Toelichting bij COM(2021)198 - Instandhoudings- en beheersmaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Doel van het voorstel is de implementatie van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (WCPFC) in het recht van de Europese Unie (EU). De EU is sinds 2004 verdragsluitende partij bij de WCPFC. In dat jaar ratificeerde zij het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (het verdrag). De WCPFC is als regionale organisatie voor visserijbeheer (ROVB) verantwoordelijk voor het beheer van visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan. De instandhoudings- en beheersmaatregelen van de WCPFC gelden voor het gehele WCPFC-verdragsgebied.

In 2019 had de EU vijf actieve vissersvaartuigen in het WCPFC-verdragsgebied. De WCPFC mag instandhoudings- en beheersmaatregelen (CMM’s) aannemen voor bepaalde biologische rijkdommen van de zee die onder haar bevoegdheid vallen. Deze maatregelen zijn bindend voor de verdragsluitende partijen.

Overeenkomstig artikel 20, lid 5, van het verdrag treden CMM’s die bij WCPFC-besluit zijn aangenomen, zestig dagen na de datum van aanneming ervan in werking. Vóór elke bijeenkomst van de WCPFC stelt de Europese Commissie namens de EU onderhandelingsrichtsnoeren op op basis van een bij besluit van de Raad vastgesteld mandaat van vijf jaar en op basis van wetenschappelijk advies. Overeenkomstig dit mandaat worden deze richtsnoeren gepresenteerd, besproken en bekrachtigd in de werkgroep van de Raad. Op coördinatiebijeenkomsten met de lidstaten tijdens de WCPFC-jaarvergaderingen worden ze verder aangepast in het licht van de ontwikkelingen op dat moment.

De WCPFC-jaarvergaderingen brengen de WCPFC-leden, inclusief de door de Commissie vertegenwoordigde EU, en vertegenwoordigers van belanghebbenden samen. Alle maatregelen zijn bindend tenzij in het kader van het verdrag bezwaar wordt aangetekend. Het bezwaar kan vervolgens door een verdragsluitende partij worden ingetrokken. Daarna is die partij gebonden aan de maatregelen. De bezwaarprocedure valt ook onder artikel 218, lid 9, VWEU omdat CMM’s rechtsgevolgen hebben, met andere woorden ze worden bindend voor de verdragsluitende partijen. Voordat de Commissie besluit bezwaar aan te tekenen tegen een maatregel, verzoekt zij de desbetreffende instanties van de Raad om het besluit tot bezwaarmaking te bekrachtigen. In artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie is bepaald dat de EU het internationaal recht – waaronder de CMM’s vallen – strikt moet naleven. Dit voorstel heeft betrekking op de maatregelen die de WCPFC sinds 2008 heeft aangenomen.

De CMM’s zijn hoofdzakelijk gericht tot de verdragsluitende partijen bij de WCPFC, maar leggen ook exploitanten (bijvoorbeeld de kapitein van een vaartuig) verplichtingen op. De CMM’s van de WCPFC kunnen jaarlijks worden gewijzigd en uit een historisch overzicht van de WCPFC-bijeenkomsten blijkt dat dat mogelijk is voor elk onderdeel van de CMM’s. Het is de taak van de EU te waarborgen dat deze maatregelen, die internationale verplichtingen zijn, worden nageleefd zodra ze in werking treden. Dit voorstel is derhalve bedoeld om de meest recente versie van de CMM’s van de WCPFC te implementeren. Ook bevat het een mechanisme om de implementatie van WCPFC-maatregelen in de toekomst te vergemakkelijken.

Dit voorstel voorziet in de verlening van gedelegeerde bevoegdheden aan de Commissie op basis van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Aldus kan worden ingehaakt op de naar verwachting frequente wijzigingen van maatregelen en kan worden gewaarborgd dat de vissersvaartuigen van de Unie op gelijke voet worden gesteld met vaartuigen van andere verdragsluitende partijen bij de WCPFC. Daarom voorziet het voorstel in gedelegeerde bevoegdheden voor de WCPFC-aangifte van overlading, de meldingen van overladingen, de beste behandelingsmethoden voor roggen van het geslacht Mobula en walvishaaien, de verwijzing naar de afbeelding van haaienlijnen, de behandelingsmethoden voor walvisachtigen en zeeschildpadden, de indiening van vaartuiginformatie, de VMS-vereisten, de dekkingsgraad in het kader van het regionaal waarnemersprogramma en de taken van waarnemers, de uiterste rapportagedatums, meldingsformaten voor overladingen, en de bijlagen 1, 2 en 3, die respectievelijk risicobeperkende maatregelen voor vogels, markeringsvoorschriften en andere specificaties voor vaartuigen en normen voor de in het VMS van de WCPFC gebruikte automatische locatiemelders bevatten.

De voorgestelde rapportagetermijnen sluiten aan bij het WCPFC-tijdschema om ervoor te zorgen dat de EU haar rapporten tijdig indient bij het WCPFC-secretariaat.

Het ontwerp volgt de structuur en bewoordingen van CMM’s nauwgezet om te voorkomen dat wordt afgeweken van de internationale verplichtingen van de EU als verdragsluitende partij, en om de tekst handzamer te maken voor monitoring-, controle- en bewakingsambtenaren en voor exploitanten.


Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel vormt een aanvulling op en is doorgaans verenigbaar met andere bepalingen van het Unierecht op dit gebied. Wel bevat het vanwege de aard van de voorgestelde specifiekere maatregelen afwijkingen van bestaande handelingen.

De CMM’s van de WCPFC zijn voor het laatst geïmplementeerd bij titel V van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad van 7 mei 2007. Daarbij werden technische maatregelen vastgesteld voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden en werd Verordening (EG) nr. 973/2001 ingetrokken.

De CMM’s die de WCPFC heeft aangenomen in de periode 2008-2019 (d.w.z na de laatste belangrijke implementatie), zijn nieuw of bevatten wijzigingen van eerdere maatregelen.

Om redenen van duidelijkheid, vereenvoudiging en rechtszekerheid is het daarom beter om titel V van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad in te trekken vanwege de wijzigingen die sinds 2008 zijn aangenomen en waarin het EU-recht nog niet voorziet.

Het voorstel is volledig in overeenstemming met deel VI (extern beleid) van Verordening (EU) nr. 1380/2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Daarin is bepaald dat de Unie haar externe betrekkingen op visserijgebied in overeenstemming met haar internationale verplichtingen moet onderhouden door de EU-visserijactiviteiten op regionale visserijsamenwerking te baseren.

Het voorstel vormt een aanvulling op Verordening (EU) 2017/2403 inzake het beheer van de externe vloot. Daarin is bepaald dat vissersvaartuigen van de Unie moeten beschikken over een ROVB-vismachtiging overeenkomstig de voorwaarden en regels van de desbetreffende ROVB’s en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad inzake illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij.

Dit voorstel heeft geen betrekking op door de WCPFC vastgestelde vangstmogelijkheden voor de EU. De vangstmogelijkheden worden ten uitvoer gelegd bij besluiten van de Raad op basis van artikel 43, lid 3, VWEU. Maatregelen inzake de vaststelling van prijzen, heffingen, steun en kwantitatieve beperkingen en inzake de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden kunnen uitsluitend door de Raad worden aangenomen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel is in overeenstemming met andere beleidsterreinen van de Unie.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel berust op artikel 43, lid 2, VWEU en bevat bepalingen die nodig zijn in het kader van de GVB-doelstellingen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie (artikel 3, lid 1, punt d), VWEU). Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel zorgt ervoor dat het recht van de Unie in overeenstemming is met haar internationale WCPFC-verplichtingen en dat de Unie zich voegt naar de besluiten van de ROVB’s waarbij de Unie overeenkomstsluitende partij is. Met het voorstel worden de grenzen van de bevoegdheden die nodig zijn om deze doelstelling te verwezenlijken, niet overschreden.

Keuze van het instrument

Het gekozen instrument is een verordening van het Europees Parlement en de Raad.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

Het doel van dit voorstel is de implementatie van bestaande WCPFC-maatregelen die bindend zijn voor de verdragsluitende partijen. Nationale deskundigen en vertegenwoordigers van de sector uit EU-landen zijn geraadpleegd, zowel in de aanloop naar de WCPFC-bijeenkomsten waar deze CMM’s zijn aangenomen, als tijdens de onderhandelingen in de jaarvergadering van de WCPFC. Daarom werd het niet nodig geacht een raadpleging van belanghebbenden over deze verordening te houden.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Niet van toepassing.

Effectbeoordeling

Niet van toepassing. Het gaat hier om de implementatie van een CMM die rechtstreeks van toepassing is op de lidstaten.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voorstel houdt geen verband met Refit.

Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten van de burgers.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Er zijn geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en monitoring-, evaluatie- en rapportageregelingen

Niet van toepassing.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I bevat algemene bepalingen over het onderwerp, toepassingsgebied en doel van het voorstel. Het bevat ook definities. Deze verordening is van toepassing op EU-vaartuigen die in het WCPFC-verdragsgebied vissen, en op de voorschriften inzake vismachtigingen.

Hoofdstuk II heeft betrekking op de instandhoudings- en beheersmaatregelen en bevat onder meer bepalingen voor ringzegenvaartuigen die op tropische tonijn vissen, en beugvisserijvaartuigen die op zwaardvis vissen, de sluiting van de visserij, het verbod op de visserij bij databoeien, visserij in de nabijheid van visaantrekkende voorzieningen en de inzet en het ontwerp ervan, en overladingen in de haven.

Hoofdstuk III bevat maatregelen om mariene soorten in het WCPFC-verdragsgebied te beschermen, zoals oceanische witpunthaaien, zijdehaaien, hamerhaaien, roggen van het geslacht Mobula (ook bepalingen inzake de gegevensverzameling voor en rapportage over deze roggen en het losmaken en vrijlaten ervan), zeeschildpadden, zeevogels en walvisachtigen.

Hoofdstuk IV bevat regels voor vaartuigen en de markering en identificatie ervan, het volgsysteem voor vaartuigen, waaronder de WCPFC-regeling voor het regionale vaartuigenregister, bunkertaken, en de kennisgevingsregeling voor gecharterde vaartuigen.

Hoofdstuk V bevat bepalingen inzake de regionale waarnemersregeling van de WCPFC, met inbegrip van regels voor de dekking van het waarnemersprogramma, de rechten en plichten van exploitanten en kapiteins van vaartuigen, de veiligheid van waarnemers, en de rapportagetaken en -verplichtingen van waarnemers.

Hoofdstuk VI bevat de procedures voor inspecties aan boord, de lijst van ernstige inbreuken, bepalingen voor het bewijsmateriaal en de handhaving en de toepassing van dwang.

Hoofdstuk VII betreft havenstaatmaatregelen en de procedure in geval van vermoedelijke illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten.

Hoofdstuk VIII bevat slotbepalingen die betrekking hebben op zaken als de vertrouwelijkheid van elektronische rapporten en berichten, de procedure voor het indienen van wijzigingsvoorstellen, gedelegeerde bevoegdheden en wijzigingen van bestaande EU-wetgeving.