Toelichting bij COM(2020)334 - Gedelegeerde handelingen van de Commissie onder Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 24.7.2020

COM(2020) 334 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de uitoefening van de bevoegdheid tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen die aan de Commissie is toegekend overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitoefening van de bevoegdheid tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen die aan de Commissie is toegekend overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)


Inhoudsopgave

  1. Inleiding
  2. Rechtsgrondslag

1.

Inleiding



Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) 1 beoogt de door emissies van industriële installaties veroorzaakte lucht-, water- en bodemverontreiniging te voorkomen en te bestrijden.

Bij artikel 48, lid 5, en artikel 74 van Richtlijn 2010/75/EU wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde

I)vast te stellen vanaf welke datum continumetingen van de emissies in de lucht van zware metalen, dioxinen en furanen moeten worden uitgevoerd

en

II)verscheidene in de bijlagen bij die richtlijn vermelde methoden voor emissiemonitoring en beoordeling van de naleving aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

2.

Rechtsgrondslag



Op grond van artikel 76, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU moet de Commissie verslag uitbrengen over de uitoefening van de bevoegdheid om de desbetreffende gedelegeerde handelingen vast te stellen als bedoeld in artikel 48, lid 5, en artikel 74.

De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt uit hoofde van die bepaling aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf 6 januari 2011 en wordt automatisch verlengd met dezelfde periode tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 77 van de richtlijn.

Overeenkomstig artikel 76, lid 1, moet de Commissie uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie opstellen.

Bijgevolg heeft de Commissie op 12 juni 2015 het eerste verslag uitgebracht, voor de periode van vijf jaar van 6 januari 2011 tot en met 5 januari 2016. Aangezien de bevoegdheidsdelegatie niet op grond van artikel 77 werd ingetrokken, is de bevoegdheidsdelegatie verlengd met een tweede periode van vijf jaar beginnend op 6 januari 2016 en eindigend op 5 januari 2021.

Bijgevolg, en op grond van artikel 76, lid 1, heeft dit verslag betrekking op deze tweede periode van vijf jaar.


3. UITOEFENING VAN DE DELEGATIE

De uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie werd noodzakelijk geacht voor het aanvullen of aanpassen van verscheidene bepalingen waarin de richtlijn voorziet, op basis van de eventuele wetenschappelijke en technische vooruitgang.

De Commissie meldt dat zij in dit verband nog geen gedelegeerde handelingen heeft vastgesteld.

Hoewel nog wordt gewerkt aan de ontwikkeling van meettechnieken en -normen voor de krachtens artikel 48 van Richtlijn 2010/75/EU vereiste continumetingen van de emissies in de lucht, is er geen wetenschappelijke of technische vooruitgang geboekt met betrekking tot de methoden voor de monitoring van emissies en de beoordeling van de naleving als bedoeld in de bijlagen V tot en met VII bij die richtlijn.

De redenen voor het ontbreken van vooruitgang houden verband met:

I)het ontbreken van Europese (EN) normen voor technieken voor continumetingen van de emissies in de lucht van zware metalen, dioxinen en furanen (artikel 48, lid 5), en

II)het ontbreken van significante vooruitgang bij de herziening van bestaande EN‑normen voor andere verontreinigende stoffen die onder de richtlijn vallen (artikel 74).

Bijgevolg is de Commissie niet in de positie geweest om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde vast te stellen vanaf welke datum continumetingen van de desbetreffende emissies moeten worden uitgevoerd en de desbetreffende delen van de bijlagen V, VI of VII bij Richtlijn 2010/75/EU aan te passen.

4. CONCLUSIE

De Commissie heeft tijdens de voorbije vijf jaar de bij Richtlijn 2010/75/EU aan haar toegekende gedelegeerde bevoegdheden niet uitgeoefend.

De Commissie verzoekt het Europees Parlement en de Raad van dit verslag kennis te nemen.


(1)

   PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17