Toelichting bij COM(2022)157 - Reporting of environmental data from industrial installations and establishing an Industrial Emissions Portal - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2022)157 - Reporting of environmental data from industrial installations and establishing an Industrial Emissions Portal. |
---|---|
bron | COM(2022)157 |
datum | 05-04-2022 |
•
Motivering en doel van het voorstel
Bij Verordening (EG) nr. 166/2006 1 (de “verordening”) is het Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (E-PRTR) ingesteld als het pan-Europese register dat publieke toegang biedt tot belangrijke milieugegevens van industriële inrichtingen in de EU, IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. Het E-PRTR bevat gegevens die jaarlijks door ongeveer 30 000 industriële inrichtingen worden gerapporteerd en betrekking hebben op 65 economische activiteiten in de hele EU. Met de verordening wordt uitvoering gegeven aan het Protocol van Kiev van 2006 betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (het “protocol”) 2 , dat in 2009 in werking is getreden. Het is het enige juridisch bindende internationale instrument voor registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.
Elk jaar zenden de lidstaten de Commissie een verslag toe met de door de exploitanten van industriële inrichtingen verstrekte gegevens over de uitstoot en de overbrengingen van elke inrichting. De gegevens worden vervolgens door de Commissie gepubliceerd op een openbare website, met de steun van het Europees Milieuagentschap.
De verordening is geëvalueerd op doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en toegevoegde waarde van de EU in het kader van het programma van de Europese Commissie voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) 3 .Bij de beoordeling werd zowel gekeken naar de voordelen van het E-PRTR als naar het potentieel om het register te vereenvoudigen en de kosten en lasten die voortvloeien uit de verordening te verminderen. Op basis van deze beoordeling werd in het tweede verslag van de Commissie over de uitvoering van de verordening 4 het volgende geconcludeerd:
·het E-PRTR is een cruciale kennisbasis gebleken op het gebied van de emissies van industriële activiteiten in de EU. Het biedt gemakkelijk toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige gegevens. Het biedt het publiek toegang tot deze waardevolle informatie en ondersteunt zo de besluitvorming omtrent milieuaangelegenheden;
·het E-PRTR kan echter verder worden verbeterd en doeltreffender worden gemaakt door het in overeenstemming te brengen met de rapportageverplichtingen uit hoofde van andere milieuwetgeving en door aanvullende contextuele informatie te rapporteren.
Als follow-up van dit uitvoeringsverslag zijn verschillende initiatieven uitgevoerd:
·het portaal voor industriële emissies (het “portaal”) 5 is opgericht. Het bevat de gegevens die jaarlijks worden gerapporteerd in het kader van de E-PRTR-verordening, samen met de gegevens die worden gerapporteerd overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (de “richtlijn industriële emissies”) 6 . Dit portaal, dat in de plaats is gekomen van de E-PRTR-website, brengt gegevens bijeen over industriële activiteiten die in het kader van deze twee milieuwetten van de EU worden gerapporteerd;
·voor aanvullende contextuele informatie zijn bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/142 van de Commissie 7 eenheden en meeteenheden vastgesteld waarmee exploitanten elk jaar verslag kunnen uitbrengen over het productievolume van elke E-PRTR-inrichting. De rapportage over het productievolume wordt voor het eerst verplicht voor het verslagjaar 2023.
De Europese Green Deal 8 is de groeistrategie van Europa die gericht is op een klimaatneutrale, schone en circulaire economie tegen 2050. Met die strategie wordt erkend dat er behoefte is aan ingrijpend transformerend beleid om het beheer van hulpbronnen te optimaliseren en vervuiling tot een minimum te beperken. De Commissie heeft zich ertoe verbonden de EU-regels te herzien om de vervuiling door grote industriële installaties terug te dringen. De Commissie zal de wetgeving herzien en nagaan hoe die volledig in overeenstemming kan worden gebracht met de ambities van de Green Deal om alle vervuiling tot nul terug te dringen en met het beleid inzake klimaat, energie en circulaire economie, rekening houdend met de voordelen daarvan voor zowel de volksgezondheid als de biodiversiteit.
De richtlijn industriële emissies en de verordening zijn complementaire wetten die gericht zijn op het monitoren van de milieueffecten van de industrie:
·de richtlijn industriële emissies bevat regels ter sturing en controle om de vervuiling door de grootste industriële installaties en veehouderijen van de EU geleidelijk terug te dringen en tegelijkertijd gelijke concurrentievoorwaarden te handhaven;
·de verordening ondersteunt het toezicht op de inspanningen om vervuiling terug te dringen door de publieksvoorlichting over de prestaties van installaties te verbeteren.
Er is een verdere analyse uitgevoerd om mogelijke verbeteringen van de verordening vast te stellen, met inbegrip van een effectbeoordeling. Hierna volgen de belangrijkste conclusies van de effectbeoordeling.
·Het sectorale toepassingsgebied van de verordening moet worden herzien om het beter in overeenstemming te brengen met activiteiten die onder verwante milieuwetgeving vallen. Dit betreft met name de richtlijn industriële emissies, maar ook Richtlijn (EU) 2015/2193 inzake middelgrote stookinstallaties 9 en Richtlijn 91/271/EEG van de Raad inzake de behandeling van stedelijk afvalwater 10 .Om beter in overeenstemming te zijn, moeten activiteiten op installatieniveau worden gerapporteerd — zoals in het geval van deze andere wetten — in plaats van op het niveau van de inrichtingen.
·De E-PRTR-verordening moet betrekking hebben op alle relevante verontreinigende stoffen. Dit betekent dat sommige verontreinigende stoffen aan bijlage II bij de verordening moeten worden toegevoegd, waaronder:
·prioritaire stoffen als bedoeld in de kaderrichtlijn water (2000/60/EG) 11 en de richtlijn oppervlaktewater (2008/105/EG) 12 ;
·stoffen die in Verordening (EG) nr. 1907/2006 (Reach) als zeer zorgwekkend zijn geïdentificeerd 13 ;
·stoffen die vallen onder de EU-wetgeving inzake de grondwater- en de luchtkwaliteit, waaronder de grondwaterrichtlijn 14 , de richtlijn inzake luchtkwaliteit 15 en Richtlijn 2004/107/EG betreffende de concentraties van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht 16 .
·Om in overeenstemming te zijn met het EU-beleid inzake de circulaire en koolstofvrije economie en om een betere milieubenchmarking van E-PRTR-gegevens mogelijk te maken, moeten exploitanten verslag uitbrengen over het productievolume en aanvullende gegevens, met name over het gebruik van hulpbronnen (energie, water en grondstoffen).
·De huidige tekortkomingen die van invloed zijn op de uitvoering van de verordening moeten ook worden aangepakt door:
·actualisering van de analysemethoden die exploitanten gebruiken om hun uitstoot en overbrengingen van het terrein naar elders te bepalen;
·exploitanten te verzoeken om in hun verslag aan de bevoegde instanties uitdrukkelijk te bevestigen dat de uitstoot van een bepaalde verontreinigende stof of een overbrenging van afval of afvalwater van het terrein naar elders onder de toepasselijke rapportagedrempels ligt;
·de lidstaten toe te staan bepaalde gegevens te rapporteren namens exploitanten die vee houden, die mogelijk niet over de middelen beschikken om nauwkeurige gegevens te verstrekken.
De noodzaak om de verordening te herzien werd bevestigd in de Europese Green Deal en de verordening wordt tezelfdertijd herzien als de richtlijn industriële emissies. Dit zal de algehele samenhang en efficiëntie van deze twee wetten waarborgen.
Gezien de aard en omvang van de wijzigingen die aan de verordening moeten worden aangebracht en de noodzaak om de samenhang en juridische duidelijkheid te verbeteren, moet deze verordening bij dit voorstel worden ingetrokken en erdoor werden vervangen. Daarbij moeten de uit de verordening voortvloeiende materiële verplichtingen, voor zover dat nog nodig is, worden overgenomen.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
De verordening is gekoppeld aan vele andere EU-milieuwetten, aangezien zij betrekking heeft op een breed scala aan agro-industriële installaties en relevante stoffen, waaronder broeikasgassen. De verordening is onder andere gekoppeld aan wetgeving inzake verontreiniging, zoals de richtlijn industriële emissies, de richtlijn inzake middelgrote stookinstallaties, de richtlijn stedelijk afvalwater en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen 17 . Ook is de verordening gekoppeld aan EU-wetgeving ter bescherming van milieucompartimenten tegen de uitstoot van verontreinigende stoffen (met inbegrip van oppervlaktewater, grondwater en omgevingslucht), omdat de uitstoot van verontreinigende stoffen van invloed kan zijn op de toestand van die compartimenten.
Tot slot is de verordening gekoppeld aan de klimaatwetgeving, met inbegrip van het emissiehandelssysteem van de EU 18 en de verordening inzake de verdeling van de inspanningen 19 .
Het eerste Europese register van verontreinigende stoffen, het Europees emissieregister van verontreinigende stoffen (EPER) 20 , werd opgezet in het kader van de eerste EU-wetgeving ter bestrijding van industriële verontreiniging — de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (de IPPC-richtlijn 21 ). Het doel van het EPER was het verstrekken van informatie over de belangrijkste emissies van activiteiten die onder de IPPC-richtlijn vallen.
Als gevolg van wijzigingen aan beide wetten zijn er nu echter verschillen tussen het regelgevingssysteem van de richtlijn industriële emissies en de inventaris van lozingen en emissies. In 2006 werd het EPER het Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (E-PRTR), waarmee de verplichtingen van de EU uit hoofde van het protocol werden nagekomen. In 2010 werd het toepassingsgebied van de richtlijn industriële emissies uitgebreid tot meer activiteiten dan de IPPC-richtlijn bestrijkt. Daardoor is er minder samenhang tussen het regelgevingssysteem voor agro-industriële activiteiten die onder de richtlijn industriële emissies vallen en de verordening, het belangrijkste controle-instrument ervan. In 2015 werden in de richtlijn inzake middelgrote stookinstallaties wettelijke controles op kleinere stookinstallaties ingevoerd, maar zonder dat een inventaris van lozingen en emissies werd vereist.
Daarom wordt, om ervoor te zorgen dat de verordening de uitvoering van de richtlijn industriële emissies ondersteunt, voorgesteld om bijlage I bij de verordening te wijzigen en het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot alle activiteiten in het kader van die richtlijn en bepaalde kleinere stookinstallaties. Door een inventaris van emissies op te stellen, ondersteunt het E-PRTR ook de uitvoering van de richtlijn stedelijk afvalwater en de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
In de Europese Green Deal wordt specifiek verwezen naar de herziening van de verordening. De herziening ervan draagt ook bij tot de verwezenlijking van de EU-visie van nul verontreiniging tegen 2050 22 , door gegevens te verstrekken over emissies van agro-industriële activiteiten in de lucht, in het water en in de bodem. Samen met andere verwante EU-milieuwetgeving zal de herziening van de verordening helpen de verontreiniging terug te dringen tot niveaus die niet als schadelijk voor de gezondheid of de natuurlijke ecosystemen worden beschouwd. Ook zullen de grenzen worden geëerbiedigd van wat de planeet aankan, waarbij de toxische stoffen uit het milieu worden verwijderd.
Inhoudsopgave
, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•
Rechtsgrondslag
De belangrijkste doelstelling van de voorgestelde handeling heeft betrekking op de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid. De rechtsgrondslag van de voorgestelde verordening is derhalve artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Zowel de EU als de afzonderlijke lidstaten hebben het protocol ondertekend. Aangezien het protocol opties bevat voor de uitvoering van bepaalde regels (zo kunnen activiteiten worden gedefinieerd aan de hand van capaciteits- of personeelsdrempels), wordt in de verordening een gemeenschappelijke aanpak vastgesteld en wordt ervoor gezorgd dat deze in de hele EU consequent wordt toegepast.
De verordening biedt ook toegevoegde waarde, aangezien zij heeft geleid tot de ontwikkeling van een EU-document met richtsnoeren 23 , met regels en advies inzake gegevensverzameling, kwaliteitsborging en presentatie. Deze richtsnoeren maken gegevens consistenter en gemakkelijker te vergelijken tussen de lidstaten.
Het Europees Milieuagentschap voert verdere kwaliteitsborgingscontroles uit. Dit draagt bij tot vollediger en nauwkeuriger gegevens. Bij deze controles op EU-niveau worden problemen vastgesteld die vervolgens op nationaal niveau worden gecorrigeerd — iets wat niet zou gebeuren zonder een Europees register.
Ook EU-deskundigengroepen, workshops en analytische verslagen ondersteunen en helpen de lidstaten bij het bijhouden van hun nationale registers.
Voor het publiek biedt de verordening een aanzienlijke toegevoegde EU-waarde doordat zij het mogelijk maakt de uitstootgegevens voor verschillende industrietakken in de EU gemakkelijk te vergelijken en door gecumuleerde gegevens over de uitstoot in de EU te verstrekken. Het zou veel moeilijker zijn om deze gegevens te verzamelen en te combineren uit 27 afzonderlijke nationale registers.
De verordening biedt dan ook een aanzienlijke toegevoegde waarde ten opzichte van wat met de individuele actie van 27 landen zou kunnen worden bereikt, en het onderwerp van de verordening blijft een optreden van de EU rechtvaardigen.
•
Evenredigheid
Het is moeilijk om de kosten en baten van het E-PRTR te meten. Belanghebbenden zijn echter van mening dat de geschatte kosten van het E-PRTR relatief laag zijn in vergelijking met de aanzienlijke bijdrage ervan aan de transparantie van de gegevens en de inspraak van het publiek.
Artikel 16, dat de lidstaten verplichtte om elke drie jaar verslag uit te brengen over de algemene uitvoering van het E-PRTR, is reeds wegens inefficiënte geschrapt.
•
Keuze van het instrument
Hoewel Verordening (EG) nr. 166/2006 het uitgangspunt voor dit voorstel vormt, is het omwille van de juridische duidelijkheid passend deze verordening in te trekken en te vervangen. De concordantietabel is opgenomen in bijlage III. Aangezien het voorstel strekt tot intrekking en vervanging van een EU-verordening, neemt het voorstel de vorm aan van een verordening.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
In de Refit-evaluatie van de verordening uit 2017 werd geconcludeerd dat de verordening geschikt was voor het beoogde doel en een belangrijk instrument was binnen de milieuwetgeving van de EU vanwege de informatie die zij openbaar maakt over de milieuprestaties van grote industriële sectoren.
Belanghebbenden waarderen het E-PRTR. Zij erkennen dat het gemakkelijk toegankelijk is en over een waardevolle en consistente gegevensset beschikt, en dat er geen vergelijkbaar alternatief is voor uitstootgegevens van industriële sectoren in de EU.
Uit de evaluatie is niet gebleken hoe de bestaande verordening aanzienlijk kan worden verbeterd of vereenvoudigd. Er werden echter wel aspecten in kaart gebracht die op de volgende gebieden konden worden verbeterd:
–hoewel de lidstaten convergentie van goede praktijken lijken te bereiken, kan het bijwerken van de bestaande EU-richtsnoeren helpen om gegevens consistenter te interpreteren;
–het E-PRTR zou efficiënter en consistenter kunnen zijn als het verder wordt afgestemd op andere sterk verwante milieurapportageverplichtingen;
–de verplichting voor de lidstaten om elke drie jaar verslag uit te brengen over hun uitvoering van de E-PRTR-verordening werd niet erg nuttig geacht, hetgeen aangeeft dat er potentieel was voor vereenvoudiging;
–het toevoegen van meer contextuele gegevens aan het bestaande E-PRTR zou het nuttiger kunnen maken als uitgebreide bron van milieu-informatie.
In 2021 werd een effectbeoordeling van de verordening afgerond, waarin de volgende punten nader werden onderzocht.
–Ondoeltreffende aspecten van de wetgeving — hoe kunnen gebieden worden aangepakt waarop de huidige regels doeltreffender en efficiënter kunnen zijn?
–Bijdrage aan hulpbronnenefficiëntie en minder productie van toxische stoffen — bepalen welke nieuwe verontreinigende stoffen aan de verordening kunnen worden toegevoegd, met name om deze beter af te stemmen op de milieukwaliteitsnormen (voor lucht en water) en de Reach-verordening; nagaan hoe de verordening kan bijdragen tot de ontwikkeling en instandhouding van de circulaire economie, bijvoorbeeld door verslag uit te brengen over het gebruik van energie, water en grondstoffen.
–Bijdrage aan decarbonisatie — hoe kan de verordening helpen verschillende industriële activiteiten koolstofefficiënter te maken?
–Sectoraal toepassingsgebied — bepalen of de verordening belangrijke milieuactiviteiten weglaat en hoe zij is afgestemd op en ondersteuning biedt aan verwante wetgeving (met name de richtlijn industriële emissies, de richtlijn inzake middelgrote stookinstallaties en de richtlijn stedelijk afvalwater).
•
Raadpleging van belanghebbenden
Er werd eerste feedback gegeven over de aanvangseffectbeoordeling die is gepubliceerd op de website “Geef uw mening” van de Commissie. De raadpleging liep van 28 september 2020 tot en met 26 oktober 2020 en er werden 37 reacties ontvangen.
In het kader van de effectbeoordeling vond tussen 22 december 2020 en 23 maart 2021 een dertien weken durende openbare raadpleging plaats over de herziening van de richtlijn industriële emissies en de verordening. Er waren 24 vragen, waarvan er vier rechtstreeks betrekking hadden op de verordening. Het publiek en de organisaties werden aangemoedigd om een onlinevragenlijst in te vullen op het EUSurvey-platform. De raadpleging werd bekendgemaakt op de website “Geef uw mening” en belanghebbenden werden ook per e-mail geïnformeerd over de lancering ervan. Respondenten van de raadpleging konden ook standpuntnota’s indienen.
De raadpleging werd gevolgd door een gerichte enquête onder belanghebbenden. De enquête stond acht weken lang open (van 8 maart tot en met 30 april 2021), en werd vervolgens met twee weken verlengd (tot 14 mei 2021), zodat er meer antwoorden konden worden ingediend. Uitnodigingen om de enquête in te vullen werden per e-mail verstuurd naar meer dan 800 belanghebbenden bij de richtlijn industriële emissies en de E-PRTR-verordening.
In de enquête werden belanghebbenden gevraagd verschillende opties te identificeren en te beoordelen. De enquête bestond uit 61 vragen, gegroepeerd rond zes geïdentificeerde probleemgebieden (zie hieronder). Sommige vragen waren toegesneden op specifieke belanghebbenden: autoriteiten van de lidstaten (op elk bestuursniveau), het bedrijfsleven (individuele bedrijven of brancheorganisaties) of andere groepen (milieu-ngo’s, technische deskundigen, academici en onderzoekers). De Word- en pdf-versies van de enquête werden per e-mail verstuurd om informatie te helpen verzamelen en volledige transparantie te bevorderen. Drie bedrijfsverenigingen en één ngo hebben begeleidend materiaal ingediend, zoals standpuntnota’s, toelichtingen en samenvattingen van de belangrijkste inhoud.
Daarnaast werden dertig gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van internationale organen, EU-instellingen, nationale autoriteiten, branche- of handelsverenigingen, niet-gouvernementele en andere organisaties.
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste input die is ontvangen over de zes vastgestelde problemen.
1. Activiteiten en drempelwaarden voor activiteiten: de meeste respondenten, uit alle groepen belanghebbenden, vonden het belangrijk dat de categorieën van activiteiten van de verordening en van de richtlijn industriële emissies op elkaar worden afgestemd. De meeste onderzoekers, ngo’s en overheden waren van mening dat dit hun werk zou helpen, terwijl de meeste respondenten uit het bedrijfsleven van mening waren dat dit geen verschil zou maken voor hun huidige E-PRTR-taken. Deze afstemming werd gezien als een kans om het verzamelen en rapporteren van gegevens te vergemakkelijken en om de activiteiten op het gebied van milieucontrole en de kwaliteit van de gegevens consistenter te maken.
2. Verontreinigende stoffen en drempelwaarden voor de rapportage van emissies: de respondenten werden gevraagd naar het belang van de toevoeging van 52 geïdentificeerde verontreinigende stoffen aan bijlage II bij de verordening. Er was algemene steun voor dit voorstel, maar de resultaten weerspiegelen de deskundigheid van de respondenten en het belang van deze verontreinigende stoffen in de respectieve industriële sectoren. De deelnemers aan de enquête stelden ook een aantal andere verontreinigende stoffen voor die zouden moeten worden opgenomen.
3. Informatie om de vooruitgang bij de ontwikkeling van de circulaire economie en het koolstofarmer maken van de industrie te volgen: veel onderzoekers, ngo’s en overheidsinstanties vonden het zeer of tamelijk belangrijk om aanvullende contextuele informatie te verstrekken over energieverbruik en energieterugwinning/hergebruik. Slechts een klein percentage van de belanghebbenden uit de industriesector vond het belangrijk, waarbij de extra administratieve lasten vaak als een punt van zorg werden aangehaald.
4. Rapportagemethoden en gegevensstroom: de meeste respondenten, uit alle groepen belanghebbenden, vonden het belangrijk of ten minste enigszins belangrijk om flexibiliteit toe te staan voor top-downrapportage (door de lidstaten) in bepaalde industriële sectoren. Wat de verkorting van de rapportagetermijnen betreft, gaven veel belanghebbenden uit de industriesector aan dat de kwaliteit van de gegevens belangrijker was dan de snelheid van de gegevensrapportage.
5. Toegang tot E-PRTR-informatie: Onderzoekers, ngo’s, overheidsinstanties en het publiek steunden de verplichting om uitstootgegevens op installatieniveau te rapporteren. De vertegenwoordigers van de industrie stonden hier minder positief tegenover en waren van mening dat dit een aanzienlijk effect zou hebben op hun werklast.
6. Emissie uit diffuse bronnen en producten: alle respondenten waren van mening dat de voorgestelde opties zouden helpen om de huidige E-PRTR-informatie over emissies uit diffuse bronnen te verbeteren, en waren voorstander van gestandaardiseerde templates en emissiefactoren. De meeste belanghebbenden uit de industriesector waren van mening dat emissies van producten onbelangrijk waren, terwijl onderzoekers, ngo’s en autoriteiten deze vrij of zeer belangrijk vonden.
•
Effectbeoordeling
Op 20 december 2021 heeft de Raad voor regelgevingstoetsing een “positief advies met voorbehoud” uitgebracht. Dit zal worden gepubliceerd zodra de Commissie dit voorstel heeft vastgesteld 24 . Ondertussen is het werkdocument van de diensten van de Commissie gewijzigd om rekening te houden met de bevindingen van deze Raad.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
In overeenstemming met het streven van de Commissie naar betere regelgeving is dit voorstel op inclusieve wijze opgesteld, op basis van volledige transparantie en voortdurende samenwerking met belanghebbenden, waarbij naar behoren rekening is gehouden met zowel externe feedback als externe toetsing om ervoor te zorgen dat het voorstel het juiste evenwicht vindt.
Het E-PRTR is erkend als beste praktijk voor een gestroomlijnde en coherente rapportage 25 . Hoewel dit het potentieel voor verdere stroomlijning beperkt, zijn de voorstellen zo opgesteld dat extra lasten tot een minimum worden beperkt.
Rapportage op installatieniveau in plaats van op het niveau van de faciliteiten zal zorgen voor optimale samenhang met de rapportage uit hoofde van Richtlijn 2010/75/EU, waarbij de administratieve lasten in verband met de rapportage op verschillende technische niveaus in industriële locaties worden beperkt.
Vereenvoudigde top-downrapportage voor veehouderij en aquacultuur zal de administratieve lasten voor veehouderijen en aquacultuurbedrijven met 11,8 miljoen EUR per jaar verlichten en met 0,67 miljoen EUR voor overheidsinstanties.
Aangezien de bestaande E-PRTR-verordening (EG) nr. 166/2006 aanzienlijk gewijzigd dient te worden, wordt deze ingetrokken en vervangen door een nieuwe verordening teneinde rechtszekerheid, duidelijkheid en transparantie te bieden.
• Grondrechten
Het voorstel eerbiedigt de grondrechten, met name die van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het draagt ook bij tot het recht op een hoog niveau van milieubescherming overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling, zoals vastgelegd in artikel 37 van het Handvest 26 .
Het voorstel zal gevolgen voor de begroting hebben wat betreft de personele en administratieve middelen van de Commissie en het Europees Milieuagentschap. Deze gegevens zijn opgenomen in het financieel memorandum in de bijlage.
De Commissie zal meer werk moeten maken van de uitvoering van het bredere toepassingsgebied van de verordening (d.w.z. een bredere sectorale dekking) en van versterkte actie (bv. aanvullende factoren zoals het gebruik van hulpbronnen en rapportage op installatieniveau). Zij zal dit doen in overeenstemming met de bestaande toewijzing van middelen.
Het Europees Milieuagentschap zal de Commissie ondersteunen door het portaal voor industriële emissies (het portaal) te beheren en de praktische regelingen uit te voeren om rekening te houden met het bredere toepassingsgebied en de versterkte actie. Dit vereist in totaal twee extra voltijdequivalenten.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De totale emissies van verontreinigende stoffen per sector, op basis van de door de exploitanten aan het E-PRTR gerapporteerde gegevens, blijven belangrijke indicatoren om de vooruitgang ten opzichte van de doelstellingen van dit initiatief te volgen. Het verbeterde E-PRTR zal de monitoring van de milieuprestaties van verschillende industriële sectoren verbeteren.
·Meer gedetailleerde rapportage van verontreinigende stoffen op installatieniveau maakt het mogelijk de belangrijkste processen te analyseren in sectoren waar de milieuprestaties verbeteren of achterblijven.
·Door rapportage over het gebruik van hulpbronnen op te nemen, kunnen nieuwe indicatoren voor het gebruik van materialen, water en energie worden vastgesteld. Dit zal het mogelijk maken verbeteringen op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te volgen.
·Regelmatige actualiseringen van de stoffen die onder het E-PRTR vallen, zullen het mogelijk maken indicatoren vast te stellen voor stoffen die een opkomend of bestaand punt van zorg zijn. Hierdoor zal het mogelijk zijn verbeteringen te volgen in de manier waarop deze stoffen worden gebruikt en beheerd.
Deze verbeteringen zullen er ook voor zorgen dat deze monitoring doeltreffend kan worden gebruikt in het bredere kader voor de monitoring van en vooruitzichten voor een samenleving zonder verontreiniging, en vanaf 2022 worden deze gegevens om de twee jaar gepubliceerd. Gegevens over lucht-, water- en bodemverontreiniging die beschikbaar zijn als onderdeel van het monitoringkader voor nulverontreiniging zullen helpen om het effect van verminderde verontreiniging door installaties die onder de richtlijn industriële emissies en de verordening vallen, te evalueren.
Voor de E-PRTR-maatregelen zullen de belangrijkste indicatoren de tijdigheid en volledigheid van de rapportage — per lidstaat, per sector en per milieucompartiment — omvatten. Webstatistieken van het portaal zullen de toegang van het publiek tot gecombineerde informatie uit hoofde van de richtlijn industriële emissies en de E-PRTR-verordening meten.
De reactie op verbeteringen van de wetgeving zal worden gemonitord aan de hand van enquêtes onder belanghebbenden bij de richtlijn industriële emissies en de E-PRTR-verordening.
•
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 specificeert het onderwerp, d.w.z. de oprichting van het portaal voor industriële emissies (het portaal) als de nieuwe elektronische onlinedatabank die het E-PRTR vervangt en alle in het kader van de verordening gerapporteerde gegevens bevat; de uitvoering van het VN/ECE-Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen; het vergemakkelijken van de toegang van het publiek tot milieu-informatie en van inspraak in de besluitvorming op milieugebied; en het vermogen om de milieueffecten van de wetgeving inzake industriële emissies beter te evalueren en te beoordelen.
In artikel 2 worden de belangrijkste termen gedefinieerd om rechtszekerheid en duidelijkheid te bieden en de correcte en volledige uitvoering ervan te waarborgen. Deze definities hebben onder meer betrekking op de termen “installatie”, “uitstoot”, “overbrenging van het terrein naar elders”, “diffuse bronnen” en “exploitant”. Omwille van de samenhang met andere, verwante EU-wetgeving verwijzen sommige definities naar de definities in de richtlijn industriële emissies en in de kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG).
In artikel 3 wordt gespecificeerd welke gegevens het portaal zal bevatten, d.w.z. de gegevens die door de exploitanten en de lidstaten overeenkomstig artikel 5 worden gerapporteerd en de aanvullende relevante milieu-informatie die in het kader van andere verwante EU-wetgeving wordt gerapporteerd.
Artikel 4 heeft betrekking op de opzet en de structuur van het portaal en bepaalt dat de gegevens in zowel geaggregeerde als niet-geaggregeerde vorm worden gepresenteerd om gebruikers van het portaal in staat te stellen specifieke zoekopdrachten uit te voeren, onder meer naar installatie of activiteit. Het doel is ervoor te zorgen dat gebruikers van het portaal zo gemakkelijk en nuttig mogelijk toegang hebben tot relevante gerapporteerde gegevens.
Artikel 5 geeft een overzicht van de gegevens die de exploitanten van de betrokken industriële installaties, zoals vermeld in bijlage I, jaarlijks aan hun lidstaten moeten rapporteren. Dit omvat uitstoot in het milieu van de in bijlage II vermelde verontreinigende stoffen, overbrenging van afval en afvalwater van het terrein naar elders, het gebruik van hulpbronnen (bv. water, grondstoffen), informatie over de context van die gegevens (bv. jaarlijks productievolume) en de vraag of de installatie onder andere, verwante EU-wetgeving valt, zoals de richtlijn industriële emissies.
Om dubbele rapportage te voorkomen, wordt in artikel 5, lid 1, punt b), verduidelijkt dat overbrengingen van het terrein naar elders van afval dat wordt verwijderd door middel van “behandeling op of in de bodem” (ook wel bekend als “uitrijden”) of “injectie in de diepe ondergrond” alleen mogen worden gerapporteerd als een uitstoot in de bodem door de exploitant van de installatie waaruit het afval afkomstig is.
Gegevens over uitstoot en overbrengingen moeten worden gerapporteerd als jaarlijkse totalen van alle opzettelijke, accidentele, routinematige en niet-routinematige activiteiten. Artikel 5, lid 1, en bijlage II bevatten drempelwaarden die aanleiding geven tot de rapportageverplichting. Wanneer deze drempelwaarden niet worden overschreden, moeten exploitanten uitdrukkelijk verklaren dat hun jaarlijkse uitstoot en/of overbrengingen van het terrein naar elders onder die drempelwaarden lagen. Hiermee wordt beoogd een tekortkoming in de uitvoering aan te pakken, d.w.z. onduidelijkheid over de vraag of een nihil-melding door de exploitant duidt op verzuim of inhoudt dat de uitstoot en overbrengingen onder de toepasselijke rapportagedrempels liggen. Evenzo wordt in artikel 5, lid 3, een andere tekortkoming bij de uitvoering aangepakt, met betrekking tot de methoden die exploitanten gebruiken om hun uitstoot en overbrengingen van het terrein naar elders te kwantificeren, door de kwantificeringshiërarchie vast te stellen van 1. meting, 2. berekening en 3. raming. Om audits van de verslagen van de exploitanten mogelijk te maken, moeten de exploitanten de gegevens waarop de gerapporteerde informatie is gebaseerd, gedurende vijf jaar bewaren.
Mogelijk beschikken de exploitanten van bepaalde installaties niet over de nodige middelen om hun opzettelijke jaarlijkse uitstoot van de in bijlage II genoemde verontreinigende stoffen te kwantificeren. Daarom kunnen de lidstaten bij wijze van administratieve vereenvoudiging dergelijke uitstoot kwantificeren namens de exploitanten van installaties voor de pluimvee-, varkens- en rundveehouderij (activiteit 2 van bijlage I) en voor aquacultuur (activiteit 7 van bijlage I).
De lidstaten moeten ook een termijn vaststellen waarbinnen exploitanten de gegevens aan hun bevoegde instanties moeten verstrekken.
Artikel 6 heeft betrekking op de daaropvolgende jaarlijkse gegevensrapportage door de lidstaten aan de Commissie. Het formaat waarin en de datum waarop de lidstaten gegevens moeten rapporteren, moeten door middel van uitvoeringshandelingen worden vastgesteld. In dit verband blijft Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1741 van de Commissie 27 , waarin het gegevensformaat en de rapportagetermijn zijn vastgesteld, van toepassing. De Commissie moet, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, gegevens van de lidstaten binnen een maand na ontvangst van de lidstaten in het portaal opnemen.
Artikel 7 heeft betrekking op de rapportage over de uitstoot van verontreinigende stoffen uit diffuse bronnen. Indien dergelijke gegevens niet worden gerapporteerd, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om een dergelijke rapportage te initiëren.
Artikel 8 heeft betrekking op de kwaliteit van de gerapporteerde gegevens. Exploitanten zijn verplicht de kwaliteit van de gegevens te waarborgen en de bevoegde instanties moeten de nauwkeurigheid, volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid van die gegevens beoordelen. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen relevante richtsnoeren vaststellen.
Artikelen 9, 10 en 11: in overeenstemming met het VN/ECE-Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, het protocol en relevante EU-wetgeving, met inbegrip van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad 28 , beogen deze bepalingen te zorgen voor:
i) kosteloze en online toegang van het publiek tot de gegevens op het portaal, met dien verstande dat dit geen afbreuk doet aan de beperkingen die zijn vastgesteld in de EU-wetgeving inzake de toegang tot milieu-informatie, bijvoorbeeld de bescherming van de commerciële belangen van exploitanten en vertrouwelijke informatie;
ii) inspraak van het publiek bij de verdere ontwikkeling van het portaal; en
iii) het recht van het publiek op toegang tot de rechter met betrekking tot de toegang tot milieu-informatie.
Artikel 12 heeft betrekking op de ontwikkeling en regelmatige bijwerking van richtsnoeren ter ondersteuning van de uitvoering van deze verordening. De richtsnoeren hebben onder meer betrekking op de rapportageprocedures en de kwaliteitsborging van de gerapporteerde gegevens.
Artikel 13 verplicht de Commissie en de lidstaten om de bekendheid van het portaal bij het publiek te bevorderen.
Artikelen 14 en 15: artikel 14 machtigt de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II om ervoor te zorgen dat de verordening actueel blijft.
Bijlage I voorziet in de mogelijkheid om nieuwe industriële of landbouwactiviteiten toe te voegen die het milieu of de gezondheid van de mens nadelig beïnvloeden of kunnen beïnvloeden als gevolg van de aanzienlijke uitstoot van verontreinigende stoffen of een aanzienlijk gebruik van hulpbronnen. Mogelijk moeten ook activiteiten worden toegevoegd in verband met wijzigingen die zijn aangebracht in het Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.
Evenzo is er een bepaling om bijlage II bij te werken door verontreinigende stoffen toe te voegen die onderworpen zijn aan specifieke wettelijke controles in het kader van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen of de kwaliteit van het water of de lucht, en vanwege hun potentiële gevaar voor het milieu of de menselijke gezondheid. Mogelijk moeten ook verontreinigende stoffen worden toegevoegd in verband met wijzigingen die zijn aangebracht in het Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen. Bovendien maakt deze bepaling het mogelijk om rapportagedrempels vast te stellen die ervoor zorgen dat ten minste 90 % van de uitstoot van verontreinigende stoffen uit bijlage I-activiteiten wordt bestreken.
Artikel 15 bevat de voorwaarden voor de uitoefening van deze bevoegdheidsdelegaties.
Artikel 16 is de comitologiebepaling waarin wordt bepaald dat de Commissie wordt bijgestaan door een comité en dat de onderzoeksprocedure van de Verordening (EU) nr. 182/2011 (de comitologieverordening) van toepassing is. Het voorziet in de mogelijkheid om uitvoeringshandelingen van de Commissie vast te stellen om de datum en het formaat van de rapportage uit hoofde van artikel 6, lid 1, vast te stellen of te actualiseren.
Artikel 17 specificeert de criteria die de lidstaten in acht moeten nemen bij de vaststelling van sancties voor inbreuken op de bepalingen van de verordening en roept de lidstaten op maatregelen voor het toezicht op de naleving vast te stellen om inbreuken te voorkomen en op te sporen.
Artikelen 18, 19 en 20: artikel 18 betreft de intrekking en vervanging van Verordening (EG) nr. 166/2006. Artikel 20 heeft betrekking op de datum van inwerkingtreding, terwijl artikel 19 betrekking heeft op de overgangsbepalingen in de aanloop naar die datum.
Bijlage I specificeert de activiteiten waarop de verordening van toepassing is, namelijk:
·installaties die een of meer van de in bijlage I of I bis bij Richtlijn 2010/75/EU genoemde activiteiten verrichten en de daarin vermelde toepasselijke drempelwaarden overschrijden;
·middelgrote stookinstallaties met een capaciteit van meer dan 20 MW (megawatt);
·aanvullende activiteiten die in het protocol zijn gespecificeerd maar niet onder de bovengenoemde wetgeving vallen, namelijk: ondergrondse mijnbouw (met inbegrip van de winning van ruwe olie of gas); dagbouw en steenwinning; grotere installaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater; aquacultuur; en scheepsbouw/ontmanteling van schepen of verven/verfverwijdering.
Dit toepassingsgebied is gericht op het bereiken van samenhang met andere, verwante EU-milieuwetgeving, waaronder Richtlijn 2010/75/EU en Richtlijn (EU) 2015/2193.
Bijlage II bevat de lijst van te rapporteren verontreinigende stoffen en de bijbehorende drempelwaarden die aanleiding geven tot de rapportage van de uitstoot.
Bijlage III is een concordantietabel met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 166/2006 en de overeenkomstige bepalingen van dit voorstel.