Toelichting bij COM(2021)6 - Standpunt EU in de Gemengde Commissie EU-CTC mbt het wijzigen van de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het namens de Unie in te nemen standpunt in de Gemengde Commissie EU-CTC 1 voor gemeenschappelijk douanevervoer (hierna “de Gemengde Commissie” genoemd) met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit tot wijziging van de aanhangsels van de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer 2 van 20 mei 1987 (hierna “de overeenkomst” genoemd).

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De overeenkomst

De overeenkomst heeft tot doel het goederenverkeer tussen de Europese Unie en de andere landen die partij zijn bij de overeenkomst, te vergemakkelijken. Met de overeenkomst wordt de regeling Uniedouanevervoer 3 uitgebreid naar andere partijen bij de overeenkomst dan de Europese Unie en worden de voor bedrijven en douaneautoriteiten geldende verplichtingen vastgelegd voor goederen die onder deze regeling van de ene naar de andere partij worden vervoerd. Zij is op 1 januari 1988 in werking getreden.

De Europese Unie is partij bij de overeenkomst. De andere overeenkomstsluitende partijen zijn de Republiek IJsland, de Republiek Noord-Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië, de Zwitserse Bondsstaat en de Republiek Turkije. Deze landen worden in de overeenkomst “landen die deelnemen aan het gemeenschappelijk douanevervoer” genoemd.

2.2.De Gemengde Commissie

De Gemengde Commissie is belast met het beheer van de overeenkomst en ziet toe op de correcte uitvoering ervan. Zij stelt bij besluit wijzigingen in de aanhangsels van de overeenkomst vast.

De besluiten van de Gemengde Commissie worden aangenomen in onderlinge overeenstemming 4 tussen de overeenkomstsluitende partijen, zoals is bepaald in artikel 14, lid 2, van de overeenkomst.

2.3.De beoogde handeling van de Gemengde Commissie

De Gemengde Commissie zal begin 2021 via een schriftelijke procedure een besluit nemen betreffende de wijziging van de aanhangsels I en III van de overeenkomst (hierna “de beoogde handeling” genoemd).

De beoogde handeling strekt ertoe de overeenkomst in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het douanewetboek van de Unie 5 (“DWU”) en van de gedelegeerde en de uitvoeringshandeling wat betreft de regeling douanevervoer en de douanestatus van Uniegoederen, en de vereiste wijzigingen aan te brengen in de aanhangsels van de overeenkomst na de terugtrekking van het VK uit de Unie 6 en de toetreding van het VK tot de overeenkomst. Hierbij gaat het om het volgende:

Artikel 311 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 7 van de Commissie (hierna “de uitvoeringshandeling” genoemd), dat betrekking heeft op het verzoek om overdracht van de invordering van de douaneschuld, is in september 2019 8 gewijzigd. De wijziging legt de regels vast voor het verzoek om overdracht van de invordering wanneer de douaneautoriteit van een bij douanevervoer betrokken land het bewijs verkrijgt dat de feiten die tot het ontstaan van de schuld hebben geleid, zich op haar grondgebied hebben voorgedaan. In die gevallen moet de autoriteit in kwestie het land van vertrek vragen de verantwoordelijkheid om de invordering te beginnen, aan haar over te dragen. Het land van vertrek moet binnen een bepaalde termijn bevestigen of het de bevoegdheid om de invordering te beginnen, aan de verzoekende douaneautoriteit overdraagt. Artikel 50 van aanhangsel I van de overeenkomst, waarin de bepalingen van artikel 311 van de uitvoeringshandeling zijn overgenomen, moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Bijlage 72-04 bij de uitvoeringshandeling, die de bedrijfscontinuïteitsprocedure voor Uniedouanevervoer beschrijft, is gewijzigd en de wijziging is vanaf 30 juni 2020 van toepassing 9 . Om de bedrijfscontinuïteitsprocedure in douanevervoer flexibeler te maken en de formaliteiten en kosten voor de douaneautoriteiten te beperken, is de geldigheid van de papieren certificaten van doorlopende zekerheid en van ontheffing van zekerheidstelling verlengd. Artikel 79 van aanhangsel I van de overeenkomst en punt 19.3 van hoofdstuk III van bijlage II bij aanhangsel I van de overeenkomst, waarin de bepalingen van punt 19.3 van hoofdstuk III, deel I, bijlage 72-04 bij de uitvoeringshandeling zijn overgenomen, moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Zodra het DWU niet langer van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk met uitzondering van Noord-Ierland, treedt het Verenigd Koninkrijk als een afzonderlijke partij 10 tot de overeenkomst toe en wordt het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland dat aan het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie 11 is gehecht, van toepassing. De overeenkomst bevat verwijzingen naar de EU-lidstaten en de landen die deelnemen aan het gemeenschappelijk douanevervoer, alsook naar de desbetreffende landcodes. In aanhangsel III van de overeenkomst moeten derhalve de nodige wijzigingen worden aangebracht om het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland te onderscheiden en duidelijk te maken dat het DWU, met name wat betreft de bepalingen inzake zekerheidstelling, van toepassing is in Noord-Ierland.

Het EU-standpunt ten aanzien van het ontwerpbesluit van de Gemengde Commissie betreffende de verdere wijzigingen van de overeenkomst is gebaseerd op EU-regels waarover de Raad reeds overeenstemming heeft bereikt (met name in de bepalingen van de gedelegeerde en de uitvoeringshandeling van het douanewetboek van de Unie). De wijzigingen die betrekking hebben op de toepassing van het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, zijn inhoudelijk in overeenstemming met dat protocol.

De beoogde handeling zal voor de overeenkomstsluitende partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 2 van dat besluit, waarin wordt bepaald dat het in werking treedt op de dag waarop het wordt vastgesteld.

De bepalingen die betrekking hebben op de geldigheid van de papieren certificaten van doorlopende zekerheid en van ontheffing van zekerheidstelling, moeten met terugwerkende kracht vanaf 30 juni 2020 toepassing vinden. Zekerheidstellers moeten onder het Unierecht en de overeenkomst onder gelijke voorwaarden kunnen opereren. De verlengde geldigheidsduur van de certificaten is in de douanewetgeving van de Unie al van kracht sinds 30 juni 2020.

De bepalingen betreffende de toepassing van het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland worden van toepassing zodra het DWU niet langer van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk met uitzondering van Noord-Ierland, waar het DWU na die datum van toepassing zal blijven, en het Verenigd Koninkrijk als een afzonderlijke partij toetreedt tot de overeenkomst.

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de overeenkomst dienen de overeenkomstsluitende partijen in overeenstemming met hun eigen wetgeving gevolg te geven aan besluiten tot wijziging van de overeenkomst.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het voorgestelde standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, strekt ertoe de aanhangsels I en III van de overeenkomst te wijzigen om deze in overeenstemming te brengen met het volgende:

·de douanewetgeving van de Unie betreffende de regeling Uniedouanevervoer en met name het gewijzigde artikel 311 van de uitvoeringshandeling, dat betrekking heeft op het verzoek om overdracht van de invordering van de douaneschuld, en bijlage 72-04 bij de uitvoeringshandeling wat betreft de geldigheid van de papieren certificaten van doorlopende zekerheidstelling en van ontheffing van zekerheidstelling, die in de bedrijfscontinuïteitsprocedure worden gebruikt;

·de toepassing van het protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, met name waar het gaat om het onderscheiden, in voorkomend geval, van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.

Het voorgestelde standpunt is in overeenstemming met het gemeenschappelijk handelsbeleid.

Door de overeenkomst volledig in overeenstemming te brengen met de huidige Uniewetgeving, waardoor uniforme voorwaarden voor een consequente uitvoering van de bepalingen betreffende de regeling Uniedouanevervoer en de regeling gemeenschappelijk douanevervoer worden gecreëerd, zouden de voorgestelde wijzigingen van de overeenkomst tot aanzienlijke en tastbare voordelen voor bedrijven en douanediensten kunnen leiden.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de overeenkomst stelt de Gemengde Commissie EU-CTC bij besluit wijzigingen in de aanhangsels van de overeenkomst vast.

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De Gemengde Commissie is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer.

Het door de Gemengde Commissie vast te stellen besluit is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 15, lid 3, en artikel 20 van de overeenkomst uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling moeten in de eerste plaats tot efficiënte procedures voor grensoverschrijding in het goederenverkeer leiden. De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben dus in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de overeenkomst en de aanhangsels ervan door de handeling van de Gemengde Commissie zullen worden gewijzigd, is het passend deze handeling na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.