door de leden van het comité uitgebrachte stemmen.

Besluiten over wijzigingen van het verdrag worden genomen met een meerderheid van ten minste twee derde van de door de leden van het comité uitgebrachte stemmen. Indien er echter twee of meer opties voor de wijziging zijn, past het comité eerst een stapsgewijze stemprocedure toe, zoals hieronder beschreven volgens de stemprocedure met gewone meerderheid, om het aantal opties terug te brengen tot één. Zodra er één enkele optie voor de wijziging resteert, wordt volgens de regel van de tweederdemeerderheid een eindstemming gehouden over het al dan niet aanvaarden van de wijziging.
Vierde alineaDe overige besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van de door de leden van het comité uitgebrachte stemmen.

De overige besluiten worden genomen bij gewone meerderheid (meer dan 50 %) van de door de leden van het comité uitgebrachte stemmen. Indien er meer dan twee opties zijn en geen van deze opties meer dan 50 % van de door de leden van het comité uitgebrachte stemmen heeft behaald, wordt bij gewone meerderheid van stemmen een stapsgewijze stempraktijk toegepast waarbij het aantal opties wordt verminderd door de optie met de minste stemmen uit te sluiten totdat de optie met de meeste stemmen meer dan 50 % van de door de leden van het comité uitgebrachte stemmen heeft behaald.

Wijzigingen van huishoudelijk reglement regel 20

- Door de eerste en vierde alinea van regel 20 te wijzigen, die daarmee respectievelijk de tweede en eerste alinea worden, verduidelijkt de ontwerpwijziging dat kennisgevingen aan de secretaris-generaal van de WDO om door het GS-comité behandelde aangelegenheden voor te leggen aan de Raad of terug te zenden naar het GS-comité voor een nieuw onderzoek, vóór 24:00 uur (plaatselijke tijd Brussel) van de laatste dag van de termijn door de secretaris-generaal moeten worden ontvangen.

- Deze wijziging is met name van belang voor overheidsdiensten die in een andere tijdzone zijn gevestigd dan het hoofdkantoor van de WDO, en waarvan de kennisgevingen door de secretaris-generaal van de WDO kunnen worden ontvangen na het verstrijken van de termijn voor het indienen van dergelijke verzoeken voor een nieuw onderzoek overeenkomstig de tijdzone waarin het WDO-secretariaat is gevestigd.

3.

- De ontwerpwijziging is weergegeven in onderstaande tabel (en de wijzigingen zijn onderstreept):


Huidige tekstNieuwe tekst
Overeenkomstig Besluit nr. 298 van de Raad kan de secretaris-generaal op verzoek van een verdragsluitende partij aangelegenheden die zich voordoen in het kader van artikel 8, lid 2, van het verdrag, rechtstreeks terugzenden naar het comité, mits het verzoek uiterlijk aan het einde van de tweede maand volgende op de maand waarin een zitting van het comité is gesloten, schriftelijk is ingediend. De secretaris-generaal plaatst de kwestie vervolgens op de agenda van de volgende zitting van het comité voor een nieuw onderzoek.

Indien van verschillende verdragsluitende partijen verzoeken met betrekking tot dezelfde aangelegenheid worden ontvangen met het oog op voorlegging aan zowel de Raad als het comité, of indien een verdragsluitende partij niet aangeeft of de aangelegenheid aan de Raad dan wel rechtstreeks aan het comité moet worden voorgelegd, wordt de aangelegenheid aan de Raad voorgelegd. De secretaris-generaal stelt alle verdragsluitende partijen in kennis van de ontvangst van een verzoek om een aangelegenheid aan de Raad of aan het comité voor te leggen.

Een verdragsluitende partij die een verzoek tot voorlegging van een aangelegenheid aan de Raad of het comité indient, kan haar verzoek te allen tijde intrekken voordat de aangelegenheid door de Raad wordt behandeld of opnieuw wordt onderzocht door het comité. Het comité zal zich echter buigen over een aangelegenheid als die door de Raad wordt voorgelegd. Indien een verdragsluitende partij een verzoek intrekt, wordt het oorspronkelijke besluit van het comité geacht te zijn goedgekeurd, tenzij een verzoek van een andere verdragsluitende partij die dezelfde aangelegenheid betreft, nog hangende is. De secretaris-generaal stelt de verdragsluitende partijen in kennis van elke intrekking.

Kennisgevingen aan de secretaris-generaal om aangelegenheden overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het verdrag en Besluit nr. 298 van de Raad voor te leggen aan de Raad of voor een nieuw onderzoek aan het comité, mogen niet vóór de dag na de sluiting van de zitting van het comité worden ingediend, maar moeten uiterlijk aan het einde van de tweede maand volgende op de maand waarin die zitting is gesloten, worden ingediend.

Wanneer aangelegenheden overeenkomstig artikel 8, lid 3, van het verdrag en Besluit nr. 298 van de Raad geheel of gedeeltelijk voor een nieuw onderzoek aan het comité worden voorgelegd, doet de verdragsluitende partij die heeft verzocht om de aangelegenheid opnieuw te onderzoeken, de secretaris-generaal uiterlijk 60 dagen vóór de openingsdatum van de volgende zitting van het comité een nota toekomen met de redenen waarom zij om dit nieuwe onderzoek heeft verzocht, samen met haar voorstellen voor een oplossing van de aangelegenheid. De secretaris-generaal doet deze nota toekomen aan de andere verdragsluitende partijen.

Kennisgevingen aan de secretaris-generaal om aangelegenheden overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het verdrag en Besluit nr. 298 van de Raad voor te leggen aan de Raad of voor een nieuw onderzoek aan het comité, mogen niet vóór de dag na de sluiting van de zitting van het comité worden gedaan, maar moeten uiterlijk aan het einde van de tweede maand volgende op de maand waarin die zitting is gesloten, worden gedaan. Een kennisgeving wordt geacht binnen de termijn te zijn gedaan indien zij door de secretaris-generaal is ontvangen vóór 24:00 uur (plaatselijke tijd Brussel) van de laatste dag van de termijn.

Overeenkomstig Besluit nr. 298 van de Raad kan de secretaris-generaal op verzoek van een verdragsluitende partij aangelegenheden die zich voordoen in het kader van artikel 8, lid 2, van het verdrag, rechtstreeks terugzenden naar het comité, mits het verzoek uiterlijk in de periode die in de vorige alinea is gespecificeerd, is gedaan. De secretaris-generaal plaatst de kwestie vervolgens op de agenda van de volgende zitting van het comité voor een nieuw onderzoek.

Indien van verschillende verdragsluitende partijen verzoeken met betrekking tot dezelfde aangelegenheid worden ontvangen met het oog op voorlegging aan zowel de Raad als het comité, of indien een verdragsluitende partij niet aangeeft of de aangelegenheid aan de Raad dan wel rechtstreeks aan het comité moet worden voorgelegd, wordt de aangelegenheid aan de Raad voorgelegd. De secretaris-generaal stelt alle verdragsluitende partijen in kennis van de ontvangst van een verzoek om een aangelegenheid aan de Raad of aan het comité voor te leggen.

Een verdragsluitende partij die een verzoek tot voorlegging van een aangelegenheid aan de Raad of het comité indient, kan haar verzoek te allen tijde intrekken voordat de aangelegenheid door de Raad wordt behandeld of opnieuw wordt onderzocht door het comité. Het comité zal zich echter buigen over een aangelegenheid als die door de Raad wordt voorgelegd. Indien een verdragsluitende partij een verzoek intrekt, wordt het oorspronkelijke besluit van het comité geacht te zijn goedgekeurd, tenzij een verzoek van een andere verdragsluitende partij die dezelfde aangelegenheid betreft, nog hangende is. De secretaris-generaal stelt de verdragsluitende partijen in kennis van elke intrekking.

Wanneer aangelegenheden overeenkomstig artikel 8, lid 3, van het verdrag en Besluit nr. 298 van de Raad geheel of gedeeltelijk voor een nieuw onderzoek aan het comité worden voorgelegd, doet de verdragsluitende partij die heeft verzocht om de aangelegenheid opnieuw te onderzoeken, de secretaris-generaal uiterlijk 60 dagen vóór de openingsdatum van de volgende zitting van het comité een nota toekomen met de redenen waarom zij om dit nieuwe onderzoek heeft verzocht, samen met haar voorstellen voor een oplossing van de aangelegenheid. De secretaris-generaal doet deze nota toekomen aan de andere verdragsluitende partijen.

3. NAMENS DE UNIE IN TE NEMEN STANDPUNT

Met het voorgestelde standpunt wordt de ontwerpwijziging van het huishoudelijk reglement van het GS-comité gesteund.

Het is voor de EU belangrijk dat een dergelijke wijziging wordt aangenomen, aangezien zij tot doel heeft het besluitvormingsproces van het GS-comité te verduidelijken en ervoor te zorgen dat besluiten worden genomen met een onbetwiste meerderheid van de leden van dit comité.

Er is met de lidstaten overleg gepleegd binnen de Groep douanedeskundigen (GS/Coördinatie met de WDO) en binnen de Raad.

4.

Het voorgestelde standpunt luidt daarom als volgt:


- De Unie moet de goedkeuring van de wijziging van het huishoudelijk reglement steunen.

- De Unie moet ook eventuele verdere redactionele wijzigingen steunen die door het WDO-secretariaat worden voorgesteld.

Het voorgestelde standpunt van de EU is in overeenstemming met het gevestigde douanebeleid en de door het GS-comité gevolgde praktijk.

Het voorgestelde standpunt is noodzakelijk om de EU in staat te stellen een standpunt in te nemen bij de volgende bijeenkomst van de WDO-Raad.

4. RECHTSGRONDSLAG

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt3.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit tot bepaling van het namens de Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de beoogde handeling is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De Raad van de WDO is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten het Verdrag houdende instelling van een Internationale Douaneraad van 15 december 1950. De Raad is, in het kader van het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, belast met de opstelling van aanbevelingen aan de verdragsluitende partijen met het oog op de wijziging van dat verdrag en de goedkeuring van het huishoudelijk reglement van het GS-comité.

De WDO-Raad zal naar verwachting, overeenkomstig artikel 6 van het GS-verdrag, tijdens zijn vergadering in juni zijn goedkeuring hechten aan een wijziging van het huishoudelijk reglement van het GS-comité. Na de goedkeuring ervan zal de wijziging rechtsgevolgen hebben in de EU-wetgeving, namelijk in: bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief. In artikel 2, punt a), van die verordening is immers bepaald: “2. De gecombineerde nomenclatuur omvat: a) de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem;” en deze wijziging zal gevolgen hebben voor de wijze waarop het besluitvormingsproces inzake de interpretatie en wijziging van de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem in het GS-comité wordt gevoerd, en bijgevolg voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

Aangezien de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling in de eerste plaats betrekking hebben op het besluitvormingsproces voor de interpretatie van het tarief en de toepassing van een internationale overeenkomst in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek, en op de uitvoering van de GS-nomenclatuur en de gecombineerde nomenclatuur van de EU, is de materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit artikel 31, artikel 43, lid 2, en artikel 207, lid 4, eerste alinea VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 31, artikel 43, lid 2, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.