Toelichting bij COM(2020)782 - Aspecten van spoorwegveiligheid en spoorverbindingen m.b.t. de grensoverschrijdende infrastructuur die de EU en het Verenigd Koninkrijk verbindt via de vaste kanaalverbinding

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Op 1 februari 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk zich uit de Unie teruggetrokken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het Akkoord over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie 1 (het “terugtrekkingsakkoord”) is door de Unie gesloten bij Besluit (EU) 2020/135 2 van de Raad en is op 1 februari 2020 in werking getreden. De in artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord bedoelde overgangsperiode, tijdens dewelke het Unierecht van toepassing blijft op en in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 127 van dat akkoord, loopt af op 31 december 2020.

Bij artikel 10 van het Verdrag tussen de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk betreffende de bouw en de exploitatie door privé-concessionarissen van een vaste kanaalverbinding, ondertekend te Canterbury op 12 februari 1986 (“het Verdrag van Canterbury”), is een Intergouvernementele Commissie ingesteld om toe te zien op alle kwesties met betrekking tot de bouw en de exploitatie van de vaste kanaalverbinding. Tot het einde van de overgangsperiode die is vastgesteld bij het terugtrekkingsakkoord (“de overgangsperiode”), is de Intergouvernementele Commissie de nationale veiligheidsinstantie in de zin van Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad 3 . In die hoedanigheid past zij op de volledige vaste kanaalverbinding de bepalingen van het Unierecht toe die relevant zijn voor de spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit.

Tenzij anders bepaald, zal het Unierecht na de overgangsperiode niet meer van toepassing zijn op het deel van de vaste kanaalverbinding dat onder de jurisdictie van het Verenigd Koninkrijk valt, en zal de Intergouvernementele Commissie niet langer een nationale veiligheidsinstantie krachtens het Unierecht zijn voor het deel van de vaste kanaalverbinding dat onder Franse jurisdictie valt. De door de Intergouvernementele Commissie afgegeven veiligheidsvergunningen voor de infrastructuurbeheerder van de vaste kanaalverbinding en de veiligheidscertificaten van spoorwegondernemingen die actief zijn op de vaste verbinding zullen niet langer geldig zijn.

Bij Besluit (EU) 2020/1531 van het Europees Parlement en de Raad 4 werd Frankrijk gemachtigd om met het Verenigd Koninkrijk te onderhandelen over een internationale overeenkomst inzake de toepassing van de Unieregels inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit op de vaste kanaalverbinding, en om die overeenkomst te ondertekenen en te sluiten, teneinde een uniforme veiligheidsregeling te handhaven. Het is echter onwaarschijnlijk dat deze overeenkomst tegen het einde van de overgangsperiode in werking zal treden.

Gezien het economische belang van de vaste kanaalverbinding voor de Unie is het essentieel dat ook na 1 januari 2021 activiteiten kunnen worden uitgevoerd via de vaste kanaalverbinding. Daartoe moet de veiligheidsvergunning die door de Intergouvernementele Commissie aan de infrastructuurbeheerder van de vaste kanaalverbinding is afgegeven op basis van Richtlijn 2004/49/EG 5 , geldig blijven gedurende een periode van twee maanden na het einde van de in het terugtrekkingsakkoord vastgestelde overgangsperiode. Dit is de periode die de Franse autoriteiten nodig achten om de Franse nationale veiligheidsinstantie voldoende tijd te geven om haar eigen vergunning af te geven voor het traject van de vaste kanaalverbinding dat onder Franse jurisdictie valt. De Commissie is van mening dat dit de maximale verlenging is die redelijkerwijs kan worden toegestaan voor dat doel. Als een overeenkomst als bedoeld in Besluit (EU) 2020/1531 in een later stadium wordt gesloten, kan de Intergouvernementele Commissie een uniforme veiligheidsvergunning afgeven ter vervanging van de door de Franse nationale veiligheidsinstantie afgegeven vergunning, onder nader te bepalen voorwaarden.

Bovendien zullen de vergunningen die het Verenigd Koninkrijk krachtens Richtlijn 2012/34/EU vóór het einde van de overgangsperiode heeft afgegeven aan op zijn grondgebied gevestigde spoorwegondernemingen na die datum niet meer geldig zijn in de Unie.

Op 10 november 2020 heeft de Franse Republiek, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad 6 , de Commissie in kennis gesteld van haar voornemen om onderhandelingen over een grensoverschrijdende overeenkomst met het Verenigd Koninkrijk aan te vatten. Het doel van deze overeenkomst is spoorwegondernemingen die in het Verenigd Koninkrijk zijn gevestigd en houder zijn van een door het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning toestemming te geven om gebruik te maken van de grensoverschrijdende infrastructuur die de Unie en het Verenigd Koninkrijk met elkaar verbindt via de vaste kanaalverbinding tot aan het grensstation en de terminal van Calais-Fréthun, zonder daarvoor uit hoofde van Richtlijn 2012/34/EU een vergunning te hebben verkregen van een vergunningverlenende instantie van de Unie.

Teneinde de verbindingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk te waarborgen, is het van essentieel belang dat de spoorwegondernemingen activiteiten kunnen blijven uitvoeren tot aan het grensstation van Calais-Fréthun. Daartoe moet de geldigheidsduur van hun krachtens Richtlijn 2012/34/EU door het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunningen en van hun door de Intergouvernementele Commissie afgegeven veiligheidscertificaten worden verlengd voor een periode van negen maanden vanaf de datum van toepassing van deze verordening. Dit is de door de Franse autoriteiten gevraagde termijn. Deze verlenging zou voldoende tijd bieden voor het onderhandelen over en sluiten van een grensoverschrijdende overeenkomst tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 14 van Richtlijn 2012/34/EU en van een overeenkomst als bedoeld in Besluit (EU) 2020/1531, en om andere bij het Unierecht voorziene maatregelen te nemen die vereist zijn om verstoringen te voorkomen. Deze periode zou het mogelijk maken deze procedures volledig af te ronden; de Commissie is dan ook van mening dat dit de maximale verlenging is die redelijkerwijs kan worden toegestaan. Als de bilaterale onderhandelingen niet tijdig worden afgerond, zullen de spoorwegondernemingen in kwestie een EU-vergunning krachtens Richtlijn 2012/34/EU moeten verkrijgen tegen de datum waarop deze verordening niet langer van toepassing is.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is bedoeld als een lex specialis om enkele gevolgen op te vangen van het feit dat het Unierecht niet langer van toepassing zal zijn op het Verenigd Koninkrijk en omdat, tenzij anders bepaald, de door de Intergouvernementele Commissie afgegeven certificaten en vergunningen na het einde van de overgangsperiode niet langer geldig zijn volgens het Unierecht. Dit geldt ook voor de exploitatievergunningen die zijn afgegeven door de vergunningverlenende instantie van het Verenigd Koninkrijk. De voorgestelde voorwaarden zijn strikt beperkt tot wat in dit verband noodzakelijk is om verstoringen van grensoverschrijdende activiteiten te voorkomen. Het is ook de bedoeling dat zij slechts voor een beperkte periode geldig zijn. Verder blijven de algemene bepalingen van de genoemde handelingen van toepassing. Dit voorstel is bijgevolg volledig in overeenstemming met de bestaande wetgeving.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel heeft betrekking op spoorwegveiligheid en spoorverbindingen, ter aanvulling van Richtlijn (EU) 2016/798, die Richtlijn 2004/49/EG vervangt, en Richtlijn 2012/34/EU. Het is de bedoeling om de continuïteit van het grensoverschrijdend spoorvervoer van en naar het Verenigd Koninkrijk te verzekeren.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag is artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Aangezien het voorstel een aanvulling vormt op bestaand Unierecht en bepalingen bevat ter vergemakkelijking van een ordelijke toepassing van dat recht na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, kan de doelstelling ervan alleen worden bereikt door optreden op het niveau van de Unie.

Evenredigheid

De voorgestelde verordening geldt als evenredig omdat zij geschikt is om verstoringen te voorkomen door te voorzien in een beperkte en noodzakelijke juridische wijziging die nodig is om de continuïteit van het grensoverschrijdend spoorvervoer van en naar het Verenigd Koninkrijk te verzekeren. Zij gaat niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken en bevat geen bredere wijzigingen of permanente maatregelen.

Keuze van het instrument

Dit voorstel bevat een beperkte reeks bepalingen die verband houden met een zeer specifieke en eenmalige situatie. Het is dan ook niet passend Richtlijn (EU) 2016/798 en Richtlijn 2012/34/EU te wijzigen. Dit instrument komt het beste tegemoet aan de urgentie van de situatie/context, aangezien er vóór het einde van de overgangsperiode onvoldoende tijd rest om een richtlijn om te zetten.

Daarmee rekening houdend lijkt een verordening van het Europees Parlement en de Raad de enige geschikte rechtshandeling.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing gezien het uitzonderlijke, tijdelijke en eenmalige karakter van de gebeurtenis die dit voorstel noodzakelijk maakt.

Raadpleging van belanghebbenden

De uitdagingen die voortvloeien uit het einde van de in het terugtrekkingsakkoord vastgestelde overgangsperiode, de noodzaak om zich voor te bereiden op onvermijdelijke wijzigingen op 1 januari 2021 en mogelijke aanvullende maatregelen zijn met vertegenwoordigers van de lidstaten en de belanghebbenden besproken tijdens specifieke vergaderingen.

Een gemeenschappelijk thema in de geformuleerde standpunten was de behoefte aan regelgevend optreden om de continuïteit van het spoorvervoer in de vaste kanaalverbinding te waarborgen nadat het Unierecht niet langer van toepassing zou zijn op het Verenigd Koninkrijk.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Deze informatie is intern juridisch en technisch geanalyseerd om te verzekeren dat de voorgestelde maatregel het beoogde doel bereikt, maar tegelijk beperkt blijft tot het strikt noodzakelijke.

Effectbeoordeling

Een effectbeoordeling is niet nodig, gezien het uitzonderlijke karakter van de situatie en de korte duur van de voorgestelde maatregel. Er zijn geen andere materieel en juridisch verschillende beleidsopties beschikbaar dan de optie die wordt voorgesteld.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de toepassing of de bescherming van de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Niet van toepassing.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Niet van toepassing gezien de beperkte duur van de voorgestelde maatregel.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

1.

De voorgestelde verordening (artikel 1) is van toepassing op:


(a)veiligheidsvergunningen die krachtens artikel 11 van Richtlijn 2004/49/EG door de Intergouvernementele Commissie zijn afgegeven aan de infrastructuurbeheerder van de vaste kanaalverbinding;

(b)veiligheidscertificaten die krachtens artikel 10 van Richtlijn 2004/49/EG door de Intergouvernementele Commissie zijn afgegeven aan in het Verenigd Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen die gebruik maken van de vaste kanaalverbinding;

(c)vergunningen die krachtens hoofdstuk III van Richtlijn 2012/34/EU zijn afgegeven aan in het Verenigd Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen die gebruik maken van de grensoverschrijdende infrastructuur, de kanaaltunnel, die de Unie en het Verenigd Koninkrijk met elkaar verbindt.

Bij artikel 3 wordt de geldigheid van veiligheidsvergunningen van de infrastructuurbeheerder verlengd met twee maanden, en die van de veiligheidscertificaten en -vergunningen van spoorwegondernemingen met negen maanden. Dit artikel verlengt ook de geldigheidsduur van krachtens Richtlijn 2012/34/EU afgegeven exploitatievergunningen met negen maanden. Het beperkt de geldigheid van de aldus verlengde vergunningen tot het grondgebied tussen het grensstation en de terminal die vermeld zijn in de bijlage bij deze verordening, en het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 4 bepaalt dat respectievelijk Richtlijn (EU) 2016/798 en Richtlijn 2012/34/EU van toepassing zijn op deze vergunningen en certificaten, en schrijft voor dat de houders ervan met de Franse nationale veiligheidsinstantie en vergunningverlenende instantie moeten samenwerken en hen de nodige informatie moeten verstrekken. Krachtens artikel 5 moeten de Franse nationale veiligheidsinstantie en de vergunningverlenende instantie erop toezien dat de houders van deze vergunningen en certificaten het Unierecht naleven.

Voorts wordt aan de Commissie de uitvoeringsbevoegdheid verleend om het voordeel voor de houders van de vergunningen en certificaten in kwestie in te trekken als de naleving van de voorschriften van de Unie niet is gewaarborgd.