Toelichting bij COM(2020)798 - Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG en Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2020)798 - Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte ... |
---|---|
bron | COM(2020)798 |
datum | 10-12-2020 |
• Motivering en doel van het voorstel
De ontwikkeling en productie van batterijen is een strategische ‘must’ voor Europa in de context van de overgang naar schone energie, en cruciaal voor de concurrentiepositie van de Europese auto-industrie. Vervoer is verantwoordelijk voor circa een kwart van de broeikasgasemissies in de EU en is de belangrijkste oorzaak van luchtverontreiniging in de steden.
Een grotere marktpenetratie van elektrische voertuigen (EV) zal leiden tot een afname van broeikasgasemissies en schadelijke emissies afkomstig van het wegvervoer. In de EU wordt tussen de jaren 2020 en 2030 een sterke toename verwacht van het aantal elektrische personenauto’s, bestelwagens, bussen en, in mindere mate, vrachtwagens. Dit zal met name het gevolg zijn van de EU-wetgeving tot vaststelling van CO2-emissienormen voor voertuigfabrikanten, en van de EU-wetgeving tot vaststelling van minimumstreefcijfers voor de lidstaten wat overheidsopdrachten voor schone voertuigen 1 betreft. De elektrificatie van bepaalde residentiële voorzieningen, zoals energieopslag of verwarming, wordt de volgende stap die de emissieniveaus nog verder zal terugdringen.
Volgens schattingen van het Wereld Economisch Forum moet de mondiale productie van batterijen worden verhoogd met een factor 19 om de transitie naar een koolstofarme economie te versnellen 2 .
Dit initiatief is gericht op de modernisering van het EU-wetgevingskader inzake batterijen. Het initiatief vormt een integraal onderdeel van de Europese Green Deal 3 , de nieuwe EU-groeistrategie die de EU moet omvormen tot een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie waar: i) tegen 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten; ii) de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen; en iii) geen mens of regio aan zijn lot wordt overgelaten. Het initiatief bouwt voort op de door de Europese Commissie aangegane verbintenissen en vastgestelde verslagen, waaronder het strategisch actieplan voor batterijen 4 , het nieuwe actieplan voor de circulaire economie 5 , de nieuwe industriestrategie voor Europa 6 , en de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit 7 die tot doel heeft tegen 2050 een vermindering van 90 % van de totale uitstoot van broeikasgassen in de vervoerssector te bereiken.
In aanvulling op de werkzaamheden van de Commissie hebben zowel de Raad als het Parlement opgeroepen tot het treffen van maatregelen ter ondersteuning van de transitie naar elektromobiliteit, koolstofneutrale energieopslag en een duurzame batterijwaardeketen. Daarnaast heeft de Europese Investeringsbank aangekondigd dat zij verwacht haar steun voor batterijgerelateerde projecten in 2020 te verhogen tot meer dan 1 miljard EUR 8 .
Dit initiatief is gericht op de aanpak van drie groepen nauw met elkaar verweven problemen met betrekking tot batterijen.
·De eerste groep heeft betrekking op het gebrek aan randvoorwaarden voor het stimuleren van investeringen in de productiecapaciteit voor duurzame batterijen. Deze problemen houden verband met de inefficiënte werking van de eengemaakte markt en het gebrek aan een voldoende gelijk speelveld 9 als gevolg van de uiteenlopende regelgevingskaders binnen de interne markt. Een van de onderliggende redenen hiervoor is de ongelijke toepassing van de batterijenrichtlijn en het gebrek aan betrouwbare en vergelijkbare informatie in de EU.
·De tweede groep problemen heeft betrekking op de suboptimale werking van de recyclingmarkten en de onvoldoende gesloten materiaalkringlopen, als gevolg waarvan de EU maar beperkt in staat is de toeleveringsrisico’s met betrekking tot grondstoffen te ondervangen. Het huidige regelgevingskader vertoont een aantal tekortkomingen. Deze tekortkomingen bestaan onder meer uit een gebrek aan duidelijke en voldoende geharmoniseerde regels, en zijn tevens het gevolg van een aantal bepalingen in de batterijenrichtlijn die niet gebaseerd zijn op recente technologische en marktontwikkelingen. Dit leidt tot een afname van de winstgevendheid van recyclingactiviteiten en een belemmering van investeringen in nieuwe technologieën en aanvullende capaciteit voor het recyclen van de batterijen van de toekomst.
·De derde groep problemen heeft betrekking op sociale en milieurisico’s die momenteel niet onder de EU-milieuwetgeving vallen. Deze omvatten: i) een gebrek aan transparantie met betrekking tot de toelevering van grondstoffen; ii) gevaarlijke stoffen; en iii) het onbenutte potentieel met betrekking tot het compenseren van de milieueffecten gedurende de levensduur van batterijen.
Deze problemen worden veroorzaakt door marktfalen en gebrekkige informatievoorziening. Beide tekortkomingen houden verband met de werking van de eengemaakte markt. De tekortkomingen worden bovendien verergerd door een derde onderliggende oorzaak: de complexiteit van de batterijwaardeketens.
De doelstellingen van het voorstel zijn drieledig: 1) werking van de interne markt versterken (met inbegrip van producten, processen, afgedankte batterijen en gerecyclede materialen) door een gelijk speelveld te creëren op basis van een gemeenschappelijke reeks regels; 2) een circulaire economie stimuleren; en 3) de sociale en milieueffecten gedurende alle fasen van de levenscyclus van batterijen beperken. Deze drie doelstellingen zijn nauw met elkaar verweven.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het huidige regelgevingskader in de vorm van de batterijenrichtlijn is uitsluitend gericht op de eindfase van de levenscyclus van batterijen. Er bestaan momenteel geen wettelijke bepalingen in de EU die andere aspecten van de productie- en gebruiksfase van batterijen beslaan, zoals elektrochemische prestaties en degelijkheid, broeikasgasemissies of het op verantwoorde wijze betrekken van grondstoffen.
Overeenkomstig het “one in, one out”-beginsel 10 moet de voorgestelde verordening de huidige batterijenrichtlijn vervangen.
Het voorstel is volledig in overeenstemming met de bestaande milieu- en afvalwetgeving van de EU. Het voorziet in een aanvulling op deze wetgeving, onder meer met betrekking tot: Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken 11 ; Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen 12 ; Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) 13 ; Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur 14 ; Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) 15 ; en Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) 16 .
Dit voorstel introduceert progressief strenger wordende voorschriften om de koolstofvoetafdruk gedurende de levenscyclus van batterijen tot een minimum te beperken. In dit verband zullen inspanningen om de koolstofvoetafdruk in het productieproces te verkleinen indirect leiden tot de bevordering van de opwekking van hernieuwbare energie.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Het initiatief is in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de EU ten aanzien van het handelsbeleid, met name omdat wordt gewaarborgd dat geen ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen in de EU geproduceerde producten en ingevoerde producten.
Het initiatief strookt volledig met het innovatiebeginsel en de daaraan gerelateerde maatregelen uit hoofde van de EU-financiering van onderzoek en innovatie in het kader van Horizon 2020.
Het voorstel heeft voorts tot doel de verplichtingen inzake monitoring en rapportage te vereenvoudigen en te stroomlijnen teneinde de administratieve lasten voor de lidstaten te beperken overeenkomstig de EU-aanpak voor betere regelgeving 17 en de geschiktheidscontrole inzake rapportage en toezicht 18 .
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
Het voorstel berust op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dat voorziet in maatregelen die de instelling en de werking van de eengemaakte markt waarborgen. Dit betreft een wijziging ten opzichte van de huidige rechtsgrondslag aangezien Richtlijn 2006/66/EG inzake batterijen gebaseerd was op artikel 175 VEG (thans artikel 191 VWEU) en op artikel 95 VEG (thans artikel 114 VWEU) waar het de desbetreffende productgerelateerde bepalingen betrof.
Het voorstel is gericht op het aanpakken van een aantal fundamentele problemen met betrekking tot de eengemaakte markt. Dit betreft onder meer: i) een ongelijk speelveld voor in de handel gebrachte batterijen aangezien de toepasselijke regels voor interpretatie vatbaar zijn; ii) belemmeringen met betrekking tot de werking van de recyclingmarkten; iii) de ongelijke toepassing van de batterijenrichtlijn; iv) de dringende behoefte aan grootschalige investeringen om te kunnen inspelen op de veranderende markt; v) de behoefte aan schaalvoordelen; en vi) de behoefte aan een stabiel en volledig geharmoniseerd regelgevingskader.
Tegelijkertijd is er sprake van een aantal milieuproblemen met betrekking tot de productie en het gebruik van batterijen, alsook het beheer ervan aan het eind van de levensduur. De milieuproblemen die niet rechtstreeks onder het milieuacquis van de EU vallen en waarvoor derhalve regelgevend ingrijpen vereist is, houden stuk voor stuk verband met de werking van de eengemaakte markt. Een van deze problemen betreft de negatieve effecten op het milieu van gevaarlijke stoffen in batterijen die niet op de juiste wijze worden verwijderd, een probleem dat kan worden ondervangen door het op de juiste manier inzamelen en recyclen van draagbare batterijen. Een van de redenen dat de inzamelingsniveaus van draagbare batterijen zo laag zijn, is het feit dat het inrichten van inzamelingssystemen geld kost en de eengemaakte markt niet op passende en geharmoniseerde wijze toeziet op de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt. Suboptimale inzamelingsniveaus vormen ook een probleem waar het de winstgevendheid van bedrijven betreft. De reden hiervoor is dat recyclingtechnologieën kapitaalintensief zijn en derhalve aanzienlijke schaalvoordelen vereisen die soms groter zijn dan de nationale EU-markten kunnen realiseren. Een tweede probleem is het onvermogen de totale milieueffecten van batterijen te verminderen door de circulariteit in de batterijwaardeketen te verhogen. Ook hier is marktfalen de voornaamste oorzaak van het probleem. De stimulansen (en informatie) tussen de verschillende deelnemers in de waardeketen zijn niet op elkaar afgestemd. In de markt voor hergebruik van batterijen voor elektrische voertuigen is bovendien sprake van een gebrek aan rechtszekerheid met betrekking tot de afvalstatus van gebruikte batterijen, alsook aan adequate informatie met betrekking tot het voorspellen van het gedrag van batterijen.
Het voorstel heeft derhalve tot doel de toepassing van een reeks gemeenschappelijke regels voor deelnemers aan de eengemaakte markt te realiseren en verstoring van de concurrentie te voorkomen. De maatregelen leiden tot de verdere harmonisering van: i) de productvereisten voor in de Unie in de handel gebrachte batterijen; en ii) het niveau van door bedrijven geboden afvalverwerkingsdiensten. In het voorstel worden tevens vereisten vastgesteld voor het waarborgen van een goed functionerende markt voor secundaire grondstoffen waarbij de milieueffecten als gevolg van de productie en het gebruik van batterijen (alsook de verwerking van batterijen — met inbegrip van recycling — aan het eind van de levensduur) worden voorkomen of tot een minimum worden teruggebracht. Dit zal de totstandbrenging van een circulaire batterij-industrie in Europa ten goede komen en versnippering als gevolg van mogelijk uiteenlopende nationale benaderingen voorkomen.
De vervaardiging en het gebruik van batterijen, de onderliggende waardeketen en de verwerking van batterijen aan het eind van hun levensduur zijn transversale kwesties die van invloed zijn op een groot aantal beleidsterreinen. Naast het nastreven van doelstellingen met betrekking tot de interne markt, zal het voorstel derhalve bijdragen aan de verwezenlijking van doelstellingen met betrekking tot het milieu, het vervoer, de klimaatactie, de energie-efficiëntie en de internationale handel. Uit de effectbeoordeling van de voorgestelde maatregelen blijkt dat doorgaans het meeste belang wordt gehecht aan de doelstellingen met betrekking tot de interne markt en dat de milieuvoordelen van ondergeschikt belang zijn. Het is derhalve passend artikel 114 VWEU als enige rechtsgrondslag toe te passen.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het op EU-niveau vaststellen van gemeenschappelijke vereisten voor de gehele levensduur van batterijen biedt een duidelijke meerwaarde. Het is van essentieel belang te waarborgen dat fabrikanten, importeurs en marktdeelnemers in bredere zin onderworpen zijn aan geharmoniseerde vereisten waaraan moet worden voldaan bij i) het in de handel brengen van batterijen in de Unie, en ii) het verstrekken van informatie aan klanten binnen de eengemaakte markt. Ook recyclers moeten zijn onderworpen aan uniforme vereisten die voor alle recyclingbedrijven in de EU op dezelfde wijze van toepassing zijn. Indien op EU-niveau geen geharmoniseerde regels worden vastgesteld, zou ingrijpen op nationaal niveau leiden tot uiteenlopende vereisten voor marktdeelnemers.
De ontwikkeling van een duurzame batterijwaardeketen is kapitaalintensief en vereist schaalvoordelen die groter zijn dan de nationale EU-markten kunnen realiseren. Deze ontwikkeling vereist een geharmoniseerde en goed functionerende eengemaakte markt in alle lidstaten waarbij alle marktdeelnemers in de batterijwaardeketen aan dezelfde regels moeten voldoen.
Daarnaast zijn er gemeenschappelijke regels nodig voor de transitie naar een circulaire economie die zal bijdragen aan de bevordering van innovatieve en duurzame Europese bedrijfsmodellen, producten en materialen. Deze doelstellingen kunnen niet door de lidstaten afzonderlijk worden vastgesteld: door de omvang van het vereiste optreden kan dit beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Uniform optreden door de EU is dan ook gerechtvaardigd en noodzakelijk.
• Evenredigheid
De voorgestelde maatregelen gaan niet verder dan nodig is om de regelgevingszekerheid te bieden die vereist is voor het stimuleren van grootschalige investeringen in de circulaire economie, waarbij tegelijkertijd een hoge mate van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu wordt gewaarborgd.
Over het algemeen vormt de voorgestelde beleidsoptie een geleidelijke wijziging ten opzichte van het bestaande regelgevingskader en institutioneel kader (d.w.z. de huidige batterijenrichtlijn). Voor de eerdere fasen in de waardeketen waar momenteel geen EU-wetgeving voor bestaat, hebben de voorgestelde wijzigingen met name betrekking op het niveau van de informatievoorziening en de basisvereisten voor batterijen die in de EU in de handel worden gebracht.
Van sommige voorgestelde beleidsopties is uit de effectbeoordeling gebleken dat een stapsgewijze benadering de beste manier is om het evenredigheidsbeginsel te waarborgen. Het voorstel voorziet hiertoe op een aantal gebieden in een geleidelijke verhoging van het ambitieniveau en de vereisten. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de bepaling inzake de prestatie- en degelijkheidssvereisten voor oplaadbare industriële batterijen. Deze bepaling omvat als eerste stap de verplichting tot het verstrekken van informatie; de relevante minimumwaarden moeten pas worden vastgesteld wanneer er meer informatie beschikbaar is.
• Keuze van het instrument
Uit de evaluatie van de batterijenrichtlijn en de analyse voorafgaande aan de effectbeoordeling blijkt dat harmonisering beter door middel van een verordening kan worden gerealiseerd dan door een richtlijn op basis van de eerder toegepaste beperktere benadering. Uiteenlopende nationale maatregelen inzake afvalinzameling en de nuttige toepassing van afvalstoffen hebben ertoe geleid dat marktdeelnemers en producenten met een onsamenhangend regelgevingskader te kampen hebben. Deze bestaande belemmeringen in de vorm van uiteenlopende nationale regelgevingskaders kunnen alleen worden geëlimineerd door toepassing van gedetailleerdere en beter geharmoniseerde regels met betrekking tot de inzamelings- en terugwinningsprocessen en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden. Deze uitvoerige en geharmoniseerde regels moeten vereisten omvatten die rechtstreeks van toepassing zijn op bedrijven.
Een verordening voorziet in directe vereisten voor alle marktdeelnemers en biedt daarmee de nodige rechtszekerheid en het vermogen om een volledig geïntegreerde markt in de EU te handhaven. Daarnaast is met een verordening verzekerd dat de verplichtingen op hetzelfde moment en op dezelfde wijze in alle 27 lidstaten van toepassing zijn.
Het instrument voorziet bovendien in een aantal mandaten voor de Commissie tot het ontwikkelen van uitvoeringsmaatregelen. Deze uitvoeringsmaatregelen zullen de Commissie in staat stellen de verordening zo nodig nader uit te werken zodat de gemeenschappelijke regels eerder kunnen worden vastgesteld. De verordening zal ook minder onzekerheid omtrent de termijnen voor het voltooien van de omzetting met zich meebrengen dan een richtlijn, en dat op een gebied waarop tijdschema’s en rechtszekerheid van cruciaal belang zijn gezien de voorspelde toename van de marktomvang en, in algemenere zin, de veranderingen met betrekking tot de marktdynamiek.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
In april 2019 heeft de Commissie een evaluatie van de batterijenrichtlijn gepubliceerd 19 overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie en rekening houdend met het bepaalde in artikel 23 van de batterijenrichtlijn. De voornaamste bevindingen naar aanleiding van de evaluatie zijn samengevat in bijlage 6 bij de effectbeoordeling en maken deel uit van de analyse (met name het gedeelte met betrekking tot de probleemstelling).
Dit beleidsvoorstel omvat maatregelen ten aanzien van de in de evaluatie van de batterijenrichtlijn vastgestelde domeinen waar het gebrek aan harmonisering of voldoende gedetailleerde bepalingen tot inconsistente resultaten met betrekking tot de eengemaakte markt hebben geleid. Deze resultaten leiden tot een verstoring van het gelijke speelveld aangezien ze geen duidelijkheid en kostenefficiëntie verschaffen (bijvoorbeeld in het geval van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid). Daarnaast voorziet het voorstel in een aantal maatregelen die moeten waarborgen dat het regelgevingsklimaat up-to-date is en berekend is op technologische nieuwigheden, zoals batterijen voor elektrische voertuigen, e-bikes en e-scooters, of een mogelijk “tweede leven” voor industriële batterijen.
• Raadpleging van belanghebbenden
In overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving hebben er verschillende raadplegingsactiviteiten plaatsgevonden. In de onderstaande punten wordt een korte beschrijving van deze raadplegingsactiviteiten gegeven.
·Als onderdeel van de voorbereiding van een regelgevend initiatief inzake duurzaamheidsvereisten voor batterijen, heeft DG GROW tussen juni en november 2019 een eerste raadplegingsronde georganiseerd. Deze ronde bestond uit een openbare raadpleging waarvoor 180 bijdragen werden ontvangen, en uit drie openbare vergaderingen met belanghebbenden over de bevindingen naar aanleiding van de twee haalbaarheidsstudies.
·Na een politiek besluit om de batterijenrichtlijn door één enkel rechtsinstrument te vervangen en hierin de duurzaamheidsvereisten voor oplaadbare batterijen op te nemen waar DG GROW zich al sinds medio 2018 mee bezighield, werd er tussen februari en mei 2020 een tweede ronde raadplegingsactiviteiten gehouden. Deze tweede ronde bestond uit:
–gerichte vraaggesprekken met vertegenwoordigers van de batterijwaardeketen, consumenten en milieuorganisaties;
–een enquête onder bedrijven (fabrikanten, afvalbeheerders en recyclers);
–een enquête onder vertegenwoordigers van onderzoeks- en innovatieprojecten (gefinancierd uit het Horizon 2020-programma en het LIFE-programma);
–sectorale bijeenkomsten met belanghebbenden;
–een bijeenkomst met de deskundigengroep van de lidstaten.
·De aanvangseffectbeoordeling inzake de voorgestelde verordening is op 28 mei 2020 gepubliceerd en de termijn waarbinnen hierop feedback kon worden gegeven is op 9 juli 2020 verstreken. Er werden in totaal 103 reacties ontvangen die grotendeels de standpunten ondersteunden die de belanghebbenden in een eerdere fase van het proces hadden gegeven (onder meer tijdens de gerichte raadplegingen van belanghebbenden).
Over het algemeen kwam uit de raadplegingsactiviteiten naar voren dat het publiek het over het algemeen eens is met de opvatting dat er een regelgevend initiatief nodig is dat op geïntegreerde wijze de gehele batterijwaardeketen beslaat. Belanghebbenden die aan de openbare raadplegingen hadden deelgenomen, waren het er over het algemeen mee eens dat technologische, economische en sociale veranderingen de totstandbrenging van een nieuw regelgevingskader voor batterijen rechtvaardigen. De belanghebbenden waren het er voorts mee eens dat de bestaande regels beter geharmoniseerd moeten worden en dat er een EU-kader moet komen dat de gehele levenscyclus van batterijen bestrijkt. Volgens hen moet dit kader gemeenschappelijke en strengere duurzaamheidsvereisten bevatten voor batterijen, componenten, afgedankte batterijen en gerecyclede materialen, teneinde duidelijke en gemeenschappelijke regels vast te kunnen stellen ten behoeve van de werking van de eengemaakte EU-markt.
De belangrijkste behoeften die door vertegenwoordigers van het bedrijfsleven naar voren zijn gebracht, betroffen: i) een stabiel regelgevingskader ter waarborging van de investeringszekerheid; ii) een gelijk speelveld ter waarborging van de duurzame productie van batterijen; en iii) de efficiënte werking van de recyclingmarkten met het oog op een grotere beschikbaarheid van hoogwaardige secundaire grondstoffen. De belangrijkste punten van zorg die door de vertegenwoordigers uit het maatschappelijk middenveld werden aangegeven, betroffen de behoefte aan een duurzame grondstoffenvoorziening en de noodzaak om de beginselen van de circulaire economie op de batterijwaardeketen toe te passen.
De gedetailleerde conclusies naar aanleiding van de raadplegingen van belanghebbenden maken deel uit van bijlage 2 en bijlage 9 bij de effectbeoordeling.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Inhoudsopgave
- Met het oog op het analyseren van de verschillende opties heeft de Commissie verschillende ondersteuningscontracten toegekend aan externe deskundigen, onder meer voor:
- Gewichtslimiet van 5 kg ter onderscheiding van draagbare batterijen en industriële batterijen
- Lood-zuurbatterijen en lood:
- Lood-zuurbatterijen en lood:
- Minimumnormen inzake organisaties voor producentenverantwoordelijkheid
- Verstrekking van specifiekere informatie aan eindgebruikers en marktdeelnemers (met selectieve toegang)
Met het oog op het analyseren van de verschillende opties heeft de Commissie verschillende ondersteuningscontracten toegekend aan externe deskundigen, onder meer voor:
·een studie ter beoordeling van de haalbaarheid van maatregelen die tot doel hebben de tekortkomingen in het huidige EU-kader inzake batterijen te ondervangen;
·een studie waarin een aantal specifieke zaken aan de orde wordt gesteld (tweede leven, beperkingen, statiegeldregelingen, enz.);
·een voorbereidende studie inzake het ecologisch ontwerp en de energie-etikettering van oplaadbare elektrochemische batterijen met interne opslag;
·een vervolgstudie inzake de haalbaarheid van duurzame batterijen;
·een effectbeoordeling inzake het ecologisch ontwerp en de energie-etikettering van oplaadbare elektrochemische batterijen met interne opslag.
Deze deskundigen hebben in de verschillende fasen van de studie nauw met de Commissie samengewerkt.
Naast deze ondersteunende studies is er gebruik gemaakt van aanvullende deskundigheid in de vorm van literatuuronderzoek en de reacties naar aanleiding van de raadpleging van belanghebbenden.
• Effectbeoordeling
Het voorstel is gebaseerd op een effectbeoordeling. Nadat de opmerkingen in het negatief advies van de Raad voor regelgevingstoetsing van 24 juni 2020 waren opgevolgd, heeft de Raad op 18 september 2020 een positief advies met voorbehoud uitgebracht. In zijn definitieve advies heeft de Raad om aanvullende gegevens gevraagd, met name over de basislijn en de samenstelling van de beleidsopties.
De effectbeoordeling omvat 13 maatregelen voor het aanpakken van de problemen met betrekking tot: i) het gebrek aan randvoorwaarden voor het stimuleren van investeringen in de productiecapaciteit voor duurzame batterijen; ii) de suboptimale werking van de recyclingmarkten; en iii) de sociale en milieurisico’s die momenteel niet onder het milieuacquis van de EU vallen. Deze 13 maatregelen zijn gebaseerd op: i) de analyse van de evaluatie van de batterijenrichtlijn; ii) de openbare raadplegingen met betrekking tot dit initiatief; iii) de verschillende ondersteunende studies; en iv) politieke verbintenissen, zoals de Europese Green Deal. Uit de maatregelen blijkt dat bijdragen vanuit de gehele complexe waardeketen vereist zijn.
Binnen de 13 brede beleidsmaatregelen zijn verschillende submaatregelen aan de orde gesteld. Deze submaatregelen betreffen vaak onderlinge alternatieven (zo kan bij maatregel 3 het inzamelingsstreefcijfer voor draagbare batterijen 65 % of 75 % zijn, maar niet allebei). In weer andere gevallen zijn de submaatregelen cumulatief en/of aanvullend van aard (zo wordt bij maatregel 13 een “paspoort” voor industriële batterijen toegepast in aanvulling op de informatieverplichtingen). Bijlage 9 bij de effectbeoordeling bevat een op proportionele wijze uitgevoerde analyse van al deze submaatregelen, waarbij de effecten ervan worden afgezet tegen het scenario met ongewijzigd beleid.
Met het oog op deze analyse zijn de submaatregelen in vier belangrijke beleidsopties verdeeld, die tegen het scenario met ongewijzigd beleid zijn afgezet. Deze vier opties zijn hieronder uiteengezet.
·Met optie 1, een ongewijzigd beleid, blijft de batterijenrichtlijn, die voornamelijk gericht is op de eindfase van de levenscyclus van batterijen, ongewijzigd. Voor de eerdere fasen in de waardeketen bestaat momenteel geen EU-wetgeving en hier komt derhalve geen verandering in. Nadere details over deze optie komen in hoofdstuk 5 over de basislijn aan de orde, alsook in bijlage 9.
·Optie 2, de optie met een gematigd ambitieniveau, bouwt voort op de batterijenrichtlijn maar zorgt voor een geleidelijk versterking en aanscherping van het ambitieniveau. Voor de eerdere fasen in de waardeketen waar momenteel geen EU-wetgeving voor bestaat, heeft de voorgestelde wijziging betrekking op de invoering van vereisten ten aanzien van informatievoorziening en basisvereisten als voorwaarde voor het in de EU in de handel brengen van batterijen.
·Optie 3, de optie met een hoog ambitieniveau, is ietwat disruptiever, maar is nog altijd technisch haalbaar. Bij deze optie moeten bijvoorbeeld streefcijfers en drempelwaarden worden vastgesteld die binnen een bepaalde termijn moeten worden behaald.
·Optie 4, de optie met een zeer hoog ambitieniveau, behelst maatregelen die aanzienlijk verder gaan dan het huidige regelgevingskader en de huidige bedrijfspraktijken.
In tabel 1 ziet u een overzicht van de verschillende submaatregelen binnen de beleidsopties, waarbij de op basis van de effectbeoordeling vastgestelde voorkeursoptie groen is gemarkeerd.
De Commissie geeft de voorkeur aan een combinatie van optie 2 en optie 3. Deze combinatie biedt een evenwichtige benadering ten aanzien van doeltreffendheid (de verwezenlijking van de doelstellingen) en efficiëntie (kosteneffectiviteit). De voorkeursoptie maakt het de EU gemakkelijker om op de snel veranderende marktvoorwaarden te reageren en de transitie naar een koolstofarmere economie in hoge mate te ondersteunen, zonder risico op buitensporige kosten of verstoringen.
Tabel 1: Voorkeursoptie
[zie origineel document voor tabel]
Legenda: groen = voorkeursoptie; lichtgroen = voorkeursoptie in afwachting van een herzieningsclausule.
Maatregel 1 met betrekking tot classificatie en definities heeft tot doel de huidige bepalingen inzake categorieën van batterijen te verduidelijken en te actualiseren overeenkomstig de recentste technologische ontwikkelingen (optie 2). De administratieve wijzigingen ten aanzien van bepaalde bepalingen in de huidige batterijenrichtlijn zouden de doeltreffendheid van een aantal andere bepalingen vergroten, zonder aanzienlijke economische kosten of administratieve lasten met zich mee te brengen. De belanghebbenden hebben aangegeven dat zij zich volledig in deze maatregel kunnen vinden. Voorgesteld wordt de mogelijkheid voor het ontwikkelen van een nieuwe methodologie voor inzamelingspercentages op basis van “beschikbaarheid voor inzameling” (optie 3) te herbeoordelen middels een herzieningsclausule.
Voor maatregel 2 inzake een tweede leven voor industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen zou naar schatting sprake zijn van gelijkwaardige economische en milieuvoordelen voor optie 2 en optie 3 (uitgaande van gelijke niveaus van marktpenetratie) aangezien er een wisselwerking bestaat tussen enerzijds het bevorderen van de ontwikkeling van batterijen voor hergebruik, en anderzijds recycling. De administratieve kosten bij optie 3 — waarbij gebruikte batterijen niet per definitie als afval worden beschouwd aan het eind van hun eerste leven (en alleen als afval worden beschouwd als de houder van de batterij besluit zich van de batterij te ontdoen) — zijn aanzienlijker lager dan die bij optie 2. In de effectbeoordeling is optie 3 als voorkeursoptie aangemerkt aangezien deze optie het meest geschikt zou zijn om de ontwikkeling van een markt voor hergebruik van batterijen te bevorderen, en op de steun van de belanghebbenden kon rekenen. Optie 2 — waarbij batterijen worden afgedankt — zou tot extra kosten leiden voor vergunningen voor de verwerking van gevaarlijke afvalstoffen en dat vormde voor de belanghebbenden een belangrijk punt van zorg. Deze optie en de bijbehorende hogere kosten zouden derhalve de ontwikkeling van de markt voor hergebruik van batterijen in de weg kunnen staan. De Commissie geeft met het oog op de toekomst de voorkeur aan een combinatie van optie 2 en optie 3 die specifieke einde-afvalcriteria behelst, onder meer in de vorm van een controle op de conditie van de batterij, waaraan batterijen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor herbestemming of herproductie. Deze aanpak heeft, in combinatie met de voorschriften inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, tot doel de herbestemming en herproductie van batterijen te stimuleren, terwijl tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat afgedankte batterijen op de juiste wijze worden verwerkt overeenkomstig de afvalwetgeving van de EU en de betreffende internationale overeenkomsten.
Voor maatregel 3 inzake het inzamelingsstreefcijfer voor draagbare batterijen zijn de voorkeursopties optie 2 met een inzamelingsstreefcijfer van 65 % in 2025, en optie 3 met een beoogd percentage van 70 % in 2030. Deze opties zullen naar schatting respectievelijk 1,09 en 1,43 EUR per hoofd van de bevolking per jaar kosten en worden gefinancierd uit de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. De reden voor het fors verhogen van de inzamelingsstreefcijfers ten opzichte van de basislijn is tweeledig. Ten eerste nemen de milieuvoordelen op niet-lineaire wijze toe als gevolg van de toegenomen inzameling van lithium-ionbatterijen. Ten tweede is gebleken dat dit schaalvoordelen en hogere rendementen tot gevolg kan hebben. Het is een algemeen bekend verschijnsel dat belanghebbenden hogere inzamelingsstreefcijfers accepteren zolang dit realistische cijfers betreft en zij genoeg tijd krijgen om hieraan te voldoen. Dit geldt niet voor optie 4 met een inzamelingsstreefcijfer van 75 % tegen 2025.
De voorkeursoptie voor maatregel 4 is optie 2, een nieuw rapportagesysteem voor auto- en industriële batterijen. Deze maatregel zal naar verwachting geen aanzienlijke economische kosten of administratieve lasten met zich meebrengen, maar wel tot hogere inzamelingspercentages leiden. Optie 3, een specifiek inzamelingspercentage voor batterijen in lichte voertuigen, zal naar verwachting tot een aanzienlijke toename van de inzamelingspercentages leiden. Aangezien echter eerst de methodologie voor inzamelingspercentages op basis van “beschikbaarheid voor inzameling” moet worden uitgewerkt, wordt voorgesteld deze optie te herbeoordelen middels een herzieningsclausule.
De voorkeursoptie voor maatregel 5 inzake recyclingrendementen en terugwinning van materialen is optie 2 waarbij de streefcijfers voor lood-zuurbatterijen worden verhoogd, en optie 3 die bestaat uit het vaststellen van nieuwe streefcijfers voor lithium-ionbatterijen, kobalt, nikkel, lithium en koper. Optie 2 omvat streefcijfers voor 2025 op basis van wat momenteel technisch haalbaar is, terwijl optie 3 streefcijfers voor 2030 omvat die in de toekomst technisch haalbaar zullen zijn. Gezien de hoge mate van onzekerheid ten aanzien van een aantal variabelen, is het moeilijk gebleken de economische en milieueffecten van deze opties te kwantificeren. Volgens schattingsmodellen zouden deze opties, zelfs bij de conservatiefste ramingen, een positief effect hebben.
De voorkeursoptie voor maatregel 6 inzake de koolstofvoetafdruk van batterijen voor elektrische voertuigen (EV-batterijen) is optie 2, de verplichte koolstofvoetafdrukverklaring, die mettertijd wordt aangevuld met optie 3 waarbij koolstofvoetafdrukprestatieklassen en maximale koolstofdrempelwaarden worden vastgesteld als voorwaarde voor het in de EU in de handel brengen van batterijen. De rechtstreekse invoering van optie 3 zou doeltreffender zijn dan optie 2, maar er is meer tijd nodig om het vereiste informatie- en methodologisch kader te voltooien. Optie 2 zou het echter mogelijk maken de in optie 3 voorziene maatregelen geleidelijk in te voeren. Deze maatregelen hebben tot doel bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en aan de bestrijding van de klimaatverandering, zoals vastgelegd in het nieuwe actieplan voor een circulaire economie gericht op een schoner en concurrerender Europa 20 . De gedelegeerde handeling tot vaststelling van de koolstofdrempelwaarden zal worden ondersteund door een specifieke effectbeoordeling.
Voor maatregel 7 inzake de prestaties en degelijkheid van oplaadbare industriële en EV-batterijen is de voorkeursoptie optie 2 op basis waarvan op korte termijn informatievereisten moeten worden ingevoerd. Dit zou de berekening en beschikbaarheid van de prestatie- en degelijkheidseigenschappen van batterijen helpen harmoniseren en derhalve consumenten en bedrijven helpen bij het nemen van weloverwogen beslissingen. Zodra de nodige informatie beschikbaar is en de normalisatiewerkzaamheden zijn voltooid, kunnen er in een later stadium minimumprestatievereisten (optie 3) worden ingevoerd. De Commissie is tot de conclusie gekomen dat deze optie op de lange termijn doeltreffender zal zijn met het oog op de overgang naar een markt van beter presterende batterijen en bijgevolg een transitie naar een verlaging van de milieueffecten.
Voor maatregel 8 inzake niet-oplaadbare draagbare batterijen is de voorkeursoptie optie 2 die voorziet in elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters om het inefficiënte gebruik van hulpbronnen en energie zoveel mogelijk te beperken. Deze parameters zullen ook worden meegenomen in de etiketteringsvoorschriften uit hoofde van maatregel 12 die tot doel hebben consumenten in kennis te stellen van de prestaties van batterijen. Met betrekking tot optie 3 en optie 4 is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er momenteel onvoldoende bewijs is om de doeltreffendheid en haalbaarheid van een gedeeltelijke of volledige afschaffing van niet-oplaadbare batterijen aan te tonen. Producenten en recyclers van niet-oplaadbare batterijen zijn gekant tegen deze twee ambitieuzere opties.
De voorkeursoptie voor maatregel 9 is zowel optie 2 die inhoudt dat op korte termijn een verplichte opgave van het gehalte aan gerecycled materiaal moet worden ingevoerd, als optie 3 in het kader waarvan voor 2030 en 2035 verplichte streefcijfers moeten worden vastgesteld voor het gehalte aan gerecycled materiaal voor lithium, kobalt, nikkel en lood. Deze twee opties vullen elkaar aan en zouden een bijdrage leveren aan de totstandbrenging van een voorspelbaar rechtskader dat marktspelers zou aansporen te investeren in recyclingtechnologieën die zonder die investeringen niet ontwikkeld kunnen worden aangezien ze qua kosten niet kunnen concurreren met de productie van primaire grondstoffen.
Voor maatregel 10 inzake de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en organisaties voor producentenverantwoordelijkheid is geen optie met een hoog ambitieniveau voorgesteld aangezien dit voornamelijk het aanscherpen van de bestaande bepalingen in de batterijenrichtlijn betreft. De voorgestelde maatregel zou een gelijk speelveld creëren voor regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor EV- en industriële batterijen die momenteel als industriële batterijen zijn geclassificeerd, en voor organisaties voor producentenverantwoordelijkheid voor draagbare batterijen. De economische kosten van deze maatregel zullen naar verwachting te verwaarlozen zijn en grotendeels worden gecompenseerd door de milieuvoordelen als gevolg van toegenomen inzamelingspercentages.
Voor maatregel 11 met betrekking tot de ontwerpeisen voor draagbare batterijen bestaat de voorkeursoptie uit een aangescherpte verplichting inzake de mogelijkheid tot verwijdering van batterijen (optie 2) en een nieuwe verplichting inzake de mogelijkheid tot vervanging van batterijen (optie 3). De economische kosten van deze opties zijn verwaarloosbaar terwijl ze wel milieuvoordelen en een besparing van hulpbronnen met zich mee zullen brengen. Dit laatste is het gevolg van het vergemakkelijken van het hergebruik, de reparatie en het recyclen van batterijen en de apparaten waarin ze zijn ingebouwd.
Voor maatregel 12 inzake de verstrekking van betrouwbare informatie, gaat de voorkeur uit naar een combinatie van optie 2 en optie 3. Optie 2 behelst een systeem van etiketteringen in gedrukte vorm en online voor het verstrekken van zowel basisinformatie als specifiekere informatie, en heeft de voorkeur aangezien deze optie consumenten en eindgebruikers betere informatie zou bieden en een verandering op de markt zou helpen creëren richting het gebruik van milieuvriendelijkere batterijen. Het beginsel dat wordt voorgesteld in optie 3, namelijk een elektronisch uitwisselingssysteem en een paspoort voor batterijen, werd voorgesteld door de Global Batteries Alliance en is reeds door verschillende mondiale organisaties aanvaard. Het elektronisch uitwisselingssysteem gaat gepaard met eenmalige administratieve kosten voor de inrichting ervan, maar zal op termijn tot een administratieve vereenvoudiging en lagere uitvoeringskosten leiden. Het paspoort voor batterijen moet daarnaast exploitanten van batterijen voor hergebruik in staat stellen om weloverwogen zakelijke beslissingen te nemen en recyclers om hun bedrijfsvoering beter te plannen en hun recyclingrendementen te verhogen.
Voor maatregel 13, het zorgvuldigheidsbeleid voor grondstoffen, is de voorkeursoptie optie 3 die voorziet in een verplichte aanpak. Onder belanghebbenden bestaat een redelijke mate van consensus dat deze optie doeltreffender zou zijn voor het aanpakken van de sociale en milieurisico’s in verband met de winning van grondstoffen en de verwerking en verhandeling van bepaalde voor de productie van batterijen benodigde grondstoffen. Deze optie moet worden bekeken in het licht van de lopende werkzaamheden betreffende een voorstel voor sectoroverschrijdende wetgeving inzake duurzame corporate governance dat de Commissie voornemens is in 2021 te presenteren.
Bijlage 3 bij de effectbeoordeling biedt een samenvattend overzicht van de kosten en voordelen, en met name de kwantificering ervan.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
De voorgestelde maatregelen hebben een verwaarloosbaar effect op de administratieve lasten.
Dit beleidsvoorstel speelt maximaal in op het potentieel van digitalisering bij het terugdringen van de administratieve kosten. Zo voorziet maatregel 12 in het inrichten van een elektronisch informatie-uitwisselingssysteem voor batterijen dat informatie zal bevatten over alle modellen van draagbare en industriële batterijen op de markt. Volgens maatregel 12 zou daarnaast voor alle in de handel gebrachte industriële en EV-batterijen een paspoort voor batterijen worden verstrekt. De ontwikkeling van zowel het informatie-uitwisselingssysteem als de paspoortregeling zal aanzienlijke kosten met zich meebrengen voor de Commissie en het bedrijfsleven. Deze maatregel zal de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie echter een krachtig instrument in handen geven om de naleving van de verplichtingen in de voorgestelde verordening af te dwingen, alsook een marktinformatie-instrument voor het herzien en aanscherpen van toekomstige verplichtingen.
• Grondrechten
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel behelst het gebruik van personeel en geld voor de aanschaf van gegevens en diensten. Een aantal personeelsvereisten zal naar verwachting worden gefinancierd uit de bestaande toewijzingen voor de Commissie, het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA). Voor de vereiste personele middelen voor de Commissie zullen personeelsleden van het DG worden ingezet die al verantwoordelijk zijn voor het beheer van de actie en/of binnen het DG zijn herverdeeld. Deze personele middelen worden aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Het voorstel omvat verschillende artikelen waarin aanvullende werkstromen uiteen worden gezet die in aanvulling op de verordening moeten worden uitgevoerd en die binnen een tijdshorizon van 3-8 jaar door middel van uitvoeringshandelingen/gedelegeerde handelingen moeten worden vastgesteld. Die zullen betrekking hebben op: de verificatie van de naleving van de duurzaamheidsvereisten, het systeem voor conformiteitscontrole, afvalbeheer, informatie en etikettering. Een uitvoerige lijst van deze geplande acties vindt u hieronder:
·normalisatiewerkzaamheden uitvoeren in CEN/CENELEC;
·gemeenschappelijke specificaties ontwikkelen inzake: i) de prestaties en degelijkheid van niet-oplaadbare draagbare batterijen, ii) de prestaties en degelijkheid van oplaadbare industriële batterijen, en iii) de veiligheid van batterijsystemen voor stationaire energieopslag;
·de ontwikkeling ondersteunen van geharmoniseerde berekeningsregels voor: i) de koolstofvoetafdrukverklaring (met inbegrip van de herziening van de regels voor de milieuvoetafdruk van een productcategorie (Product Environmental Footprint Category Rules, PEFCR’s) voor batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen); en ii) de berekening van de koolstofvoetafdrukprestatieklassen voor batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen;
·de ontwikkeling ondersteunen van geharmoniseerde berekeningsregels voor: i) het gehalte aan gerecycled materiaal in batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen, ii) de recyclingrendementen, iii) de teruggewonnen materialen, en iv) de afvalclassificatie;
·richtsnoeren opstellen over de mogelijkheid tot het verwijderen en vervangen van draagbare batterijen;
·een elektronisch informatie-uitwisselingssysteem inrichten voor het indienen van informatie omtrent batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen;
·criteria ontwikkelen voor groene overheidsopdrachten met betrekking tot batterijen;
·de lijst van afvalstoffen in beschikking 2000/532/EG 21 van de Commissie wijzigen;
·een risicobeoordeling uitvoeren over — en het risico beheren ten aanzien van — in batterijen gebruikte stoffen;
·de rapportageverplichtingen aanpassen.
Het JRC zal een cruciale rol spelen in de ondersteuning van de Commissie bij sommige van de vereiste technische werkzaamheden. Circa 6,2 miljoen EUR zal worden gebruikt voor de financiering van de benodigde studies en een administratieve overeenkomst met het JRC om de Commissie te ondersteunen bij een aantal in de onderstaande punten uiteengezette werkstromen.
·Gemeenschappelijke specificaties ontwikkelen inzake: i) de prestaties en degelijkheid van draagbare batterijen voor algemeen gebruik; ii) de prestaties en degelijkheid van oplaadbare industriële en EV-batterijen; en iii) de veiligheid van batterijsystemen voor stationaire energieopslag.
·Geharmoniseerde regels opstellen voor: i) de gescheiden inzameling van draagbare batterijen; ii) de opgave van de koolstofvoetafdruk; iii) de berekening van de koolstofvoetafdruk, het gehalte aan gerecycled materiaal en de recyclingrendementen; en iv) de berekening van de koolstofvoetafdrukprestatieklassen voor batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen.
·De criteria met betrekking tot groene overheidsopdrachten analyseren (met inbegrip van de raadpleging van belanghebbenden bij overheidsopdrachten en de juridische toetsing van de voorgestelde regels voor overheidsopdrachten).
·De richtsnoeren ondersteunen over de verwijderbaarheid en vervangbaarheid van draagbare batterijen.
·De opstelling ondersteunen van gerichte wijzigingen van vermeldingen in de Europese afvalstoffenlijst die verband houden met batterijen.
·De geleidelijke afschaffing van niet-oplaadbare draagbare batterijen voor algemeen gebruik ondersteunen.
·De vereisten inzake etikettering ondersteunen.
·De criteria voor groene overheidsopdrachten ontwikkelen.
Het ECHA zal daarnaast de Commissie ondersteunen bij het beheer van stoffen in batterijen en de bijbehorende beperkende voorschriften als onderdeel van de huidige REACH-werkzaamheden. Hiertoe zijn twee nieuwe voltijdsequivalente (vte) tijdelijke functionarissen (AD 5-7) bij het ECHA nodig (gemiddelde kostprijs 144 000 EUR/jaar gedurende zeven jaar en daarna). Bovendien is er één vte-arbeidscontractant (CA FG III, gemiddelde kostprijs 69 000 EUR/jaar gedurende drie jaar) nodig voor het uitbreiden van de kennisbasis en het vaststellen van weloverwogen prioriteitsbepalingen en een werkplan. Dit werkplan moet gebaseerd zijn op een studie die tot doel heeft de huidige kennis van het ECHA uit te breiden over de manier waarop de batterij-industrie omgaat met gevaarlijke chemische stoffen teneinde relevante stoffen in het kader van toekomstig regelgevend risicobeheer te kunnen identificeren. De studie zal naar schatting 400 000 EUR (in drie jaar tijd) kosten om een deel van het nodige onderzoek uit te besteden.
DG GROW schat de kosten voor de ontwikkeling van het voorgestelde elektronische informatie-uitwisselingssysteem voor batterijen op ongeveer 10 miljoen EUR. Een in 2021 te starten haalbaarheidsstudie zal onder meer gericht zijn op de beste inrichting voor het voorgestelde elektronische informatie-uitwisselingssysteem en de diensten die dit systeem moet bieden.
De Europese Commissie zal verantwoordelijk zijn voor het onderhandelen van de verordening, de algehele uitvoering ervan, en de vaststelling van alle in de verordening voorziene uitvoeringshandelingen/gedelegeerde handelingen. Dit vereist de inachtneming van: i) de in het JRC en het ECHA uitgevoerde werkzaamheden; en ii) de normale besluitvormingsprocessen, met inbegrip van de raadpleging van belanghebbenden en de comitologieprocedures. De huidige financiële simulaties zijn gebaseerd op twee vte-AD-functies voor uitsluitend leidinggevende taken, d.w.z. i) de onderhandeling en algemene uitvoering van de verordening; en ii) de verschillende voorbereidende werkzaamheden en het opstellen van de secundaire wetgeving overeenkomstig de in de batterijenverordening voorgestelde termijnen. De technische taken kunnen worden uitgevoerd door één vte gedetacheerde nationale deskundige (gezien de verwachte tijdsplanning) en een aantal arbeidscontractanten. Van de twee AD-functies is er één van elders binnen DG ENV ingezet. De personeelskosten binnen de Commissie bedragen volgens de recentste update op de website van DG BUDG in totaal 3 075 000 EUR: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/en/pre/legalbasis/Pages/pre-040-020_preparation.aspx .
Er zij op gewezen dat de informatie in het financieel memorandum verenigbaar is met het voorstel voor een MFK voor de periode na 2020.
In de periode 2021-2029 zullen een aantal aanvullende middelen nodig zijn om de werkzaamheden voort te zetten teneinde: i) normen en gemeenschappelijke specificaties te ontwikkelen inzake de prestaties en degelijkheid van batterijen; ii) geharmoniseerde berekeningsregels te ontwikkelen voor de gescheiden inzameling van draagbare batterijen, de koolstofvoetafdrukverklaring, de berekening van koolstofvoetafdrukprestatieklassen, en de berekening van het gehalte aan gerecycled materiaal en de recyclingrendementen; iii) richtsnoeren op te stellen over de mogelijkheid tot het verwijderen en vervangen van draagbare batterijen; iv) de rapportagemodellen vast te stellen en de systemen te ontwikkelen die nodig zijn voor het ontvangen van bijdragen vanuit het elektronisch informatie-uitwisselingssysteem; en v) de criteria met betrekking tot groene overheidsopdrachten te ontwikkelen. In deze context worden de middelen voor studies en administratieve regelingen voor een bedrag van circa 4,7 miljoen EUR gefinancierd uit het LIFE-programma, waarnaast nog eens 10,7 miljoen EUR wordt vrijgemaakt in het kader van de begrotingslijn ten behoeve van de werking en ontwikkeling van de interne markt voor goederen en diensten.
De begroting van het voorstel wordt gepresenteerd in lopende prijzen, met uitzondering van de ECHA-component van het voorstel die is gebaseerd op een loonindexering van 2 % groei per jaar. Er zullen aanvullende middelen nodig zijn met het oog op de verhoging van de door het ECHA ontvangen subsidie.
In het bij dit voorstel gevoegde financieel memorandum worden de gevolgen voor de begroting en de benodigde personele en administratieve middelen uiteengezet.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De voorgestelde wijziging van de classificatie van batterijen heeft tot doel de bestaande regels te actualiseren teneinde te waarborgen dat hier alle batterijen onder vallen, met inbegrip van eventuele nieuwe soorten batterijen. Met behulp van de monitoringregelingen moet worden gewaarborgd dat de nieuwe maatregelen naar behoren worden uitgevoerd en gehandhaafd.
Het vaststellen van een nieuw inzamelingsstreefcijfer voor draagbare batterijen vereist toezicht op het inzamelingspercentage in de lidstaten. Dit toezicht is gebaseerd op het huidige streefcijfer van 45 % en op jaarlijks door Eurostat bij de lidstaten verzamelde informatie. Het vaststellen van een nieuw streefcijfer zou dan ook geen aanvullende rapportageverplichtingen met zich mee moeten brengen.
De totstandbrenging van een rapportagesysteem voor auto- en industriële batterijen vereist het verzamelen van informatie die nu al op nationaal niveau wordt gegenereerd. Daarnaast zou het rapportagesysteem voor auto- en EV-batterijen kunnen voortborduren op het systeem dat is ingericht in het kader van de richtlijn betreffende autowrakken.
Het beoogde recyclingrendement voor lithiumbatterijen bedraagt 65 % vanaf 2025. Eurostat verzamelt sinds 2014 jaarlijks gegevens over de recyclingrendementen voor lood-, cadmium- en andere batterijen. Het zou dan ook een kleine moeite zijn om het recyclingrendement van lithium toe te voegen aan het bestaande gegevensverzamelingsproces.
De verplichting om de koolstofvoetafdruk te melden van de gehele levenscyclus (met uitzondering van de gebruiksfase) van batterijen die in de handel zijn gebracht, vereist een IT-tool die fabrikanten in staat stelt de informatie rechtstreeks in te voeren. De Commissie is voornemens een onlinetool en gratis toegang tot lijsten met secundaire gegevensverzamelingen beschikbaar te stellen teneinde de berekening van de koolstofvoetafdruk op basis van de vastgestelde regels te vergemakkelijken. De ontvangen gegevens kunnen worden gebruikt voor het vaststellen van benchmarks voor broeikasgasemissies teneinde te beoordelen of de invoering van prestatieklassen voor de koolstofintensiteit nuttig zou zijn voor het verbeteren van de koolstofvoetafdruk en de milieuprestaties van batterijen, en om na te gaan of er aanvullende stimulansen en/of maatregelen met betrekking tot de marktvoorwaarden nodig zijn.
Op vergelijkbare wijze moet de verplichting tot het verstrekken van informatie met betrekking tot prestaties en degelijkheid deel uitmaken van de technische documentatie. Afhankelijk van het soort batterij moet deze informatie ook online beschikbaar worden gesteld in een database en/of een paspoort voor batterijen.
Aan de verplichting voor producenten om informatie te verstrekken over het gehalte aan gerecycled materiaal zou overeenkomstig een geharmoniseerde methodologie gevolg worden gegeven.
Met betrekking tot de mogelijkheid tot het verwijderen van batterijen moeten de huidige verplichtingen worden aangescherpt; daarnaast zijn er nieuwe bepalingen voorgesteld met betrekking tot de mogelijkheid tot vervanging.
Voor bepalingen met betrekking tot de koolstofvoetafdrukverklaring, de opgave van het gehalte aan gerecycled materiaal en het zorgvuldigheidsbeleid inzake het op verantwoorde wijze betrekken van grondstoffen, zou externe verificatie vereist zijn, in principe via aangemelde instanties.
De nationale marktautoriteiten zouden verantwoordelijk zijn voor de controle van de geldigheid van de verstrekte informatie teneinde te waarborgen dat aan alle verplichtingen uit hoofde van de verordening wordt voldaan.
• Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
Aangezien het rechtsinstrument een verordening betreft die rechtstreeks toepasselijk is in de lidstaten, is een verklarend document niet nodig.
• Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk I van de verordening bevat algemene bepalingen.
In artikel 1 is bepaald dat de verordening vereisten op het gebied van duurzaamheid, veiligheid en etikettering vaststelt om het in de handel brengen en het in gebruik nemen van batterijen toe te staan, alsook vereisten met betrekking tot het inzamelen, verwerken en recyclen van afgedankte batterijen. De verordening is van toepassing op alle soorten batterijen en bestrijkt de vier categorieën van batterijen, te weten draagbare batterijen, autobatterijen, EV-batterijen en industriële batterijen.
Artikel 2 bevat de definities.
In artikel 3 is het beginsel vastgelegd van het vrije verkeer binnen de eengemaakte markt van batterijen die aan de vereisten uit hoofde van de verordening voldoen.
Artikel 4 biedt een overzicht van de bepalingen die betrekking hebben op en specifieke details omvatten over duurzaamheid, veiligheid en etiketteringsvoorschriften, en bevat dienovereenkomstig verwijzingen naar de hoofdstukken II en III. Voor de aspecten die niet onder deze hoofdstukken vallen, geldt dat batterijen geen risico voor de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu mogen vormen.
Artikel 5 heeft betrekking op de verplichting van de lidstaten om een of meer bevoegde autoriteiten aan te wijzen die zich bezighouden met het beheer van afgedankte batterijen.
Hoofdstuk II van de verordening bevat de duurzaamheids- en veiligheidsvereisten.
Artikel 6 biedt in samenhang met bijlage I een overzicht van de beperkingen op het gebruik van gevaarlijke stoffen in batterijen, met name kwik en cadmium.
Artikel 7 biedt in samenhang met bijlage II een overzicht van de regels met betrekking tot de koolstofvoetafdruk van batterijen voor elektrische voertuigen en van oplaadbare industriële batterijen. De vereisten zijn zodanig opgesteld dat de eerste fase een informatievereiste betreft in de vorm van een koolstofvoetafdrukverklaring. Hierna moeten de batterijen worden geclassificeerd op basis van koolstofvoetafdrukprestatieklassen. Uiteindelijk moeten de batterijen, onder meer op basis van een specifieke effectbeoordeling, voldoen aan de maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk gedurende de levenscyclus. De tijdsplanning voor deze drie vereisten is 1 juli 2024 voor de koolstofvoetafdrukverklaring, 1 januari 2026 voor de prestatieklassen, en 1 juli 2027 voor de maximale koolstofdrempelwaarden tijdens de levensduur.
In artikel 8 is bepaald dat vanaf 1 januari 2027 de technische documentatie voor industriële en EV-batterijen met interne opslag en kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen per productiefaciliteit informatie moet bevatten over de uit afval teruggewonnen hoeveelheid van de bovengenoemde stoffen die in ieder batterijmodel en in iedere partij aanwezig is. Vanaf 1 januari 2030 moeten de actieve materialen in die batterijen een minimumaandeel van uit afval teruggewonnen kobalt, lood, lithium of nikkel bevatten van: 12 % kobalt; 85 % lood, 4 % lithium and 4 % nikkel. Vanaf 1 januari 2035 wordt het minimumaandeel teruggewonnen kobalt, lithium of nikkel verhoogd naar 20 % kobalt, 10 % lithium en 12 % nikkel. Voor lood blijft het minimumaandeel van 85 % gelden. Indien gerechtvaardigd en passend vanwege de beschikbaarheid van kobalt, lood, lithium of nikkel uit afvalstoffen of het ontbreken daarvan, is de Commissie bevoegd een gedelegeerde handeling vast te stellen om de streefcijfers te wijzigen.
Artikel 9, in samenhang met bijlage III, schrijft voor dat draagbare batterijen voor algemeen gebruik vanaf 1 januari 2026 alleen in de handel mogen worden gebracht indien aan de elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters is voldaan. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de vaststelling van minimumvereisten voor die parameters en de wijziging hiervan in het kader van technische en wetenschappelijke vorderingen. Uiterlijk op 31 december 2030 beoordeelt de Commissie de haalbaarheid van maatregelen om het gebruik van niet-oplaadbare draagbare batterijen voor algemeen gebruik geleidelijk uit te bannen, dient zij hiertoe een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad en beraadt zij zich over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen.
In artikel 10, in samenhang met bijlage IV, is de informatievereiste vastgelegd inzake de prestatieparameters met betrekking tot de elektrochemische processen en degelijkheid van oplaadbare industriële en EV-batterijen met interne opslag. Vanaf 1 januari 2026 moeten oplaadbare industriële batterijen voldoen aan de minimumwaarden die de Commissie middels een gedelegeerde handeling mag vaststellen.
In artikel 11 is bepaald dat fabrikanten apparatuur waarin draagbare batterijen zijn ingebouwd, zodanig moeten ontwerpen dat afgedankte batterijen op eenvoudige wijze kunnen worden verwijderd of vervangen door de eindgebruiker of door onafhankelijke marktdeelnemers.
In artikel 12, in samenhang met bijlage V, is de vereiste vastgelegd dat batterijsystemen voor stationaire energieopslag bij normaal gebruik veilig moeten zijn en dat moet kunnen worden bewezen dat aan de hand van tests is gebleken dat de systemen voldoen aan de in bijlage V vastgelegde veiligheidsparameters, waartoe ultramoderne testmethoden moeten worden ingezet. De Commissie is bevoegd door middel van een gedelegeerde handeling de in bijlage V genoemde veiligheidsvereisten waaraan moet worden voldaan bij het testen van de batterijveiligheid, te wijzigen.
In hoofdstuk III van de verordening worden etiketterings- en informatievereisten vastgesteld.
In artikel 13 en bijlage VI wordt vereist dat batterijen vanaf 1 januari 2027 op een zichtbare, leesbare en onuitwisbare wijze worden geëtiketteerd om de nodige informatie te verstrekken voor de identificatie van de batterijen en de belangrijkste kenmerken ervan. Verschillende etiketten op de batterij of de batterijverpakking moeten ook informatie verstrekken over de levensduur, de laadcapaciteit, de verplichting tot gescheiden inzameling, de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen en de veiligheidsrisico’s. De op de batterij af te drukken of erin te graveren QR-code geeft, afhankelijk van het type batterij, toegang tot de informatie die van toepassing is op de betreffende batterij. De Commissie is bevoegd om bij uitvoeringshandeling geharmoniseerde specificaties voor bepaalde etiketteringsvoorschriften vast te stellen.
In artikel 14 wordt bepaald dat oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen moeten zijn voorzien van een batterijmanagementsysteem dat de informatie en gegevens opslaat die nodig zijn om de conditie en de verwachte levensduur van de batterijen te bepalen overeenkomstig de parameters die zijn vastgesteld in bijlage VII. De gegevens over deze parameters in het batterijmanagementsysteem worden ter beschikking gesteld van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die de batterij rechtmatig heeft gekocht of van een derde die namens hen optreedt, om de restwaarde van de batterij te beoordelen, het hergebruik, de herbestemming of de herproductie van de batterij te vergemakkelijken en de batterij ter beschikking te stellen van onafhankelijke aankoopgroeperingen die virtuele elektriciteitscentrales in elektriciteitsnetten exploiteren.
Hoofdstuk IV bevat regels voor de conformiteitsbeoordeling van batterijen en bestaat grotendeels uit standaardbepalingen. Het is van belang om artikel 17 en artikel 18 te vermelden.
Artikel 17 heeft betrekking op de conformiteitsbeoordelingsprocedures en hierin worden twee verschillende beoordelingsprocedures vastgesteld, afhankelijk van de te beoordelen productvereiste. In bijlage VIII worden de toepasselijke procedures nader beschreven. De Commissie kan op basis van een gedelegeerde handeling de conformiteitsbeoordelingsprocedures wijzigen om zowel verificatiestappen aan de procedure toe te voegen als de beoordelingsmodule te wijzigen op basis van de ontwikkelingen op de batterijmarkt of in de waardeketen van batterijen.
Artikel 18 betreft de EU-conformiteitsverklaring waarin staat dat is aangetoond dat aan de duurzaamheids-, veiligheids- en etiketteringsvoorschriften van de verordening is voldaan. In bijlage IX bij de verordening wordt de modelstructuur voor de EU-conformiteitsverklaring gedetailleerd beschreven.
Hoofdstuk V betreft de aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en bestaat grotendeels uit standaardbepalingen. Enkele bepalingen worden gewijzigd om de onafhankelijkheid van de aangemelde instanties te versterken. In dit verband is het belangrijk om de artikelen 23, 25, 27, 28 en 33 te vermelden.
Artikel 23 bevat voorschriften met betrekking tot de aanmeldende autoriteiten. De aanmeldende autoriteiten zijn objectief en onpartijdig bij hun activiteiten en waarborgen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij verkrijgen. Zij moeten echter informatie over aangemelde instanties kunnen uitwisselen met de nationale autoriteiten, de aanmeldende autoriteiten van andere lidstaten en de Commissie om de benodigde consistentie in de conformiteitsbeoordeling te waarborgen.
Artikel 25 bevat voorschriften met betrekking tot de aangemelde instanties. De aangemelde instantie en het personeel dat zij in dienst heeft, moet onafhankelijk kunnen blijven van de marktdeelnemers in de batterijwaardeketen en van andere ondernemingen, met name van batterijfabrikanten, de handelspartners van batterijfabrikanten, investeerders met aandelen in de productiefaciliteiten van de batterijfabrikant, en van andere aangemelde instanties en de brancheorganisaties en moeder- en dochterondernemingen van de aangemelde instanties.
In artikel 27 komen dochterondernemingen van en uitbesteding door aangemelde instanties aan de orde. Hoewel het acceptabel is dat aangemelde instanties onderdelen van hun activiteiten in verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteden of een beroep doen op een dochteronderneming, moet worden vastgelegd dat bepaalde activiteiten en besluitvormingsprocessen uitsluitend worden uitgevoerd door de aangemelde instantie die de conformiteitsbeoordeling uitvoert.
Artikel 28 betreft het verzoek om aanmelding. Overeenkomstig artikel 25 moet de aangemelde instantie haar onafhankelijkheid gedocumenteerd kunnen aantonen en deze documentatie aan de aanmeldende autoriteit kunnen overleggen.
Artikel 33 heeft betrekking op de operationele verplichtingen van de aangemelde instanties. In geval van een negatieve certificeringsbeslissing moet de marktdeelnemer de mogelijkheid hebben om de documentatie over de batterij aan te vullen voordat de conformiteitsbeoordelingsinstantie een tweede en definitieve beslissing over de certificering neemt.
In hoofdstuk VI worden de verplichtingen van de marktdeelnemers vastgelegd. De bepalingen zijn standaard, maar artikel 39 is een afzonderlijke vermelding waard.
Artikel 39, in combinatie met bijlage X, vereist dat een zorgvuldigheidsbeleid wordt vastgesteld voor oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die in de eengemaakte markt in de handel worden gebracht. De Commissie is bevoegd om de lijst van stoffen en risicocategorieën waarop deze verplichting van toepassing is, te herzien.
Hoofdstuk VII bevat verplichtingen met betrekking tot het beheer van afgedankte batterijen. Het is relevant om specifiek te verwijzen naar de bepalingen inzake registratie, de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, inzameling, verwerking en recycling, met inbegrip van recyclingrendement, informatie over het einde van de levensduur, hergebruik van batterijen en rapportage. De voorschriften in dit hoofdstuk vervangen de overeenkomstige voorschriften in Richtlijn 2006/66/EG, die met ingang van 1 juli 2023 wordt ingetrokken.
In artikel 46 worden de lidstaten verplicht een register in te stellen voor toezicht op de naleving door de producenten van de voorschriften inzake het beheer van afgedankte batterijen. Het register wordt beheerd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat. Producenten zijn verplicht zich te registreren en de registratie wordt verleend na indiening van een aanvraag die alle in het artikel genoemde gegevens bevat.
In artikel 47 wordt een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vastgesteld voor batterijen die voor het eerst in een lidstaat worden geleverd. Deze houdt in dat producenten van batterijen ervoor moeten zorgen dat de verplichtingen op het gebied van afvalbeheer worden nagekomen. Om aan hun verplichtingen te voldoen, kunnen de producenten zich ook collectief organiseren, in een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid omvat met name de verplichtingen om de gescheiden inzameling en verwerking van afgedankte batterijen te financieren en te organiseren, verslag uit te brengen aan de bevoegde autoriteit, de gescheiden inzameling van batterijen te bevorderen en informatie te verstrekken, met inbegrip van de aspecten ten aanzien van het einde van de levensduur van batterijen.
In artikel 48 wordt vastgelegd dat de producenten, individueel of via een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, ervoor moeten zorgen dat alle afgedankte draagbare batterijen worden ingezameld, ongeacht de aard, het merk of de herkomst ervan. Daartoe richten zij een, voor de eindgebruiker kosteloos, netwerk van inzamelpunten op in samenwerking met andere betrokken exploitanten, waaronder distributeurs, inrichtingen voor afgedankte elektrische apparatuur en afgedankte voertuigen, overheidsinstanties en vrijwillige-inzamelpunten. Producenten zijn bovendien verplicht de nodige praktische regelingen te treffen voor de inzameling en het vervoer van afgedankte batterijen vanaf deze inzamelpunten om ervoor te zorgen dat de afgedankte draagbare batterijen vervolgens worden verwerkt en gerecycled. Producenten van afgedankte draagbare batterijen zijn verplicht de in het artikel vastgelegde inzamelingsdoelstellingen te halen. De inzamelingsregelingen zijn afhankelijk van de toestemming van de bevoegde autoriteit die moet controleren of de producenten hun verplichtingen met betrekking tot de inzameling van afgedankte draagbare batterijen nakomen, waaronder het halen van de doelstellingen.
Bij artikel 49 worden producenten van autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen verplicht om afzonderlijk of via een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid de inzameling van alle afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen te organiseren. De inzameling is kosteloos en zonder verplichting voor de eindgebruiker om een nieuwe batterij te kopen. De producent neemt afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen terug van eindgebruikers of van toegankelijke inzamelpunten in samenwerking met de distributeurs van dit type batterijen, verwerkings- en recyclinginrichtingen voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en voor afgedankte voertuigen, overheidsinstanties en derden die namens hen het afvalbeheer uitvoeren.
In artikel 55 zijn de inzamelingspercentages vastgesteld die de lidstaten moeten halen voor afgedankte draagbare batterijen, momenteel met uitzondering van de uit lichte vervoermiddelen afkomstige afgedankte batterijen. De inzamelingspercentages worden geleidelijk verhoogd om ervoor te zorgen dat tegen eind 2025 65 % van de afgedankte draagbare batterijen wordt ingezameld en tegen eind 2030 70 % van die batterijen.
In artikel 56 wordt beschreven aan welke eisen de verwerkingsinrichtigen moeten voldoen om alle ingezamelde afgedankte batterijen op de juiste manier te verwerken en te recyclen. Wanneer verwerkingsinrichtingen en -processen onder Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies vallen, is die richtlijn van toepassing. In ieder geval wordt de verwerking uitgevoerd met inachtneming van de beste beschikbare technieken en de in bijlage XII, deel A, nader gespecificeerde eisen. Met het oog op de afvalhiërarchie zoals vastgesteld bij artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG, mogen batterijen niet worden gestort of verbrand.
Artikel 57 heeft betrekking op het recyclingrendement en de doelstellingen voor materiaalterugwinning en bepaalt dat alle ingezamelde afgedankte batterijen aan een recyclinghandeling moeten worden onderworpen. Met de recyclingprocessen moet een minimaal recyclingrendement worden bereikt, zoals vastgelegd in bijlage XII, dat in de loop van de tijd zal toenemen. Deze eisen hebben betrekking op lood-zuurbatterijen, nikkel-cadmiumbatterijen, lithiumbatterijen en andere batterijen.
Artikel 59 bevat eisen met betrekking tot de activiteiten ten aanzien van herbestemming en herproductie voor een tweede leven van industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen. Het bevat voorschriften om deze herbestemming te vergemakkelijken, waaronder de verplichting voor de producenten van de betreffende batterijen om marktdeelnemers die bij de herbestemming betrokken zijn toegang te verlenen tot het batterijmanagementsysteem om de conditie van een batterij vast te stellen. Dit artikel voorziet ook in vereisten voor personen die herbestemmings- of herproductieactiviteiten verrichten teneinde te waarborgen dat het onderzoek, het testen van de prestaties, het verpakken en overbrengen van batterijen en hun onderdelen volgens passende kwaliteitsborgings- en veiligheidsinstructies verlopen. De personen die herbestemmings- of herproductieactiviteiten verrichten, zorgen ervoor dat de herbestemde of geherproduceerde batterij voldoet aan deze verordening en andere desbetreffende regelgeving en technische eisen voor het specifieke gebruik ervan wanneer zij in de handel wordt gebracht. Als echter wordt aangetoond dat een batterij voor herbestemming of herproductie in de handel is gebracht voor de inwerkingtreding van bepaalde vereisten met betrekking tot de koolstofvoetafdruk, het gehalte aan gerecycled materiaal, prestaties en degelijkheid en passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen (overeenkomstig de artikelen 7, 8, 10 en 39 van de verordening), zijn de verplichtingen uit hoofde van die bepalingen na herbestemming of herproductie niet van toepassing op de betreffende batterij. Teneinde te documenteren dat een batterij na herbestemming of herproductie niet langer afval is, toont de marktdeelnemer die de desbetreffende handeling uitvoert op verzoek van een bevoegde autoriteit het volgende aan: 1) bewijs van de beoordeling of tests van de conditie van de batterij, 2) een waarborg dat de batterij zal worden gebruikt (door middel van een factuur of verkoopovereenkomst), en 3) dat de batterij op passende wijze wordt beschermd tegen schade tijdens het vervoer en het laden en lossen. Deze informatie wordt onder gelijke voorwaarden ter beschikking gesteld aan de eindgebruikers en aan derden die namens hen optreden, als onderdeel van de technische documentatie bij de herbestemde batterij wanneer deze in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen.
Artikel 60 bevat voorschriften voor het verstrekken van informatie over afgedankte batterijen. Dit omvat verplichtingen voor producenten, of hun organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, voor distributeurs en eindgebruikers met betrekking tot hun bijdrage aan de verwerking aan het einde van de levensduur. In het artikel zijn ook verplichtingen vastgesteld om aan distributeurs en marktdeelnemers die betrokken zijn bij de inzameling en verwerking van afgedankte batterijen, informatie te verstrekken die relevant is voor de veiligheid tijdens de inzameling en de opslag van afgedankte batterijen, en om deze marktdeelnemers informatie te verstrekken die de verwijdering van afgedankte batterijen en de latere verwerking ervan vergemakkelijkt.
Artikel 61 betreft de rapportage door de respectieve bij het afvalbeheer betrokken marktdeelnemers aan de bevoegde autoriteit over het afvalbeheer van batterijen. Dit houdt met name in dat producenten, of namens hen organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, verslag moeten uitbrengen over de hoeveelheid batterijen die in de handel is gebracht, over de hoeveelheid ingezamelde en voor verwerking en recycling geleverde afgedankte batterijen, en dat recyclers verslag moeten uitbrengen over afgedankte batterijen die in de recycling worden opgenomen, over de recyclingrendementen en -niveaus van de uit afgedankte batterijen teruggewonnen materialen en over het aantal batterijen dat is verwerkt en gerecycled.
Artikel 62 betreft de rapportage van de lidstaten aan de Commissie. De lidstaten brengen voor elk kalenderjaar per batterijtype en chemische samenstelling verslag uit aan de Commissie over de hoeveelheid batterijen die voor het eerst wordt geleverd voor distributie of gebruik op het grondgebied van een lidstaat, over de hoeveelheid ingezamelde afgedankte batterijen en de bereikte recyclingniveaus en over de vraag of aan de in de verordening genoemde recyclingrendementen en terugwinningsniveaus is voldaan. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de vorm van de rapportage vast.
Hoofdstuk VIII betreft de elektronische uitwisseling van informatie.
Artikel 64 heeft betrekking op het elektronisch systeem voor de uitwisseling van informatie dat de Commissie uiterlijk op 1 januari 2026 zal hebben opgezet. Het systeem bevat de informatie en gegevens over oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag, zoals vastgesteld in bijlage XIII. Deze informatie en gegevens zijn sorteerbaar en doorzoekbaar, met inachtneming van open normen voor gebruik door derden. De betrokken marktdeelnemers moeten het systeem kunnen voeden met informatie in een machineleesbare vorm. De Commissie publiceert via het systeem bepaalde informatie als bedoeld in artikel 62 en stelt bij uitvoeringshandeling nadere bijzonderheden vast betreffende de architectuur van het systeem, de vorm waarin de informatie moet worden ingediend en de regels voor de toegang tot en het delen, beheren, verkennen, publiceren en hergebruiken van de informatie en gegevens in het systeem.
Artikel 65 betreft het batterijpaspoort en bevat de eis dat uiterlijk op 1 januari 2026 voor elke in de handel gebrachte industriële batterij en batterij voor elektrische voertuigen afzonderlijk een elektronisch dossier moet bestaan. De gegevens moeten uniek zijn voor elke batterij, die aan de hand van een unieke identificatiecode kan worden geïdentificeerd. Het batterijpaspoort wordt gekoppeld aan de informatie over de basiskenmerken van elk type batterij en elk model dat is opgeslagen in de gegevensbronnen van het systeem dat uit hoofde van artikel 64 is opgezet, en is online toegankelijk.
Hoofdstuk IX bevat de standaardbepalingen inzake markttoezicht.
Uit hoofde van artikel 69 kunnen de markttoezichtautoriteiten van de marktdeelnemers eisen dat zij corrigerende maatregelen nemen op basis van bevindingen dat de batterij niet aan de eisen voldoet of dat de marktdeelnemer zich niet houdt aan een verplichting die voortvloeit uit de regels inzake de eengemaakte markt of inzake duurzaamheid, veiligheid, etikettering en passende zorgvuldigheid.
Hoofdstuk X betreft groene overheidsopdrachten, de procedure voor de invoering van nieuwe en de wijziging van bestaande beperkingen op gevaarlijke stoffen en de erkenning door de Commissie van regelingen inzake zorgvuldigheidseisen voor de toeleveringsketen.
Artikel 70 heeft betrekking op groene overheidsopdrachten en hierin worden aanbestedende diensten en aanbestedende instanties verplicht bij de inkoop van batterijen of producten die batterijen bevatten, rekening te houden met de milieueffecten van batterijen gedurende hun levenscyclus om ervoor te zorgen dat deze effecten tot een minimum worden beperkt. De aanbestedende diensten en aanbestedende instanties worden hiertoe gevraagd de technische specificaties en gunningscriteria op basis van de artikelen 7 tot en met 10 toe te passen teneinde te waarborgen dat een product werd gekozen uit een aantal producten met aanzienlijk lagere milieueffecten gedurende hun levenscyclus. De Commissie kan bij gedelegeerde handelingen verplichte minimumcriteria voor groene overheidsopdrachten vaststellen.
Artikel 71 bevat de procedure voor het wijzigen van de beperkingen op gevaarlijke stoffen, ingevolge artikel 6 en bijlage I.
Artikel 72 betreft regelingen inzake zorgvuldigheidseisen voor de toeleveringsketen en de erkenning daarvan door de Commissie. Regeringen, brancheorganisaties en groeperingen van belanghebbende organisaties die regelingen inzake zorgvuldigheidseisen voor de toeleveringsketen hebben ontwikkeld en daarop toezicht houden, kunnen bij de Commissie een aanvraag indienen om de regelingen inzake zorgvuldigheidseisen voor de toeleveringsketen die zij hebben ontwikkeld en waarop zij toezicht houden, door de Commissie te laten erkennen. Wanneer de Commissie vaststelt dat de regeling inzake zorgvuldigheidseisen voor de toeleveringsketen de marktdeelnemer die deze effectief toepast in staat stelt te voldoen aan de eis om een zorgvuldigheidsbeleid op te stellen, stelt zij een uitvoeringshandeling vast waarbij deze regeling als gelijkwaardig met de eisen van deze verordening wordt erkend.
In hoofdstuk XI worden gedelegeerde bevoegdheden en de comitéprocedure vastgesteld.
In hoofdstuk XII wordt een wijziging van Verordening (EU) nr. 2109/1020 vastgesteld.
Hoofdstuk XIII bevat de slotbepalingen.