Toelichting bij COM(2020)814 - Standpunt EU over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan de Verdragen inzake verdovende middelen en psychotrope stoffen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2020)814 - Standpunt EU over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan de Verdragen inzake verdovende middelen en ... |
---|---|
bron | COM(2020)814 |
datum | 17-12-2020 |
Dit voorstel betreft het besluit betreffende het namens de Unie op de vierenzestigste zitting van de Commissie voor verdovende middelen tot uiting te brengen standpunt over het opnemen van stoffen op de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971. De vierenzestigste zitting van de Commissie voor verdovende middelen zal plaatsvinden van 12 tot en met 16 april 2021.
2. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
2.1. Het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971
Het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, hierna het “Verdrag inzake verdovende middelen” genoemd 1 , is erop gericht drugsmisbruik te bestrijden met gecoördineerde internationale maatregelen. Er zijn twee vormen van interventie en controle, die in combinatie worden toegepast. In de eerste plaats wordt ernaar gestreefd het bezit en het gebruik van, de handel in, en de distributie, de invoer, de uitvoer, de vervaardiging en de productie van verdovende middelen te beperken tot uitsluitend medische en wetenschappelijke doeleinden. In de tweede plaats wordt de drugshandel bestreden door middel van internationale samenwerking om drugshandelaars af te schrikken en te ontmoedigen.
Bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971, hierna het “Verdrag inzake psychotrope stoffen” genoemd 2 , is een internationaal controlesysteem voor psychotrope stoffen ingesteld. Het Verdrag is tot stand gekomen naar aanleiding van de toegenomen omvang en diversiteit van het drugsmisbruik. Het voert controles in op een aantal synthetische drugs op basis van enerzijds hun misbruikpotentieel en anderzijds hun therapeutische waarde.
Alle EU-lidstaten zijn partij bij de verdragen, maar de Unie is dat niet.
2.2.Commissie voor verdovende middelen
De Commissie voor verdovende middelen is een commissie van de Economische en Sociale Raad van de VN, waarvan de taken en bevoegdheden onder meer in de beide verdragen zijn vastgelegd. Zij wordt gevormd door 53 lidstaten van de VN die door de Economische en Sociale Raad van de VN zijn gekozen. 12 EU-lidstaten zullen in maart 2021 stemrechtgerechtigd lid van de Commissie voor verdovende middelen zijn 3 . De Unie heeft de status van waarnemer in de Commissie voor verdovende middelen.
2.3.Voorgenomen besluit van de Commissie voor verdovende middelen
De Commissie voor verdovende middelen wijzigt regelmatig de lijsten van stoffen die aan de verdragen zijn gehecht, op basis van aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die wordt geadviseerd door haar deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid.
De WHO heeft de secretaris-generaal van de VN aanbevolen om acht van de elf stoffen die kritisch zijn beoordeeld door het WHO-deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid, aan de lijsten bij de verdragen toe te voegen.
De Commissie voor verdovende middelen wordt verzocht om tijdens haar vierenzestigste zitting, die van 12 tot en met 16 april 2021 in Wenen zal plaatsvinden, besluiten vast te stellen over de toevoeging van deze stoffen aan de lijsten bij de verdragen.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
Wijzigingen van de aan de verdragen gehechte lijsten hebben voor alle lidstaten directe gevolgen wat betreft het toepassingsgebied van het Unierecht op het gebied van drugscontrole. Artikel 1, punt 1), van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel 4 , hierna “het kaderbesluit” genoemd, bepaalt dat voor de toepassing van het kaderbesluit onder “drug” een stof wordt verstaan die onder het Verdrag inzake verdovende middelen of het Verdrag inzake psychotrope stoffen valt, alsook elke in de bijlage bij het kaderbesluit opgenomen stof. Het kaderbesluit is bijgevolg van toepassing op de stoffen die zijn opgenomen in de lijsten bij het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Iedere wijziging van de aan deze verdragen gehechte lijsten heeft dus rechtstreeks gevolgen voor de gemeenschappelijke regels van de EU en wijzigt de strekking daarvan, in de zin van artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dit geldt ongeacht of de betrokken stof in de EU aan controle is onderworpen 5 .
Tot nu toe is één van de 11 stoffen die door het deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid zijn onderzocht, in de hele Unie aan controlemaatregelen onderworpen. Isotonitazeen is opgenomen in de definitie van “drug” in Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad 6 . Eén stof, MDMB-4en-PINACA, staat onder intensief toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving en is tevens het onderwerp van een risicobeoordelingsverslag. De overige 9 stoffen staan onder toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving.
Het voorstel van de Commissie voor een standpunt van de Unie neemt de aanbevelingen van de WHO over, aangezien zij stroken met de huidige stand van de wetenschap. De toevoeging van deze nieuwe psychoactieve stoffen aan de lijsten bij de verdragen wordt ook ondersteund door informatie uit de Europese databank inzake nieuwe drugs van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving.
Het is noodzakelijk dat de Raad het standpunt van de Unie vaststelt voor de zitting van de Commissie voor verdovende middelen waar een besluit zal moeten worden genomen over de toevoeging van stoffen aan de lijsten bij de verdragen. Dat standpunt zou, gezien de beperkingen die inherent zijn aan de waarnemersstatus van de Unie, tot uiting moeten worden gebracht door de lidstaten die in maart 2021 lid van de Commissie voor verdovende middelen zullen zijn, door daar gezamenlijk op te treden in het belang van de Unie. De Unie is geen partij bij deze verdragen, maar heeft op dit gebied exclusieve bevoegdheid.
Met het oog hierop stelt de Commissie een standpunt van de Unie voor dat door de lidstaten die in maart 2021 lid van de Commissie voor verdovende middelen zullen zijn, namens de Europese Unie tot uiting moet worden gebracht op de vierenzestigste zitting van de Commissie voor verdovende middelen over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Dit is de vijfde keer dat de Commissie een dergelijk voorstel voor een standpunt van de Unie indient 7 . De Raad stelde de desbetreffende standpunten van de Unie vast 8 , waardoor de EU op de vorige vergaderingen van de Commissie voor verdovende middelen met één stem kon spreken over het toevoegen van stoffen aan de internationale lijsten. De lidstaten die in de Commissie voor verdovende middelen zitting hebben, stemden namelijk overeenkomstig het vastgestelde standpunt van de Unie in met de toevoeging van de betrokken stoffen aan de lijsten.
4. RECHTSGRONDSLAG
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten “tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Artikel 218, lid 9, VWEU is van toepassing ongeacht of de Unie lid is van het betrokken lichaam dan wel partij is bij de betrokken overeenkomst 9 . Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke internationaalrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die internationaalrechtelijk niet bindend zijn, maar wel een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 10 .
De Commissie voor verdovende middelen is “een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam” in de zin van dit artikel, aangezien het om een door de Economische en Sociale Raad – een VN-orgaan – opgericht lichaam gaat, dat specifieke taken heeft gekregen op grond van het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen.
De besluiten van de Commissie voor verdovende middelen over het toevoegen van stoffen aan de lijsten zijn “handelingen met rechtsgevolgen” in de zin van artikel 218, lid 9, VWEU. Volgens het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen worden de besluiten van de Commissie voor verdovende middelen automatisch van kracht, tenzij een partij het besluit binnen de voorgeschreven termijn voor een hernieuwd onderzoek aan de Economische en Sociale Raad van de VN heeft voorgelegd 11 . De besluiten van de Economische en Sociale Raad van de VN daarover zijn definitief. De besluiten van de Commissie voor verdovende middelen over het toevoegen van stoffen aan de lijsten hebben ook rechtsgevolgen voor de rechtsorde van de EU uit hoofde van de Uniewetgeving, aangezien zij beslissende invloed kunnen uitoefenen op de inhoud van de EU-wetgeving, te weten Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad. Wijzigingen van de lijsten bij de verdragen hebben rechtstreekse gevolgen voor het toepassingsgebied van dit rechtsinstrument van de Unie.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op illegale drugshandel.
De materiële rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit is derhalve artikel 83, lid 1, VWEU, waarin illegale drugshandel vermeld wordt als een van de strafbare feiten met een grensoverschrijdende dimensie waarvoor het Europees Parlement en de Raad minimumvoorschriften kunnen vaststellen betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties.
4.3.Variabele geometrie
Denemarken is gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ zoals van toepassing tot 21 november 2018, waarvan artikel 1 bepaalt dat onder “drugs” alle stoffen worden verstaan die onder het Verdrag inzake verdovende middelen of het Verdrag inzake psychotrope stoffen vallen.
Aangezien besluiten van de Commissie voor verdovende middelen over het toevoegen van stoffen aan de lijsten gevolgen hebben voor de gemeenschappelijke regels op het gebied van illegale drugshandel waardoor Denemarken is gebonden, neemt deze lidstaat deel aan de aanneming van een besluit van de Raad tot bepaling van het namens de Unie bij het aannemen van die besluiten in te nemen standpunt.
4.4.Conclusie
De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 83, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
5. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Geen gevolgen voor de begroting.