Toelichting bij COM(2020)749 - Wijziging Richtlijn 2006/112 toekenning uitvoeringsbevoegdheden aan de EC om de betekenis van de termen die in sommige bepalingen van die richtlijn worden gebruikt, te bepalen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2020)749 - Wijziging Richtlijn 2006/112 toekenning uitvoeringsbevoegdheden aan de EC om de betekenis van de termen die in sommige ... |
---|---|
bron | COM(2020)749 |
datum | 18-12-2020 |
• Motivering en doel van het voorstel
De Commissie heeft momenteel geen uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de btw-richtlijn 1 . Het enige instrument waarover de Commissie beschikt om de uniforme toepassing van de EU-btw-regels te bevorderen, is een raadgevend comité dat is opgericht krachtens artikel 398 van de btw-richtlijn, het zogenaamde “btw-comité”.
Het btw-comité bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie, en onderzoekt op verzoek van de Commissie of een lidstaat aangelegenheden die betrekking hebben op de toepassing van EU-btw-bepalingen. Aangezien het om een raadgevend comité gaat, kan het btw-comité momenteel alleen niet-bindende richtsnoeren betreffende de toepassing van de btw-richtlijn overeenkomen; bindende uitvoeringsmaatregelen daarentegen kunnen alleen worden vastgesteld door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie (artikel 397 van de btw-richtlijn).
De ervaring heeft geleerd dat deze richtsnoeren niet altijd tot een uniforme toepassing van de EU-btw-wetgeving leiden. Zo kon het btw-comité onlangs nog geen overeenstemming bereiken over unanieme richtsnoeren voor een aantal praktische toepassingsvragen met betrekking tot Richtlijn (EU) 2018/1910 2 (de richtlijn met de zogenaamde “snelle oplossingen”). Daardoor gaan de lidstaten verschillend te werk bijvoorbeeld waar het gaat om te bepalen:
–of een magazijn een vaste inrichting van een belastingplichtige is of niet (wanneer het magazijn waarnaar de goederen worden vervoerd in het kader van een regeling inzake voorraad op afroep, eigendom is van of gehuurd wordt door de belastingplichtige die de goederen overbrengt);
–wat als “kleine verliezen” kwalificeert, of op welke wijze zulke kleine verliezen in het kader van een regeling inzake voorraad op afroep moeten worden behandeld;
–wat wordt verstaan onder “leverancier [...] die de goederen ofwel zelf verzendt of zelf vervoert ofwel voor zijn rekening door een derde laat verzenden of vervoeren” (artikel 36 bis, lid 3, van de btw-richtlijn).
Daarnaast kon het btw-comité onlangs ook geen unanieme richtsnoeren geven om te bepalen:
–hoe de plaats van een evenement dat in verschillende lidstaten wordt georganiseerd (“plaats van de dienst”), voor btw-doeleinden moet worden geïdentificeerd;
–of leveringen van goederen of diensten tussen een hoofdkantoor van een in een lidstaat gevestigde onderneming en een btw-groep in een andere lidstaat waar ook een bijkantoor van diezelfde onderneming deel van uitmaakt, als een belastbare handeling voor btw-doeleinden worden aangemerkt.
Het is niet onwaarschijnlijk dat deze verschillen in sommige gevallen tot dubbele belasting leiden en voor rechtsonzekerheid en extra kosten bij bedrijven zullen zorgen; doorgaans wordt de knoop pas na langere tijd definitief doorgehakt met een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), dat soms een andere uitlegging geeft dan die welke tot dusver door de meerderheid van de lidstaten werd gedeeld (zie bijvoorbeeld de toepassing van regels inzake kostendeling) 3 . Het kan zelfs voorkomen dat het arrest van het HvJ-EU, dat betrekking heeft op een concrete feitelijke situatie, niet alle onzekerheden uit de weg ruimt. Dat was het geval met de problematiek van de btw-behandeling van diensten tussen een hoofdkantoor en zijn bijkantoor (in combinatie met btw-groepen): hoewel het arrest van het HvJ-EU in Skandia America 4 een reeks problemen heeft opgelost, bestaan er nog altijd twijfels over de btw-behandeling van situaties die niet exact overeenstemmen met de feiten van de zaak die aan het HvJ-EU is voorgelegd.
Gelet op het bovenstaande en zoals aangekondigd in de mededeling over een actieplan voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie 5 wordt voorgesteld de btw-richtlijn te wijzigen en een comité in te stellen dat moet toezien op de vaststelling van uitvoeringshandelingen door de Commissie op bepaalde gebieden van de btw. In dit verband moeten drie aspecten worden benadrukt:
- ten eerste zullen de comitologieprocedures alleen worden toegepast bij een beperkt aantal regels die uitvoering moeten geven aan de bepalingen van de btw-richtlijn waarvoor een gemeenschappelijke interpretatie vereist is. Elke wijziging van de btw-richtlijn zal, zoals nu ook al het geval is, unanimiteit in de Raad vereisen.
- ten tweede is het in het belang van zowel de belastingdiensten als de bedrijven dat gemeenschappelijke interpretaties van de bepalingen van de btw-richtlijn gemakkelijker kunnen worden aangenomen, omdat het niet onwaarschijnlijk is dat interpretatieverschillen tot dubbele belastingheffing, mededingingsverstoringen en extra kosten voor bedrijven leiden. In dit verband is comitologie in het EU-recht het beproefde standaardrecept om tot dergelijke gemeenschappelijke interpretaties te komen. Er zij op gewezen dat op het gebied van indirecte belastingen al vaste comitologieprocedures worden gebruikt voor administratieve samenwerking bij btw en accijnzen.
- ten derde zal de Raad zijn uitvoeringsbevoegdheden behouden voor zover deze niet binnen de strikt omschreven delegatie van bevoegdheden aan de Commissie vallen en met name voor zover zij betrekking hebben op materiële aangelegenheden die bijzonder gevoelig zijn voor de lidstaten.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
Het voorstel is gebaseerd op artikel 113 VWEU. Dit artikel bepaalt dat de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, de bepalingen vaststelt die betrekking hebben op de harmonisatie van de regels van de lidstaten op het gebied van de indirecte belastingen.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel omdat het belangrijkste probleem dat is vastgesteld, precies de niet-geharmoniseerde toepassing van begrippen in de btw-richtlijn door de lidstaten is, hetgeen kan leiden tot dubbele heffing of niet-heffing van belasting, met name in grensoverschrijdende situaties. De lidstaten kunnen deze problemen niet alleen aanpakken. Door bepaalde uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie over te dragen, zal er sneller en efficiënter kunnen worden gereageerd op situaties die het gevolg zijn van interpretatieverschillen en die voor bedrijven problemen opleveren. De Commissie zal worden bijgestaan door een comité, dat uit btw-deskundigen van de belastingdiensten van de lidstaten zal bestaan en dus de aangewezen instantie zal zijn om de problemen consequent en snel aan te pakken.
• Evenredigheid
Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het niet verder gaat dan nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken, met name de goede werking van de interne markt, die nu wordt belemmerd door uiteenlopende interpretaties en toepassingen van btw-begrippen door de lidstaten.
• Keuze van het instrument
Er is gekozen voor een richtlijn tot wijziging van de btw-richtlijn.
3. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft geen negatieve gevolgen voor de begroting van de Unie.
4. OVERIGE ELEMENTEN
• Artikelsgewijze toelichting
De rol die aan de Commissie, bijgestaan door een comité, zal worden toevertrouwd, moet gericht zijn op bepaalde gebieden waar een uniforme toepassing van de begrippen in de EU-btw-wetgeving noodzakelijk is. Zonder een dergelijke uniforme toepassing zullen problemen zoals dubbele heffing of niet-heffing blijven bestaan.
A] Aan de Commissie en de Raad toegekende uitvoeringsbevoegdheden: nieuw artikel 397 bis van de btw-richtlijn in samenhang met nieuw artikel 397
Inhoudsopgave
- i) de eerste alinea van lid 1 van artikel 397 bis in samenhang met de tweede alinea van die bepaling en met artikel 397
- ii) lid 1, eerste alinea, punt a), in samenhang met de tweede alinea
- iii) lid 1, eerste alinea, punt b), in samenhang met de tweede alinea
- iv) lid 1, eerste alinea, punt c), in samenhang met de tweede alinea
- v) lid 1, eerste alinea, punt d), in samenhang met de tweede alinea
- vi) lid 1, eerste alinea, punt e), in samenhang met de tweede alinea
- vii) lid 1, eerste alinea, punt f), in samenhang met de tweede alinea
- viii) lid 1, eerste alinea, punt g), in samenhang met de tweede alinea
- ix) lid 1, eerste alinea, punt h), in samenhang met de tweede alinea
- x) lid 1, eerste alinea, punt i), in samenhang met de tweede alinea
- xi) lid 1, derde alinea
i) de eerste alinea van lid 1 van artikel 397 bis in samenhang met de tweede alinea van die bepaling en met artikel 397
In artikel 291 VWEU is als algemene regel bepaald dat “[i]ndien het nodig is dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd”, bij die handelingen in de regel uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Commissie, en in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen aan de Raad. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ-EU zijn de begrippen en concepten die in de btw-richtlijn worden gebruikt, behoudens in de zeer weinige gevallen waarin de richtlijn zelf de definitie ervan uitdrukkelijk aan de lidstaten overlaat, begrippen en concepten van het Unierecht, die op eenvormige wijze moeten worden uitgelegd en toegepast 6 .
Er zijn slechts zeer weinig termen in de btw-richtlijn waarvoor die richtlijn “uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst om de betekenis en draagwijdte (ervan) [...] vast te stellen”. Voorbeelden hiervan zijn de begrippen “bouwterrein” en “bijbehorend terrein” (artikel 12), “gemeenschappelijke beleggingsfondsen” (artikel 135, lid 1, onder g)) en het “verstrekken van accommodatie” (artikel 135, lid 2, onder a)). De meeste andere termen en begrippen die in de richtlijn worden gebruikt, vereisen volgens het HvJ-EU een eenvormige uitlegging en toepassing, die - zoals in artikel 291 VWEU is bepaald - moet worden vastgesteld bij uitvoeringsmaatregelen.
De toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie ziet uitsluitend op het vaststellen van de betekenis van sommige bepalingen van de btw-richtlijn. De Raad behoudt dus al zijn uitvoeringsbevoegdheden die buiten deze welomschreven delegatie van bevoegdheden aan de Commissie vallen. Met name uitvoeringsmaatregelen die niet tot doel hebben de betekenis van de in artikel 397 bis, lid 1, eerste alinea, bedoelde termen te omschrijven, vallen onder de bevoegdheid van de Raad. Ook uitvoeringsmaatregelen die betrekking hebben op de bepalingen in titel I (“Voorwerp en toepassingsgebied”), titel VIII (“Tarieven”) en titel XIII (“Afwijkingen”) van de btw-richtlijn, die stuk voor stuk zeer gevoelig zijn voor de lidstaten, vallen volledig onder de uitvoeringsbevoegdheden van de Raad. Tot slot zal het aan de lidstaten zijn om de regels vast te stellen met betrekking tot de punten die uitdrukkelijk worden uitgesloten van de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie in de tweede alinea van artikel 397 bis, lid 1.
Titel III van de btw-richtlijn heeft betrekking op belastingplichtigen. Een reeks bepalingen in deze titel zou een eenvormige uitlegging moeten krijgen omdat de omschrijving van de betekenis van de termen die erin gebruikt worden, door de btw-richtlijn niet is overgelaten aan de nationale wetgeving van de lidstaten: dit betreft bijvoorbeeld het begrip “incidenteel” (artikel 9, lid 2) of het begrip “commerciële beurzen en tentoonstellingen” (categorie 8 in bijlage I).
De Commissie mag daarentegen niet worden gemachtigd om bij uitvoeringshandeling:
–de keuzemogelijkheden die de btw-richtlijn aan de lidstaten heeft toegekend, namens een lidstaat toe te passen of de toepassing ervan door een lidstaat te verhinderen wat betreft btw-groepen (artikel 11), incidenteel belastingplichtigen, alternatieve criteria voor het criterium van eerste ingebruikneming van gebouwen of de betekenis van “bijbehorend terrein” (artikel 12), en vrijgestelde werkzaamheden die moeten worden aangemerkt als werkzaamheden van de overheid (artikel 13, lid 2);
–de definitie van “bouwterrein” te bepalen, aangezien de richtlijn er uitdrukkelijk in voorziet dat dit via de nationale wetgeving moet gebeuren (artikel 12, lid 3).
Titel IV van de btw-richtlijn heeft betrekking op belastbare handelingen. Het is duidelijk dat de begrippen die in de bepalingen in deze titel worden gebruikt, op eenvormige wijze moeten worden toegepast: dit betreft bijvoorbeeld het begrip “lichamelijke zaak” (artikel 14, lid 1), “goed van een bedrijf/bedrijfsvermogen” (artikel 17, lid 1) en “aankomst” (artikel 17 bis, lid 4). De Commissie mag evenwel niet worden gemachtigd om bij uitvoeringshandeling keuzemogelijkheden die in deze titel aan de lidstaten zijn toegekend, namens een lidstaat toe te passen of de toepassing ervan door een lidstaat te verhinderen. Deze keuzemogelijkheden hebben betrekking op het begrip “levering van goederen” (artikel 14, lid 3, artikel 15, lid 2, artikelen 18 en 19) en het begrip “dienst” (artikel 26, lid 2, en artikelen 27 en 29).
Titel V van de btw-richtlijn heeft betrekking op de plaats van belastbare handelingen. Het ligt voor de hand dat deze bepalingen op eenvormige wijze moeten worden toegepast, omdat de kans groot is dat uiteenlopende interpretaties van de gebruikte termen door de lidstaten tot gevallen van dubbele heffing of niet-heffing leiden. Zo moeten de begrippen “vervoer of verzending door of voor rekening van” de leverancier (artikelen 32 en 33), “montage of installatie” (artikel 36), “eerste leverancier” en “laatste afnemer” (artikel 36 bis), “onroerend goed” (artikel 47) en “restaurant of catering” (artikel 55) overal in de Unie op eenvormige wijze toepassing vinden.
De Commissie mag daarentegen niet worden gemachtigd om bij uitvoeringshandeling de keuzemogelijkheden die in deze titel aan de lidstaten zijn toegekend (bijvoorbeeld met betrekking tot “het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie” in verband met de plaats van bepaalde diensten), namens een lidstaat toe te passen of de toepassing ervan door een lidstaat te verhinderen.
Titel VI heeft betrekking op het belastbare feit en de verschuldigdheid van de btw. De bepalingen die in deze titel worden gebruikt, moeten op eenvormige wijze worden toegepast: dit betreft bijvoorbeeld de begrippen “opeenvolgende afrekeningen”, “opeenvolgende betalingen” of “doorlopende leveringen van goederen” (artikel 64) en de begrippen “vooruitbetaling” en “ontvangst van de vooruitbetaling” (artikel 65). De Commissie mag evenwel niet worden gemachtigd om de keuzemogelijkheid met betrekking tot de verschuldigdheid van de btw voor doorlopende leveringen van goederen (artikel 64, lid 2, derde alinea) namens een lidstaat toe te passen of de toepassing ervan door een lidstaat te verhinderen. Hetzelfde geldt voor de aan de lidstaten toegestane afwijkingen met betrekking tot de verschuldigdheid van de btw voor bepaalde handelingen of bepaalde categorieën belastingplichtigen (artikel 66).
Titel VII van de btw-richtlijn heeft betrekking op de maatstaf van heffing van btw. De bepalingen die in deze titel worden gebruikt, moeten op eenvormige wijze worden toegepast: dit betreft bijvoorbeeld de begrippen “handelsfase”, “aankoopprijs” of “kostprijs” (artikel 72); “tegenprestatie” en “subsidies die rechtstreeks met de prijs van deze handelingen verband houden” (artikel 73); “belastingen, rechten en heffingen” en “bijkomende kosten” (artikel 78) en “prijskortingen en -rabatten” of “doorlopende posten” (artikel 79). De Commissie mag daarentegen niet worden gemachtigd om bij uitvoeringshandeling keuzemogelijkheden die in deze titel aan de lidstaten zijn toegekend, namens een lidstaat toe te passen of de toepassing ervan door een lidstaat te verhinderen. De Commissie mag evenmin worden gemachtigd om de regels en voorwaarden vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de maatstaf van heffing (artikel 90, lid 1) of de wisselkoers (artikel 91, lid 2).
Titel IX van de btw-richtlijn heeft betrekking op vrijstellingen. De Commissie mag niet worden gemachtigd om bij uitvoeringshandeling:
–de definities vast te stellen of erkenningen en vergunningen te verlenen die overeenkomstig artikel 132, lid 1, door de lidstaten moeten worden vastgesteld of verleend (zoals de definitie van “medische en paramedische beroepen” in artikel 132, lid 1, onder c), of de erkenning van een organisatie “als instelling van sociale aard” in dezelfde bepaling, onder g));
–het begrip “gemeenschappelijke beleggingsfondsen” te omschrijven (artikel 135, lid 1, onder g)) en de voorwaarden en beperkingen vast te stellen voor de vrijstelling van weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen (lid 1, onder i), van dezelfde bepaling);
–de beperkingen vast te stellen ten aanzien van vrijstellingen voor bepaalde met uitvoer gelijkgestelde handelingen, een bevoegdheid die in de richtlijn aan de lidstaat van ontvangst is toegekend (artikel 151).
Voorts zal de Commissie niet worden gemachtigd om keuzemogelijkheden die in deze titel aan de lidstaten zijn toegekend, namens een lidstaat toe te passen of de toepassing ervan door een lidstaat te verhinderen. Als voorbeeld kan worden verwezen naar de keuzemogelijkheden in verband met de vrijstellingen voor sport en culturele diensten (tweede alinea van artikel 133), uitsluitingen van de vrijstelling voor verhuur en verpachting van onroerende goederen (artikel 135, lid 2, tweede alinea) en het recht om voor belastingheffing te kiezen (artikel 137) of de beslissing om een van de vrijstellingen voor handelingen met betrekking tot het internationale goederenverkeer toe te passen (hoofdstuk 10 van deze titel).
Titel X van de btw-richtlijn heeft betrekking op aftrek. De Commissie mag niet worden gemachtigd om de keuzemogelijkheden die in deze titel aan de lidstaten zijn toegekend, namens een lidstaat toe te passen of de toepassing ervan door een lidstaat te verhinderen: bijvoorbeeld de mogelijkheden in verband met evenredige aftrek (artikel 173, tweede alinea), de beperkingen van het recht op aftrek (artikelen 176 en 177) of de regels voor de uitoefening van het recht op aftrek (artikelen 180 en 181).
Titel XI en bijlage VI van de btw-richtlijn hebben betrekking op de btw-verplichtingen. De Commissie zal bijvoorbeeld worden gemachtigd om bij uitvoeringshandeling het begrip “betrokken zijn” (artikel 192 bis), de begrippen “bouwwerkzaamheden” of “sloopwerkzaamheden” (artikel 199) of het concept “fiscaal vertegenwoordiger” (artikel 204) te bepalen. De Commissie zal daarentegen niet de keuzemogelijkheden waarin die bepalingen voorzien, namens een lidstaat kunnen toepassen of de toepassing ervan door een lidstaat kunnen verhinderen; het betreft hier meer bepaald de mogelijkheid om een verleggingsregeling toe te passen (artikelen 194 of 199) of de mogelijkheid om een belastingplichtige toe te staan een fiscaal vertegenwoordiger aan te wijzen. Voorts zal de Commissie het “fiscaal registratienummer” niet kunnen definiëren (artikel 239), omdat de definitie daarvan door de btw-richtlijn direct aan de lidstaten is toevertrouwd.
Titel XII van de btw-richtlijn heeft betrekking op de bijzondere btw-regelingen. De Commissie mag niet worden gemachtigd om namens een lidstaat de keuzemogelijkheden die in deze titel aan de lidstaten zijn toegekend, toe te passen of de toepassing ervan door een lidstaat te verhinderen, meer bepaald de mogelijkheden in de artikelen 281, 284, 285, 286, 287, 296, 301, 303, 318, 326, 330, 333, 342, 344, 349, 352, 366, 367, 369 quinquies, 369 nonies en 369 decies. De Commissie mag evenmin worden gemachtigd om de procedures voor de aftrek of de teruggaaf van de btw in het kader van de bijzondere regeling voor landbouwproducenten vast te stellen, aangezien deze bevoegdheid in artikel 303 aan de lidstaten is toegekend. Voorts mag de Commissie niet worden gemachtigd om de regels vast te stellen waarnaar is verwezen in verband met de toepassing van de keuzemogelijkheden in de artikelen 316 en 324 met betrekking tot de bijzondere regeling voor belastingplichtige wederverkopers.
Overeenkomstig artikel 291, lid 3, VWEU “leggen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de algemene voorschriften en beginselen vast die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren”. Het Europees Parlement en de Raad hebben dit gedaan middels de “comitologieverordening 7 ”, die is aangenomen in februari 2011.
Hoewel het in principe juridisch mogelijk zou zijn dat de wetgever uitvoeringsbevoegdheden toekent aan de Commissie zonder dat er enige controle door de lidstaten wordt vereist 8 , is in dit voorstel niet voor die weg gekozen. Integendeel, er wordt een controlemechanisme ingesteld dat aan een comité wordt toevertrouwd. Dit betekent dat de Commissie bij de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden niet alleen kan optreden, omdat zij altijd een positief advies van dat comité zal moeten krijgen. De regels van de comitologieverordening met betrekking tot de onderzoeksprocedure zullen in dit kader van toepassing zijn.
(xii) lid 2
De regels die door de Raad zijn vastgesteld en momenteel in de btw-uitvoeringsverordening zijn opgenomen, blijven van kracht ondanks de toekenning van bepaalde uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie. Niettemin zal de Commissie in de toekomst, daarin bijgestaan door een comité en altijd binnen de grenzen van haar bevoegdheden, regels kunnen vaststellen met hetzelfde toepassingsgebied als de huidige bepalingen van de btw-uitvoeringsverordening, die in dat geval door de Raad zouden moeten worden geschrapt.
B] Het nieuwe comité: Artikel 398 bis van de btw-richtlijn
De toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie in dit voorstel heeft geenszins tot gevolg dat de lidstaten geen controle hebben op de uitoefening van die bevoegdheden door de Commissie. De regels en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, zijn vastgelegd in secundaire wetgeving, namelijk de comitologieverordening. Wat belastingaangelegenheden betreft, waarborgt de in artikel 5 van de comitologieverordening vastgestelde “onderzoeksprocedure” (op het gebied van belastingen kan de “raadplegingsprocedure” van artikel 4 geen toepassing vinden) dat de Commissie niet kan handelen zonder instemming van de lidstaten in het nieuwe comité. Uitsluitend na een positief advies van het comité mag de Commissie een uitvoeringsmaatregel vaststellen; na een negatief advies of wanneer er geen advies van het comité is, mag de Commissie daarentegen geen uitvoeringsmaatregel vaststellen.
De bepalingen inzake de samenstelling en de voorzitter van het comité zijn rechtstreeks vastgelegd in artikel 3 van de comitologieverordening. Het btw-comité zal ook verder zijn rol vervullen als orgaan dat belast is met het onderzoek van aangelegenheden die volgens de btw-richtlijn aan raadpleging zijn onderworpen. Naar dergelijke raadpleging wordt verwezen in de artikelen 11, 27, 102, 155, 164, 167, 177, 191, 238, 281, 318 en 352. Tot slot moet het btw-comité ook alle andere aangelegenheden in verband met de toepassing van de btw-bepalingen van de Unie kunnen onderzoeken, maar op deze gebieden zal het alleen niet-bindende richtsnoeren kunnen uitvaardigen, zoals nu ook al het geval is.