Toelichting bij COM(2020)682 - Toereikende minimumlonen in de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2020)682 - Toereikende minimumlonen in de EU.
bron COM(2020)682 NLEN
datum 28-10-2020
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Toereikende lonen voor de werknemers in de Unie zijn essentieel om goede arbeids- en levensomstandigheden te waarborgen en billijke en veerkrachtige economieën en samenlevingen op te bouwen in overeenstemming met de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling. Toereikende lonen vormen een essentieel onderdeel van het EU-model van een sociale markteconomie. Convergentie tussen de lidstaten op dit gebied draagt bij tot de belofte van gedeelde welvaart in de Unie.

In november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie de Europese pijler van sociale rechten (hierna “de pijler” genoemd) afgekondigd om Europa’s belofte van welvaart, vooruitgang en convergentie na te komen en een sociaal Europa ten behoeve van iedereen tot stand te brengen. Beginsel 6 van de pijler over “loon” pleit voor toereikende minimumlonen en een transparante en voorspelbare loonvorming, overeenkomstig de nationale praktijken en met inachtneming van de autonomie van de sociale partners. In de www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases">strategische agenda voor 2019-2024 , waarover de Europese Raad in juni 2019 overeenstemming heeft bereikt, wordt opgeroepen de pijler op EU- en nationaal niveau uit te voeren.

In de politieke beleidslijnen voor de Commissie 2019-2024 werd een actieplan aangekondigd om de pijler volledig uit te voeren, met inbegrip van een initiatief inzake billijke minimumlonen. De mededeling van 14 januari 2020 over “Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities” 1 bevat een routekaart voor de voorbereiding van het actieplan en bevestigde dat er een initiatief inzake minimumlonen zal worden genomen als een van de kernacties op EU-niveau in dit verband. Op dezelfde dag werd de eerste fase gestart van de raadpleging van de sociale partners over de wijze waarop toereikende minimumlonen voor werknemers in de Unie kunnen worden gewaarborgd 2 .

In haar toespraak over de Staat van de Unie van september 2020 verklaarde voorzitter von der Leyen: “De waarheid is echter dat, voor al te veel mensen, werken niet meer loont. Dumpinglonen ondermijnen de waardigheid van werk, zijn nadelig voor ondernemers die fatsoenlijke lonen betalen en verstoren de eerlijke concurrentie op de interne markt. Daarom zal de Commissie een wetsvoorstel indienen om de lidstaten te steunen bij het invoeren van een kader voor minimumlonen. Iedereen moet toegang hebben tot een minimumloon, ofwel via collectieve overeenkomsten, ofwel via opgelegde minimumlonen.”

Betere arbeids- en levensomstandigheden – onder meer dankzij toereikende minimumlonen – komen zowel de werknemers als de bedrijven in de Unie ten goede. Het verkleinen van grote verschillen op het gebied van de dekkingsgraad en de toereikendheid van de bescherming door minimumlonen draagt bij tot een billijkere arbeidsmarkt in de EU, verbeteringen van de productiviteit en economische en sociale vooruitgang. De concurrentie op de eengemaakte markt moet gebaseerd zijn op innovatie, verbeteringen van de productiviteit en hoogwaardige sociale normen.

De afgelopen decennia hebben de lage lonen in veel lidstaten geen gelijke tred gehouden met andere lonen. Structurele trends die veranderingen op de arbeidsmarkten teweegbrengen, zoals globalisering, digitalisering en de toename van atypische vormen van werk met name in de dienstensector, hebben geleid tot een toegenomen polarisatie op de arbeidsmarkt – wat dan weer tot een stijgend percentage laagbetaalde en laaggeschoolde banen heeft geleid – en bijgedragen tot de uitholling van de traditionele structuren voor collectieve onderhandelingen. Dit heeft geleid tot meer armoede onder werkenden en loonongelijkheid.

De rol van minimumlonen is nog belangrijker tijdens economische crises. De Covid-19-crisis heeft vooral sectoren met een hoger percentage laagbetaalde werknemers (bijvoorbeeld de kleinhandel en het toerisme) zwaar getroffen en heeft een grotere impact gehad op achtergestelde bevolkingsgroepen. Om een duurzaam en inclusief economisch herstel te ondersteunen is het van essentieel belang ervoor te zorgen dat de werknemers in de Unie toegang hebben tot arbeidskansen en toereikende minimumlonen.

Er kan voor bescherming door minimumlonen worden gezorgd in het kader van collectieve arbeidsovereenkomsten (zoals in zes lidstaten het geval is) of met behulp van wettelijke minimumlonen (zoals in 21 lidstaten het geval is).

Toereikende bescherming door minimumlonen staat borg voor waardige levensomstandigheden voor de werknemers, helpt de binnenlandse vraag ondersteunen, versterkt de prikkels om te werken en vermindert armoede onder werkenden en de ongelijkheid aan de onderkant van de loonverdeling. Bescherming door minimumlonen bevordert ook de gendergelijkheid, aangezien meer vrouwen dan mannen een minimumloon hebben of een loon dat rond het minimumloon schommelt.

Veel werknemers in de EU worden momenteel echter niet beschermd door toereikende minimumlonen.

In de meeste lidstaten met nationale wettelijke minimumlonen zijn de minimumlonen te laag in vergelijking met andere lonen of om een waardig leven te kunnen leiden, ook al zijn ze de afgelopen jaren gestegen. De nationale wettelijke minimumlonen 3 bedragen minder dan 60 % van het mediane brutoloon en/of 50 % van het gemiddelde brutoloon in bijna alle lidstaten 4 . In 2018 voorzag het wettelijk minimumloon niet in een toereikend inkomen voor een alleenstaande met een minimumloon om boven de armoederisicogrens in negen lidstaten uit te stijgen. Bovendien zijn specifieke groepen werknemers uitgesloten van de bescherming door nationale wettelijke minimumlonen. Lidstaten met een hoge dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen hebben doorgaans een laag percentage laagbetaalde werknemers en hoge minimumlonen. Maar ook in lidstaten die zich uitsluitend op collectieve onderhandelingen verlaten, hebben sommige werknemers geen toegang tot bescherming door minimumlonen. Het percentage onbeschermde werknemers varieert van 10 % tot 20 % in vier landen en bedraagt 55 % in één land.

Tegen deze achtergrond beoogt de voorgestelde richtlijn ervoor te zorgen dat de werknemers in de Unie – ongeacht waar ze werken – worden beschermd door toereikende minimumlonen die een waardig bestaan mogelijk maken. Om deze algemene doelstelling te verwezenlijken, stelt het voorstel een kader vast om de minimumlonen toereikender te maken en de toegang van de werknemers tot bescherming door minimumlonen te verbeteren. Deze doelstellingen zijn relevant voor zowel de stelsels van wettelijke minimumlonen als voor de stelsels die op collectieve onderhandelingen gebaseerd zijn. De voorgestelde richtlijn beoogt deze doelstellingen te verwezenlijken met volledige inachtneming van de specifieke kenmerken van de nationale stelsels, de nationale bevoegdheden en de autonomie en contractvrijheid van de sociale partners. De voorgestelde richtlijn vrijwaart ook de toegang tot banen en houdt rekening met de gevolgen voor de werkgelegenheid en het concurrentievermogen, onder meer van kmo’s. Het voorstel biedt voldoende flexibiliteit om rekening te houden met sociale en economische ontwikkelingen, met inbegrip van trends op het gebied van productiviteit en werkgelegenheid.

Om deze doelstellingen te verwezenlijken, beoogt de voorgestelde richtlijn collectieve loononderhandelingen in alle lidstaten te bevorderen. Collectieve onderhandelingen spelen een sleutelrol bij de bescherming door toereikende minimumlonen. Landen met een hoge dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen hebben doorgaans een lager percentage laagbetaalde werknemers, hogere minimumlonen in verhouding tot het mediane loon, minder loonongelijkheid en hogere lonen dan andere landen. In lidstaten waar de bescherming door minimumlonen uitsluitend het resultaat is van collectieve arbeidsovereenkomsten, worden de toereikendheid van de bescherming en het percentage beschermde werknemers direct bepaald door de kenmerken en het functioneren van het stelsel van collectieve onderhandelingen. Ook in lidstaten met wettelijke minimumlonen hebben collectieve onderhandelingen een sterk effect op de toereikendheid van de minimumlonen. Collectieve onderhandelingen zijn van invloed op de algemene loonontwikkelingen en zorgen ervoor dat de lonen boven het wettelijk vastgestelde minimumniveau liggen en stijgen. Ook leiden collectieve onderhandelingen tot een stijging van de productiviteit.

De voorgestelde richtlijn beoogt ervoor te zorgen dat de lidstaten waar wettelijke minimumlonen bestaan, de voorwaarden creëren voor de vaststelling van toereikende wettelijke minimumlonen, rekening houdend met de sociaaleconomische omstandigheden en regionale en sectorale verschillen. Criteria die op duidelijke en duurzame wijze zijn vastgesteld en de toereikendheid beogen te bevorderen, dragen – in combinatie met een governancekader dat voorziet in regelmatige en tijdige aanpassingen en een doeltreffende betrokkenheid van de sociale partners – bij tot het waarborgen van toereikende wettelijke minimumlonen. De voorgestelde richtlijn beoogt de toereikendheid ook verder te verbeteren door variaties van de wettelijke minimumlonen voor specifieke groepen werknemers of inhoudingen op het loon tot een minimum te beperken.

Ten slotte kan het gebeuren dat de werknemers onvoldoende door minimumlonen worden beschermd, omdat de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten of nationale wettelijke bepalingen niet worden nageleefd. Alleen als de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten of nationale wettelijke bepalingen worden nageleefd en doeltreffend gehandhaafd, hebben de werknemers daadwerkelijk toegang tot bescherming door minimumlonen en worden de bedrijven beschermd tegen oneerlijke concurrentie. Daarom beoogt de voorgestelde richtlijn de naleving te bevorderen en de handhaving en monitoring in alle lidstaten op evenredige wijze te versterken, zodat geen buitensporige en onevenredige administratieve lasten ontstaan voor ondernemingen in de Unie, met inbegrip van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Richtsnoer 5 van Besluit 2020/1512/EU van de Raad 5 roept de lidstaten op – met inbegrip van de lidstaten met nationale wettelijke minimumlonen – om de sociale partners doeltreffend bij de loonvorming te betrekken, zodat billijke lonen worden vastgesteld die een behoorlijke levensstandaard garanderen, en de lonen kunnen worden afgestemd op de ontwikkeling van de productiviteit, met het oog op opwaartse convergentie. Ook worden de lidstaten opgeroepen de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen met het oog op loonvorming te bevorderen. Voorts worden de lidstaten en de sociale partners opgeroepen ervoor te zorgen dat alle werknemers een toereikend en billijk loon krijgen op basis van collectieve arbeidsovereenkomsten of toereikende wettelijke minimumlonen. Daarbij moeten zij rekening houden met het effect van het loon op het concurrentievermogen, het scheppen van banen en de armoede onder werkenden. Het algemene doel van het voorstel is ervoor te zorgen dat de werknemers in de Unie worden beschermd door toereikende minimumlonen. Er wordt onder meer beoogd collectieve onderhandelingen te bevorderen, de betrokkenheid van de sociale partners te ondersteunen en duidelijke en duurzame criteria vast te stellen om de toereikendheid van de wettelijke minimumlonen te verbeteren.

Richtlijn (EU) 2019/1152 6 bepaalt dat de werknemers moeten worden geïnformeerd over de belangrijkste aspecten van hun werk, met inbegrip van het loon. De voorgestelde richtlijn bepaalt dat de lidstaten duidelijke en duurzame criteria moeten vaststellen, de wettelijke minimumlonen regelmatig en tijdig moeten aanpassen en voor een doeltreffende betrokkenheid van de sociale partners moeten zorgen, waardoor de ontwikkelingen op het gebied van de wettelijke minimumlonen transparanter worden.

Richtlijn 2014/67/EU 7 voorziet in een betere toegang tot informatie voor gedetacheerde werknemers, met name door het opzetten van één officiële nationale website over detachering. De richtlijn vereist ook dat de relevante informatie de verschillende minimumlonen en de componenten daarvan bevat, wanneer de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in collectieve arbeidsovereenkomsten zijn vastgelegd overeenkomstig Richtlijn 96/71. Richtlijn 2014/67/EU voorziet ook in de ontwikkeling van een aansprakelijkheidsmechanisme voor onderaanneming, dat ten minste de bouwsector en de minimumlonen bestrijkt. De vlotte toegang tot informatie over wettelijke minimumlonen overeenkomstig Richtlijn 2014/67/EU ondersteunt de doelstellingen van dit voorstel, namelijk het waarborgen van de bescherming door minimumlonen in de EU. Door de handhaving van de kaders voor wettelijke minimumlonen te versterken, de ontwikkeling van betrouwbare systemen voor monitoring en gegevensverzameling te ondersteunen en de werknemers toegang te verlenen tot een doeltreffende geschillenbeslechting en een recht van verhaal draagt de voorgestelde richtlijn ook bij tot de doelstellingen van Richtlijn 2014/67/EU.

Richtlijn 2006/54/EG 8 beoogt te zorgen voor de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep. Aangezien de meeste werknemers met een minimumloon vrouwen zijn, ondersteunt dit voorstel de gendergelijkheid en de verkleining van de loonkloof tussen mannen en vrouwen door een kader voor toereikende minimumlonen in de EU vast te stellen. Daarom draagt de voorgestelde richtlijn indirect bij tot de doeltreffende uitvoering van de beleidsdoelstellingen van Richtlijn 2006/54/EG.

Richtlijn 2000/78/EG 9 verbiedt directe of indirecte discriminatie, met name op grond van leeftijd, met betrekking tot werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van beloning (artikel 3, onder c)). De richtlijn maakt verschillen in behandeling mogelijk indien deze verschillen objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid of de beroepsopleiding De voorgestelde richtlijn is in overeenstemming met deze aanpak, aangezien vereist wordt dat variaties van de wettelijke minimumlonen tot een minimum worden beperkt en – indien ze relevant zijn en objectief en redelijkerwijze worden gerechtvaardigd door een legitiem doel – niet-discriminerend, evenredig en in de tijd beperkt zijn.

De aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten 10 , kent aan de bevordering van hoogwaardige banen door middel van passende inkomenssteun en een inclusief arbeidsmarktbeleid, met inbegrip van salaris en arbeidsvoorwaarden, een centrale plaats toe in het optreden van de Unie en de lidstaten om te voorkomen dat werkenden in armoede vervallen. De voorgestelde richtlijn heeft tot doel de arbeidsomstandigheden te verbeteren en de armoede onder werkenden terug te dringen door een kader vast te stellen voor toereikende minimumlonen en toegang tot bescherming door minimumlonen in het kader van collectieve arbeidsovereenkomsten of krachtens wettelijke bepalingen.

De voorgestelde richtlijn verwijst rechtstreeks naar de “sociale clausule” van Richtlijn 2014/24/EU 11 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten, die ook terug te vinden is in Richtlijn 2014/23/EU 12 en Richtlijn 2014/25/EU 13 . Deze “sociale clausule” verplicht de lidstaten om maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat ondernemers bij de uitvoering van overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten voldoen aan de toepasselijke verplichtingen van het arbeidsrecht. Daartoe verplicht de voorgestelde richtlijn de lidstaten passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat ondernemers bij de uitvoering van overheidsopdrachten of concessieovereenkomsten zich houden aan de lonen die zijn vastgesteld in de desbetreffende collectieve arbeidsovereenkomsten, of aan de wettelijke minimumlonen – waar wettelijke minimumlonen bestaan. Dit kan bijdragen tot een betere handhaving van de voorschriften die in de “sociale clausule” van de bovengenoemde richtlijnen zijn vastgesteld.

De inhoud van de bovenvermelde handelingen is naar behoren geanalyseerd en in overweging genomen bij de voorbereiding van de voorgestelde richtlijn. Als gevolg daarvan is het voorstel enerzijds coherent met de bestaande bepalingen en introduceert het anderzijds wetgevingsontwikkelingen die nodig zijn om de doelstellingen van de Unie te verwezenlijken.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde richtlijn zal bijdragen tot de doelstellingen van de Unie, namelijk de bevordering van het welzijn van haar volkeren, het ontwikkelen van een sociale markteconomie met een hoog concurrentievermogen (artikel 3 VEU) en de bevordering van de gestage verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden (artikel 151 VWEU). Het voorstel heeft ook betrekking op de rechten die in het Handvest van de grondrechten van de EU zijn vastgelegd met betrekking tot het recht van werknemers op rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden (artikel 31). De voorgestelde richtlijn draagt ook bij tot de uitvoering van de volgende beginselen van de Europese pijler van sociale rechten:

·Beginsel 6 (Loon): In overeenstemming met dit beginsel beoogt het voorstel te zorgen voor toereikende minimumlonen, zodat werknemers recht hebben op een billijk loon waarmee zij een fatsoenlijke levensstandaard kunnen genieten, met volledige inachtneming van de nationale gebruiken en de autonomie van de sociale partners. Het voorziet ook in wettelijke minimumlonen die op een transparante en voorspelbare manier worden vastgesteld.

·Beginsel 8 (Sociale dialoog en betrokkenheid van werknemers): Het voorstel heeft tot doel collectieve onderhandelingen over loonvorming te bevorderen om de bescherming door minimumlonen in het kader van collectieve arbeidsovereenkomsten te verbeteren en de betrokkenheid van de sociale partners bij de vaststelling, de aanpassing en de uitvoering van wettelijke minimumlonen te bevorderen.

·Beginsel 2 (Gelijkheid van mannen en vrouwen): Aangezien de meeste werknemers met een minimumloon vrouwen zijn, zal het voorstel – door toereikende minimumlonen te ondersteunen – de gendergelijkheid bevorderen en bijdragen tot de verkleining van de loonkloof tussen mannen en vrouwen.

·Beginsel 3 (Gelijke kansen): Ongeacht gender, leeftijd, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap of seksuele gerichtheid heeft iedereen recht op gelijke behandeling en gelijke kansen op het gebied van werkgelegenheid. Door ervoor te zorgen dat de werknemers in de Unie toegang hebben tot bescherming door minimumlonen, zal het voorstel bijdragen tot het waarborgen van gelijke behandeling en het bevorderen van gelijke kansen op het gebied van werkgelegenheid.

De voorgestelde richtlijn is ook in overeenstemming met de prioriteiten van het Europees semester. Overeenkomstig werkgelegenheidsrichtsnoer 5 ondersteunt het initiatief de oproep aan de lidstaten in het kader van de jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021 14 om maatregelen te nemen om eerlijke arbeidsvoorwaarden te waarborgen. Voorts steunt het initiatief de doelstellingen van de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020 15 , waarin erop wordt gewezen dat – gezien de toenemende sociale verschillen – het een belangrijke beleidsdoelstelling is te waarborgen dat alle werknemers in de Unie een toereikend loon ontvangen. Het initiatief is ook verenigbaar met de landenspecifieke aanbevelingen die sinds 2011 aan een aantal lidstaten zijn gedaan 16 .

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De voorgestelde richtlijn is gebaseerd op artikel 153, lid 1, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat bepaalt dat het optreden van de lidstaten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden door de Unie moet worden ondersteund en aangevuld binnen de grenzen van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 3, en artikel 5, lid 4, VEU). Aangezien het voorstel geen maatregelen bevat die rechtstreeks van invloed zijn op het niveau van de beloning, worden de grenzen die artikel 153, lid 5, VWEU aan het optreden van de Unie stelt, ten volle gerespecteerd.

Krachtens artikel 153, lid 2, kunnen minimumvoorschriften door middel van richtlijnen worden vastgesteld, waarbij moet worden vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Toegang tot een minimumloon dat een waardige levensstandaard garandeert, vormt een essentieel onderdeel van adequate arbeidsomstandigheden. Hoewel de lonen op nationaal niveau ondubbelzinnig onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, maken de grote verschillen op het gebied van de normen voor toegang tot toereikende minimumlonen deel uit van de arbeidsomstandigheden en leiden ze tot grote discrepanties op de eengemaakte markt, die het best op het niveau van de Unie kunnen worden aangepakt.

In de meeste lidstaten worden de werknemers geconfronteerd met een ontoereikende en/of gebrekkige bescherming door minimumlonen. Deze problemen hebben negatieve gevolgen voor de werknemers in landen met wettelijke minimumlonen en in landen met collectieve onderhandelingen. Bovendien zullen in de toekomst waarschijnlijk meer werknemers met negatieve gevolgen worden geconfronteerd als gevolg van de uitholling van collectieve onderhandelingen en de toenemende polarisatie van de arbeidsmarkten. Met het oog op de toekomst brengt dit uitdagingen mee voor de ontwikkeling van een gelijk speelveld op de eengemaakte markt en het waarborgen van concurrentie op basis van hoogwaardige sociale normen, innovatie en verbeteringen van de productiviteit.

De beleidsmaatregelen op het gebied van minimumlonen zijn onderworpen aan multilateraal toezicht in het kader van het Europees semester en de EU heeft aan een aantal landen beleidsadvies gegeven. Hoewel tal van lidstaten de afgelopen jaren stappen hebben ondernomen om hun minimumloonstelsels te verbeteren, zijn de nationale maatregelen onvoldoende geweest om het probleem van de ontoereikende en/of gebrekkige bescherming door minimumlonen aan te pakken. Zonder beleidsmaatregelen op EU-niveau zijn sommige landen wellicht weinig geneigd om hun mechanismen voor de vaststelling van minimumlonen te verbeteren omdat ze menen dat hun externe kostenconcurrentievermogen hierdoor negatief beïnvloed zou kunnen worden.

Maatregelen op EU-niveau zullen de stelsels voor de vaststelling van minimumlonen doeltreffender kunnen versterken dan maatregelen op nationaal niveau. Ze zullen duidelijkere verwachtingen creëren, voorkomen dat de voortgang partijdig of ongelijk is en het vertrouwen tussen de lidstaten en de sociale partners versterken. Dit zal voor het nodige elan zorgen om de mechanismen voor de vaststelling van minimumlonen op nationaal niveau te hervormen. Maatregelen op EU-niveau zullen daarom bijdragen tot het waarborgen van een gelijk speelveld op de eengemaakte markt door grote verschillen op het gebied van de dekkingsgraad en de toereikendheid van minimumlonen aan te pakken die niet gerechtvaardigd zijn door onderliggende economische omstandigheden. Dit kan niet voldoende worden bereikt door ongecoördineerde maatregelen van de lidstaten.

De voorgestelde richtlijn stelt een kader voor minimumnormen vast en laat de bevoegdheden van de lidstaten om hogere normen vast te stellen onverlet, onverminderd de rol die de lidstaten aan de sociale partners kunnen toevertrouwen overeenkomstig nationale tradities en met volledige inachtneming van de contractvrijheid van de sociale partners. Overeenkomstig artikel 153, lid 2, onder b), VWEU zal de voorgestelde richtlijn het optreden van de lidstaten ondersteunen en aanvullen via minimumvoorschriften die geleidelijk van toepassing zullen worden.

Evenredigheid

De voorgestelde richtlijn voorziet in minimumnormen, zodat de mate van interventie strikt beperkt blijft tot wat nodig is om de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken. Lidstaten met reeds gunstigere bepalingen dan die welke in deze voorgestelde richtlijn worden voorgesteld, zullen hun stelsels voor de vaststelling van minimumlonen niet hoeven te wijzigen. De lidstaten mogen ook besluiten om verder te gaan dan de minimumnormen van de voorgestelde richtlijn.

Het voorstel eerbiedigt gevestigde nationale tradities op het gebied van de vaststelling van minimumlonen. Met name eerbiedigt het voorstel ten volle de bevoegdheden van de lidstaten en de sociale partners om het niveau van hun minimumlonen vast te stellen overeenkomstig artikel 153, lid 5, VWEU. Er zal verder voor bescherming door minimumlonen gezorgd worden in het kader van collectieve arbeidsovereenkomsten of krachtens wettelijke bepalingen, met volledige inachtneming van de nationale bevoegdheden en de contractvrijheid van de sociale partners.

Bovendien biedt de voorgestelde richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om de bepalingen ervan uit te voeren, met name de bepalingen die betrekking hebben op collectieve onderhandelingen en wettelijke minimumlonen, rekening houdend met hun nationale economische omstandigheden en de specifieke kenmerken van hun stelsels voor de vaststelling van minimumlonen.

Daarom laat het voorstel zoveel mogelijk ruimte voor nationale besluiten, terwijl tegelijkertijd de arbeidsomstandigheden worden verbeterd door een kader voor de werknemers in de Unie vast te stellen dat toegang verleent tot bescherming door minimumlonen. Het evenredigheidsbeginsel wordt in acht genomen, rekening houdend met de omvang en aard van de geconstateerde problemen.

Keuze van het instrument

In artikel 153, lid 2, onder b), VWEU in combinatie met artikel 153, lid 1, onder b), VWEU wordt uitdrukkelijk bepaald dat door middel van richtlijnen minimumvoorschriften met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden kunnen worden vastgesteld die geleidelijk in de lidstaten van toepassing zullen worden.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

1.

Overeenkomstig artikel 154 VWEU heeft de Commissie de sociale partners in twee fasen geraadpleegd over mogelijke EU-maatregelen op het gebied van minimumlonen:


·In de eerste fase, tussen 14 januari en 25 februari 2020, heeft de Commissie de sociale partners geraadpleegd over de noodzaak van een initiatief inzake minimumlonen en de mogelijke opzet ervan 17 .

·In de tweede fase, tussen 3 juni en 4 september 2020, heeft de Commissie de sociale partners geraadpleegd over de inhoud en het rechtsinstrument van het beoogde voorstel 18 .

De werknemersorganisaties waren het over het algemeen eens met de in het raadplegingsdocument van de tweede fase vermelde doelstellingen en mogelijke inhoud van het initiatief. Ze benadrukten dat de nationale tradities en de autonomie van de sociale partners moeten worden geëerbiedigd. De werkgeversorganisaties ondersteunden over het algemeen de meeste in het raadplegingsdocument vermelde doelstellingen en de mogelijke opzet van een EU-initiatief. Sommige werkgeversorganisaties plaatsten echter vraagtekens bij de toegevoegde waarde van EU-regelgeving inzake de vaststelling van minimumlonen in het licht van de diversiteit van de nationale kaders en ze benadrukten dat de bevoegdheden van de lidstaten en/of de sociale partners ten volle moeten worden geëerbiedigd.

Terwijl de vakbonden de Commissie verzochten een richtlijn met bindende minimumvoorschriften voor te stellen, was geen van de werkgeversorganisaties voorstander van een bindende richtlijn op het gebied van minimumlonen.

Er was geen overeenstemming tussen de sociale partners om onderhandelingen aan te knopen over een overeenkomst op het niveau van de Unie, zoals bepaald in artikel 155 VWEU.

De standpunten van het publiek werden ook verzameld via de antwoorden op de Standard Eurobarometer 92 (najaar 2019), die vragen bevatte over de prioriteiten van de Europese Unie (waaronder het minimumloon).

Er is gericht overleg met de lidstaten gepleegd in de volgende comités van de Raad: het Comité voor de werkgelegenheid, het Comité voor sociale bescherming en het Comité voor de economische politiek 19 . Ook het Europees Parlement 20 en het Europees Economisch en Sociaal Comité 21 hebben adviezen aangenomen die relevant zijn voor een EU-initiatief inzake toereikende minimumlonen 22 .

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

2.

De Commissie heeft studies door externe deskundigen laten uitvoeren om gegevens te verzamelen ter ondersteuning van de effectbeoordeling. Het gaat onder meer om de volgende studies:


·Een studie over “Indexation of statutory minimum wage” door Diane Delaurens en Etienne Wasmer 23 ;

·Een studie over de “Effects of statutory minimum wages on small and medium-sized enterprises” door Attila Lindner, University College London 24 ;

·Een studie over de “Effects of collectively agreed minimum wages in the Nordic countries” door Per Skedinger, Research Institute of Industrial Economics (IFN) 25 .

3.

Bovendien heeft de Commissie gebruikgemaakt van haar bestaande contracten om gegevens te verzamelen ter ondersteuning van deze effectbeoordeling. Het gaat onder meer om:


·Een reeks verslagen van deskundigen over de stelsels voor de vaststelling van minimumlonen in de EU-lidstaten (één verslag per lidstaat) die door het European Centre of Expertise (ECE) zijn verstrekt;

·Simulaties – in het kader van een bestaand contract – met het belasting-uitkeringsmodel van de OESO met betrekking tot de indicatoren voor toereikendheid en de stimulerende effecten van minimumlonen.

4.

In het kader van het samenwerkingskader met Eurofound heeft de Commissie het volgende gevraagd en ontvangen:


·Drie landenverslagen over de vaststelling en de toereikendheid van minimumlonen en de daarmee samenhangende beleidsdebatten, waarbij de aandacht uitging naar respectievelijk Oostenrijk, Italië en Cyprus.

Bij de beoordeling heeft de Commissie zich ook laten leiden door een overzicht van de beleidsmaatregelen in de lidstaten en een evaluatie van de literatuur en de daarmee samenhangende beleidsdebatten op het gebied in kwestie. Bovendien hebben verschillende directoraten-generaal van de Europese Commissie voor analytische input gezorgd 26 . Met name zijn er microsimulaties van de economische, sociale en budgettaire effecten van minimumlonen uitgevoerd aan de hand van het Euromod-model. Bovendien zijn er aan de hand van het QUEST-model modelsimulaties uitgevoerd om het macro-economische effect van minimumlonen te beoordelen. Tot slot zijn de specifieke kenmerken van mensen met een minimumloon en een laag loon geanalyseerd op basis van geanonimiseerde individuele gegevens uit de EU-SILC- en EU-SES-enquêtes.

Effectbeoordeling

Op grond van het beleid inzake betere regelgeving heeft de Commissie een effectbeoordeling van verschillende beleidsopties uitgevoerd. Deze werkzaamheden zijn ondersteund door een gestructureerde raadpleging binnen de Commissie via een interdepartementale stuurgroep.

De effectbeoordeling is voorgelegd aan en besproken met de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB). De aanbevelingen van de RSB in het eerste (negatieve) advies van 2 oktober 2020 zijn met name opgevolgd door: i) beter te onderscheiden in welke mate de problemen, de specifieke doelstellingen, de voorgestelde oplossingen en de gevolgen ervan gelden voor de verschillende soorten stelsels voor de vaststelling van minimumlonen; ii) nader te verduidelijken hoe de probleemanalyse de ontoereikendheid van de minimumlonen in de lidstaten beoordeelt; iii) nader te onderbouwen hoe het wetgevingsinitiatief in overeenstemming is met de gekozen rechtsgrondslag en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid; en iv) de grondgedachte te verduidelijken achter de samenstelling van de beoordeelde beleidspakketten. Om tegemoet te komen aan de punten van voorbehoud van de RSB in het tweede advies (positief advies met voorbehoud) van 14 oktober 2020, zijn in het effectbeoordelingsverslag een aantal elementen verder verduidelijkt: de grondgedachte achter de samenstelling van de optiepakketten, de meest relevante maatregelen voor het welslagen van elk optiepakket, de gevolgen voor kmo’s, de keuze van het voorkeurspakket en de gevolgen ervan voor landen die zich op collectieve onderhandelingen verlaten 27 .

Tijdens de werkzaamheden in het kader van de effectbeoordeling is een verscheidenheid van maatregelen op alle belangrijke gebieden overwogen om de ontoereikendheid en de lacunes op het gebied van de dekkingsgraad van minimumlonen aan te pakken. In de effectbeoordeling zijn drie beleidspakketten onderzocht, die elk uit een combinatie van verschillende maatregelen bestaan. Na een beoordeling van de doeltreffendheid, de efficiëntie en de coherentie is een voorkeurspakket geselecteerd.

Het voorkeurspakket verzoekt alle lidstaten om collectieve onderhandelingen over loonvorming te ondersteunen – met name wanneer de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen laag is – en de handhaving van minimumlonen en de monitoring van de toereikendheid en de dekkingsgraad ervan te versterken. Daarnaast vereist het voorkeurspakket dat in lidstaten met wettelijke minimumlonen duidelijke en duurzame criteria voor de vaststelling en aanpassing van minimumlonen worden gebruikt en de rol van de sociale partners wordt versterkt. Bovendien beperkt het variaties van en inhoudingen op de wettelijke minimumlonen tot een strikt minimum.

Dit pakket is in de effectbeoordeling als het meest doeltreffende, efficiënte en coherente pakket beoordeeld. Uit de kwantitatieve analyse van een scenario op basis van een hypothetische verhoging van de minimumlonen tot 60 % van het mediane brutoloon blijkt dat dit pakket in ongeveer de helft van de lidstaten tot toereikendere minimumlonen zou leiden. Deze verbeteringen zouden 10 à 20 miljoen werknemers ten goede komen. In verschillende landen zou een betere bescherming door minimumlonen leiden tot een vermindering van de armoede onder werkenden en de loonongelijkheid met meer dan 10 % en tot een vermindering van de loonkloof tussen mannen en vrouwen met ongeveer 5 % of meer 28 . Een betere bescherming door minimumlonen zal mensen naar verwachting ook sterker stimuleren om te werken, de gendergelijkheid bevorderen en de loonkloof tussen mannen en vrouwen helpen verkleinen, aangezien de meeste werknemers met een minimumloon vrouwen zijn (ongeveer 60 % in de EU).

De verwachte economische effecten zijn onder meer hogere arbeidskosten voor bedrijven, hogere prijzen en, in mindere mate, lagere winsten. De gevolgen voor ondernemingen zouden worden verzacht door een stijging van de consumptie door laagbetaalde werknemers, wat de binnenlandse vraag zou ondersteunen. Bedrijven, met name kmo’s, zouden ook profiteren van meer geleidelijke en voorspelbare verhogingen van de minimumlonen, waardoor het ondernemingsklimaat zou verbeteren.

De mogelijke negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid zullen naar verwachting beperkt zijn. Ze zouden in de meeste gevallen minder dan 0,5 % van de totale werkgelegenheid bedragen, maar in drie lidstaten 1 % 29 . De voordelen van een betere bescherming door minimumlonen voor de betrokken werknemers zouden ruimschoots opwegen tegen de mogelijke negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid voor deze werknemers.

Bovendien zullen de effecten op het totale concurrentievermogen naar verwachting gering zijn. Het voorkeurspakket omvat voldoende flexibiliteit om de lidstaten in staat te stellen het tempo van de verbetering van de toereikendheid van de minimumlonen te bepalen in het licht van de economische omstandigheden en risico’s, ook voor specifieke sectoren, regio’s en kmo’s.

Grondrechten

De doelstellingen van de voorgestelde richtlijn stroken met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name met artikel 31 over rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden: “Iedere werknemer heeft recht op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden”. Aangezien het voorstel ertoe bijdraagt de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen, vergemakkelijkt het ook de uitoefening van de rechten die zijn vastgesteld in artikel 23 30 van het Handvest van de grondrechten, waarin specifiek wordt verwezen naar de gelijkheid van vrouwen en mannen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel vergt geen extra middelen uit de begroting van de Europese Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De lidstaten moeten de richtlijn uiterlijk twee jaar na de vaststelling ervan omzetten en de nationale uitvoeringsmaatregelen via de MNE-database aan de Commissie meedelen. Overeenkomstig artikel 153, lid 3, VWEU kunnen ze de sociale partners belasten met de uitvoering van de richtlijn.

Om de doeltreffendheid van het initiatief te beoordelen zal de Commissie jaarlijks een verslag bij het Europees Parlement en de Raad indienen met een beoordeling van de ontwikkelingen op het gebied van de toereikendheid en de dekkingsgraad van de bescherming door minimumlonen op basis van door de lidstaten te verstrekken jaarlijkse gegevens en informatie. Bovendien moet de voortgang worden gemonitord in het kader van de coördinatie van het economisch en werkgelegenheidsbeleid op EU-niveau (Europees semester). In dit verband zal het Comité voor de werkgelegenheid jaarlijks de stand van de collectieve onderhandelingen over loonvorming en van de toereikendheid van de bescherming door minimumlonen in de lidstaten onderzoeken op basis van de verslagen van de Commissie.

De Commissie is bereid de lidstaten technische ondersteuning te bieden, met name via het instrument voor technische ondersteuning 31 en het Europees Sociaal Fonds+ 32 , om de richtlijn uit te voeren.

De Commissie zal ook vijf jaar na de omzetting van de richtlijn een evaluatie van de richtlijn uitvoeren. Bovendien zal de Commissie op een later tijdstip een verslag bij het Europees Parlement en de Raad indienen met een beoordeling van de uitvoering van deze richtlijn.


Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I – Algemene bepalingen

Artikel 1 – Onderwerp

Deze bepaling stelt het onderwerp van de richtlijn vast, namelijk de vaststelling van een kader op het niveau van de Unie om ervoor te zorgen dat toereikende minimumlonen worden vastgesteld en de werknemers toegang tot bescherming door minimumlonen hebben in de vorm van een wettelijk minimumloon of van een in het kader van collectieve arbeidsovereenkomsten vastgesteld loon.

Het artikel verduidelijkt ook dat de richtlijn geen afbreuk aan de vrijheid van de lidstaten doet om wettelijke minimumlonen vast te stellen of de toegang tot bescherming door minimumlonen in het kader van collectieve arbeidsovereenkomsten te bevorderen, overeenkomstig de nationale tradities en met volledige inachtneming van de contractvrijheid van de sociale partners. Voorts wordt verduidelijkt dat de richtlijn geen verplichting oplegt om een wettelijk minimumloon in te voeren in lidstaten zonder wettelijk minimumloon, noch om de collectieve arbeidsovereenkomsten universeel toepasselijk te maken.

Artikel 2 – Toepassingsgebied

Dit artikel verduidelijkt het toepassingsgebied van de richtlijn: werknemers met een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding zoals vastgesteld in de in elke lidstaat geldende wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten of praktijk, rekening houdend met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Deze benadering van het personele toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn is ook gevolgd voor de toepassing van de Richtlijnen 2019/1152 en 2019/1158. Zo wordt vermeden dat het stijgend aantal werknemers met atypisch werk (bijvoorbeeld huishoudelijk personeel, oproepwerkers, gelegenheidswerkers, werknemers die werken op basis van een vouchersysteem, schijnzelfstandigen, platformwerkers, stagiairs en jongeren met een leercontract) van het toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn wordt uitgesloten. De voorgestelde richtlijn is op dergelijke werknemers van toepassing zijn, mits ze voldoen aan de door het Hof van Justitie vastgestelde criteria met betrekking tot de definitie van “werknemer”.

Artikel 3 – Definities

Deze bepaling definieert een aantal termen en begrippen die nodig zijn voor de uitlegging van de bepalingen van de richtlijn.

Artikel 4 – De bevordering van collectieve onderhandelingen over loonvorming

Deze bepaling heeft tot doel de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen te vergroten. De lidstaten moeten daartoe maatregelen nemen om de capaciteit van de sociale partners om collectieve onderhandelingen over loonvorming te voeren te bevorderen en constructieve, zinvolle en zaakkundige loononderhandelingen stimuleren.

Bovendien bepaalt het artikel dat lidstaten waar de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen (zoals gedefinieerd in artikel 3) minder dan 70 % van de werknemers bedraagt, in een kader voor collectieve onderhandelingen moeten voorzien en een actieplan ter bevordering van collectieve onderhandelingen moeten opstellen.

Hoofdstuk II – Wettelijke minimumlonen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn alleen van toepassing op lidstaten met wettelijke minimumlonen.

Artikel 5 – Toereikendheid

Om toereikende wettelijke minimumlonen te waarborgen verplicht deze bepaling de lidstaten met wettelijke minimumlonen om te voorzien in de volgende elementen: duurzaam en duidelijk vastgestelde nationale criteria voor de vaststelling en aanpassing van wettelijke minimumlonen; regelmatige en tijdige aanpassingen; en de oprichting van adviesorganen.

De nationale criteria moeten ten minste de volgende elementen omvatten: de koopkracht van de minimumlonen, het algemene niveau van de brutolonen en de verdeling ervan, het groeipercentage van de brutolonen en de ontwikkelingen van de arbeidsproductiviteit. Ze moeten worden vastgesteld overeenkomstig de nationale praktijken, hetzij in relevante nationale wetgeving, hetzij in besluiten van de bevoegde instanties, hetzij in tripartiete overeenkomsten. De lidstaten wordt ook verzocht indicatieve referentiewaarden – zoals die welke gewoonlijk internationaal worden gebruikt – te gebruiken als basis voor de beoordeling van de toereikendheid van de wettelijke minimumlonen 33 .

Artikel 6 – Variaties en inhoudingen

Om toereikende minimumlonen voor alle groepen werknemers te bevorderen, verzoekt deze bepaling de lidstaten om – in overleg met de sociale partners – variaties van de wettelijke minimumlonen en de toepassing ervan in tijd en omvang te beperken.

Het artikel voorziet ook in de bescherming van de wettelijke minimumlonen tegen ongerechtvaardigde of onevenredige inhoudingen. Sommige inhoudingen op de wettelijke minimumlonen kunnen gerechtvaardigd zijn door een legitiem doel, bijvoorbeeld wanneer een rechterlijke instantie inhoudingen gelast. Andere, zoals inhoudingen voor de voor het verrichten van werkzaamheden vereiste uitrusting of inhoudingen vanwege prestaties in natura – bijvoorbeeld huisvesting–, kunnen ongerechtvaardigd of onevenredig zijn.

Artikel 7 – De betrokkenheid van de sociale partners bij de vaststelling en de aanpassing van het wettelijk minimumloon

Deze bepaling vereist dat de sociale partners doeltreffend en tijdig bij de vaststelling en de aanpassing van de wettelijke minimumlonen worden betrokken, onder meer via deelname aan de in artikel 5 genoemde adviesorganen. De lidstaten moeten de sociale partners betrekken bij de vaststelling van de in artikel 5 bedoelde criteria, de aanpassing van de minimumlonen, de vaststelling van de in artikel 6 bedoelde variaties en inhoudingen en het verzamelen van gegevens en het uitvoeren van studies.

Een tijdige en doeltreffende betrokkenheid van de sociale partners draagt niet alleen bij tot het waarborgen en vrijwaren van adequate minimumlonen, maar is ook een element van good governance, dat een zaakkundige en inclusieve besluitvorming mogelijk maakt.

Artikel 8 – Doeltreffende toegang van werknemers tot wettelijke minimumlonen

Deze bepaling verplicht de lidstaten om in samenwerking met de sociale partners de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de werknemers daadwerkelijk toegang hebben tot bescherming door wettelijke minimumlonen. Het is met name zaak het systeem van controles en inspecties in situ te versterken, richtsnoeren voor de handhavingsautoriteiten te ontwikkelen en de werknemers adequate informatie te verstrekken over de toepasselijke wettelijke minimumlonen.

Hoofdstuk III – Horizontale bepalingen

Artikel 9 – Overheidsopdrachten

Deze bepaling vereist dat ondernemers (en latere onderaannemers) bij de uitvoering van overheidsopdrachten of concessieovereenkomsten zich houden aan de in collectieve arbeidsovereenkomsten vastgestelde lonen en aan de wettelijke minimumlonen – waar wettelijke minimumlonen bestaan. Bij de uitvoering van dergelijke overeenkomsten kan het inderdaad gebeuren dat de wettelijke minimumlonen of de in collectieve arbeidsovereenkomsten vastgestelde lonen niet worden nageleefd, waardoor werknemers minder worden betaald dan waarin de toepasselijke bescherming door minimumlonen voorziet.

De in deze bepaling vastgestelde verplichting valt onder de toepasselijke verplichtingen op het gebied van het arbeidsrecht die zijn vastgesteld in artikel 18, lid 2, en artikel 71, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten, artikel 36, lid 2, en artikel 88, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en artikel 30, lid 3, en artikel 42, lid 1, van Richtlijn 2014/23/EU betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten. De bovenstaande bepalingen worden verduidelijkt en expliciet vermeld om de uitvoering ervan op het gebied van minimumlonen te ondersteunen en te versterken.

Artikel 10 – Monitoring en gegevensverzameling

Deze bepaling heeft betrekking op het opzetten van een doeltreffend systeem voor monitoring en gegevensverzameling. De lidstaten moeten hun bevoegde autoriteiten opdragen doeltreffende en betrouwbare instrumenten voor de verzameling van gegevens te ontwikkelen, waardoor de lidstaten relevante gegevens over de dekkingsgraad en de toereikendheid van de minimumlonen jaarlijks aan de Commissie kunnen rapporteren.

De bepaling verplicht de lidstaten ervoor te zorgen dat de informatie over collectieve arbeidsovereenkomsten en de daarin opgenomen loonbepalingen transparant is en openbaar toegankelijk is.

Om de uitvoering van deze richtlijn te monitoren vereist deze bepaling ook dat de Commissie jaarlijks een verslag bij het Europees Parlement en de Raad indient met een beoordeling van de ontwikkelingen op het gebied van de toereikendheid en de dekkingsgraad van de minimumlonen op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie. Bovendien zal het Comité voor de werkgelegenheid worden opgedragen op basis van het verslag van de Commissie een onderzoek uit te voeren naar de bevordering van collectieve onderhandelingen over loonvorming en naar de toereikendheid van de minimumlonen in de lidstaten in het kader van de coördinatie van het economisch en werkgelegenheidsbeleid op EU-niveau.

Artikel 11 – Recht op verhaal en bescherming tegen nadelige behandeling of gevolgen

Deze bepaling verplicht de lidstaten ervoor te zorgen dat – onverminderd specifieke vormen van verhaal en geschillenbeslechting waarin collectieve arbeidsovereenkomsten eventueel voorzien – de werknemers en hun vertegenwoordigers toegang hebben tot een doeltreffende en onpartijdige geschillenbeslechting en een recht op verhaal, met inbegrip van een adequate vergoeding, en tot doeltreffende bescherming tegen alle mogelijke nadelen wanneer ze beslissen hun rechten te verdedigen op het gebied van de bescherming door minimumlonen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de werknemers en hun vertegenwoordigers worden beschermd tegen een nadelige behandeling door de werkgever of nadelige gevolgen, die de werknemers ervan zouden kunnen weerhouden een klacht in te dienen wanneer hun rechten worden geschonden.

Artikel 12 – Sancties

Op grond van deze bepaling moeten de lidstaten zorgen voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties bij inbreuken op nationale bepalingen op het gebied van de bescherming door minimumlonen.


Hoofdstuk IV – Slotbepalingen

Artikel 13 – Uitvoering

Deze bepaling benadrukt dat de lidstaten overeenkomstig artikel 153, lid 3, VWEU de sociale partners, indien die daarom verzoeken, kunnen belasten met de uitvoering van de richtlijn, mits de lidstaten alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn beoogde resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen.

Artikel 14 – Verspreiding van informatie

Deze bepaling heeft tot doel de betrokkenen in de lidstaten bewust te maken van de rechten die ze op grond van deze richtlijn en andere reeds bestaande bepalingen op hetzelfde gebied genieten.

Artikel 15 – evaluatie en beoordeling

Op grond van deze bepaling moet de Commissie een evaluatie van de richtlijn uitvoeren vijf jaar na de omzetting ervan. De Commissie zal vervolgens bij de medewetgever een verslag indienen met een beoordeling van de uitvoering van de richtlijn en, indien zij dat nodig acht, voorstellen doen om de richtlijn te herzien en bij te werken.

Artikel 16 – Vrijwaring van het beschermingsniveau en gunstigere bepalingen

Deze standaardbepaling laat de lidstaten toe in een hoger niveau van bescherming te voorzien dan het door de richtlijn gewaarborgde niveau en voorkomt dat de richtlijn wordt gebruikt om bestaande normen op dezelfde gebieden te verlagen.

Artikel 17 – Omzetting

Dit zijn standaardbepalingen die de maximumtermijn waarover de lidstaten beschikken om de richtlijn in nationaal recht om te zetten en de desbetreffende teksten aan de Commissie mee te delen (twee jaar) vaststellen en de lidstaten verplichten om de Commissie informatie over de toepassing van deze richtlijn te verstrekken.

Artikel 18 – Inwerkingtreding

Krachtens deze standaardbepaling moet de richtlijn in werking treden op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 19 – Adressaten

Deze standaardbepaling over de adressaten verduidelijkt dat de richtlijn tot de lidstaten is gericht.