Toelichting bij COM(2019)607 - Proposal for a COUNCIL DECISION on the position to be taken on behalf of the European Union in Energy Community (Chisinau, 12 and 13 December 2019)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in de ministerraad van de energiegemeenschap en de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap in te nemen standpunt in verband met een aantal handelingen die deze twee instellingen voornemens zijn aan te nemen op 12 en 13 december 2019. Het bevat ook punten op de agenda’s van deze beide lichamen die niet binnen de werkingssfeer van artikel 218, lid 9, VWEU vallen, maar politieke goedkeuring door de Raad vereisen.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap

Het doel van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap (hierna 'het verdrag' genoemd) is de totstandbrenging van een stabiel regelgevingskader en marktklimaat en een gemeenschappelijke regelgevingsruimte voor de handel in netenergie waarbij de partijen die geen lid zijn van de EU overeengekomen delen van het EU-acquis op energiegebied toepassen. De overeenkomst is op 1 juli 2006 in werking getreden. De Europese Unie is partij bij het verdrag 1 . In het verdrag worden de partijen die geen lid zijn van de EU, 'verdragsluitende partijen' genoemd.

2.2.De ministerraad en de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap

De ministerraad ziet erop toe dat de in het verdrag genoemde doelstellingen worden verwezenlijkt. Hij stelt algemene richtsnoeren voor het beleid vast, treft maatregelen en neemt procedurele besluiten aan. Elke partij heeft één stem en de ministerraad handelt volgens verschillende stemregels, afhankelijk van het onderwerp. De EU is één van negen partijen en heeft één stem, eveneens afhankelijk van het onderwerp in kwestie.

Wat betreft de beoogde handelingen die hieronder zijn vermeld in deel 2.3, punten 1) en 3), is eenparigheid van stemmen vereist (artikelen 73 en 74 in samenhang met artikel 88 en artikel 92, lid 1, van het verdrag).

Wat betreft de beoogde andere agendapunten die hieronder zijn vermeld in deel 2.4, punten 2) en 3), is een tweederdemeerderheid vereist (artikelen 83 en 87 van het verdrag).

Wat betreft de beoogde handelingen die hieronder zijn vermeld in deel 2.3, punt 2), is een gewone meerderheid van stemmen vereist (artikel 91, lid 1), onder a), van het verdrag).

Tot slot, wat betreft de beoogde handeling die hieronder is vermeld in deel 2.3, punt 4), en de andere punten op de agenda in deel 2.4, punten 1), stemt de ministerraad of de permanente groep met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, maar de EU heeft daarbij geen stemrecht (artikelen 80 en 81 van het verdrag).

De permanente groep op hoog niveau is een belangrijk ondersteunend orgaan van de ministerraad. Hij treft onder meer maatregelen als hem daartoe door de ministerraad de bevoegdheid is verleend. De EU heeft een vertegenwoordiger in de permanente groep op hoog niveau en heeft één stem.

In artikel 47 van het verdrag is het volgende bepaald: "De ministerraad ziet erop toe dat de in dit verdrag genoemde doelstellingen worden verwezenlijkt. Hij: [...] b) treft maatregelen [...]"

In de artikelen 27 en 28 van Besluit D/2011/02/MC-EnC van de ministerraad van de energiegemeenschap, waarbij het zogenaamde 'derde energiepakket' 2 is vastgesteld, is bepaald dat i) de energiegemeenschap ernaar streeft de netcodes en richtsnoeren die door de Europese Commissie krachtens het derde energiepakket zijn vastgesteld, toe te passen en ii) de netcodes en richtsnoeren worden aangenomen door de permanente groep op hoog niveau.

2.3.De beoogde handelingen van de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau

Op respectievelijk 13 december en 12 december 2019 zullen de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau elk een aantal handelingen vaststellen.

Dit voorstel voor een besluit krachtens artikel 218, lid 9, VWEU betreft het namens de Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de volgende beoogde handelingen van de ministerraad:

besluit tot vaststelling van de begroting van de energiegemeenschap en de financiële bijdragen voor de periode 2020-2021;

besluiten uit hoofde van artikel 91, lid 1, van het verdrag waarbij wordt vastgesteld dat het verdrag in de volgende gevallen niet is nageleefd:

(a)besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Servië van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-10/17;

(b)besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Servië van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-13/17;

(c)besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Kosovo* 3 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-6/18;


besluiten uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het verdrag:

(a)besluit uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap waarbij maatregelen ten aanzien van Bosnië en Herzegovina in de zaken ECS-8/11 S, ECS-2/13 en ECS-6/16 worden opgelegd en verlengd;

(b)besluit uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap waarbij maatregelen ten aanzien van de Republiek Servië in de zaken ECS-3/08 S en ECS-9/13 worden opgelegd en verlengd.

Dit voorstel voor een besluit krachtens artikel 218, lid 9, VWEU betreft het namens de Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de volgende beoogde handelingen van de permanente groep op hoog niveau:

besluit van de permanente groep op hoog niveau van de energiegemeenschap inzake de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 312/2014 tot vaststelling van een netcode inzake gasbalancering van transmissienetten.

De beoogde handelingen van de ministerraad en van de permanente groep op hoog niveau (hierna samen de 'beoogde handelingen' genoemd) hebben als doel de verwezenlijking van de doelstellingen van het verdrag en de werking van het secretariaat van de energiegemeenschap (ECS) in Wenen, dat onder meer administratieve ondersteuning biedt aan de ministerraad, te vergemakkelijken.


2.4.Andere punten op de agenda

Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat er naast de beoogde handelingen een aantal andere punten op de agenda van de vergaderingen van de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau staan. Wat die punten betreft, is de Commissie voornemens namens de Unie de volgende standpunten, die ook in bijlage 3 bij dit voorstel zijn weergegeven, kenbaar te maken:


1.

1. Algemene beleidsrichtsnoeren 2019 inzake de streefcijfers voor 2030 en klimaatneutraliteit voor de energiegemeenschap en de verdragsluitende partijen


De belangrijkste doelstellingen van het verdrag omvatten de totstandbrenging van een geïntegreerde en duurzame pan-Europese energiemarkt op basis van een stabiel regelgevings- en marktkader, het aantrekken van investeringen die nodig zijn voor economische ontwikkeling en sociale stabiliteit, het verbeteren van de situatie op milieugebied en het bevorderen van het gebruik van hernieuwbare energie. Vanwege het feit dat de energiesector een van de belangrijkste bronnen van broeikasgasemissies is en het energiebeleid en het klimaat sterk met elkaar verweven zijn, is het van belang het beleidskader voor energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en de uitstoot van broeikasgassen in de energiegemeenschap te versterken.

De ministerraad van de energiegemeenschap heeft Aanbeveling 2016/02/MC-EnC inzake de voorbereiding van de uitvoering van Verordening (EU) nr. 525/2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en Aanbeveling 2018/01/MC-EnC inzake de voorbereiding van de ontwikkeling van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen door de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap gedaan.

De richtlijn inzake hernieuwbare energie van 2009 en de richtlijn inzake energie-efficiëntie van 2012 zijn vastgesteld en opgenomen in de rechtsorde van de energiegemeenschap bij besluiten van de ministerraad; zij omvatten een doelstelling inzake energie-efficiëntie voor de energiegemeenschap als geheel tegen 2020 (uitgedrukt zowel in primair energieverbruik als in eindenergieverbruik) en specifieke doelstellingen inzake hernieuwbare energie voor 2020 voor elke verdragsluitende partij.

In november 2018 heeft de ministerraad algemene beleidsrichtsnoeren aangenomen voor de doelstellingen voor de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap tegen 2030. De richtsnoeren weerspiegelden de politieke consensus over de vaststelling van drie afzonderlijke energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030: een doelstelling inzake energie-efficiëntie, een doelstelling inzake het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen en een doelstelling inzake het terugdringen van broeikasgasemissies. Deze doelstellingen moeten in overeenstemming zijn met de EU-streefcijfers voor 2030, eenzelfde ambitie van de verdragsluitende partijen uitdragen en rekening houden met relevante sociaal-economische verschillen, technologische ontwikkelingen en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering.

Dankzij het politieke akkoord dat de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement in 2018 en begin 2019 bereikten, konden alle bij het pakket "Schone energie voor alle Europeanen” ingevoerde regels vanaf juni 2019 van kracht worden. De drie energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030 – de broeikasgasemissies terugdringen met ten minste 40 % in vergelijking met 1990, de energie-efficiëntie met ten minste 32,5 % verbeteren en ten minste 32 % van de energie uit hernieuwbare bronnen halen – zijn nu volledig verankerd in de EU-wetgeving.

Ten vervolge op de goedkeuring van Aanbeveling 2018/01/MC-EnC en gelet op de verplichtingen van de verdragsluitende partijen in het kader van het EU-toetredingsproces en hun verbintenissen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs, naast hun respectieve nationaal bepaalde bijdragen, zal de ministerraad van de energiegemeenschap op 13 december 2019 verder beraadslagen over doelstellingen inzake energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en het terugdringen van broeikasgasemissies voor 2030 die net zo ambitieus zijn als die van de Europese Unie voor 2030.

Het ontwerp van algemene beleidsrichtsnoeren 2019 inzake de doelstellingen voor 2030 en klimaatneutraliteit voor de energiegemeenschap en de verdragsluitende partijen zal de politieke consensus in de ministerraad weerspiegelen en politieke richtsnoeren voor de vaststelling ervan geven.

De Commissie is van plan om namens de Europese Unie de goedkeuring van het ontwerp van algemene beleidsrichtsnoeren 2019 te steunen. De Commissie kan zonder nieuw besluit van de Raad kleine wijzigingen van het ontwerp van algemene beleidsrichtsnoeren 2019 goedkeuren die het gevolg zijn van voorafgaand aan of in de ministerraad door de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap gemaakte opmerkingen.


2.

2. Jaarverslag 2018-2019 over de werkzaamheden van de energiegemeenschap


De Commissie is voornemens om namens de Europese Unie de goedkeuring van het jaarverslag voor 2018-2019 te steunen.

3.

3. Financiële kwijting van de directeur voor 2018 op basis van het auditverslag voor het jaar eindigend op 31 december 2018, de auditverklaring en het verslag van het begrotingscomité


De Commissie is voornemens om namens de Europese Unie de goedkeuring van de financiële kwijting van de directeur voor 2018 te steunen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

3.1.Voorgenomen handelingen van de ministerraad

4.

3.1.1.Besluit tot vaststelling van de begroting van de energiegemeenschap voor de jaren 2020-2021 en de bijdragen van de partijen aan de begroting


In het voorstel voor een procedureel besluit van de ministerraad wordt een totaal budget van 4 812 073 EUR voor elk van de jaren 2020 en 2021 voorgesteld. Dit is hetzelfde bedrag als voor 2019. Er is dus geen sprake van een verhoging.

Binnen het totaal nemen sommige posten wel toe, onder andere voor aanpassingen van de salarissen aan de inflatie (2 % in 2020 en 2021), de creatie van twee nieuwe vaste posten (een nieuwe deskundige voor het pakket Schone energie en een voor een nieuwe deskundige milieuzaken) en uitgaven voor de huur van kantoorruimte. Deze verhogingen zullen worden gefinancierd door herschikking van andere begrotingsmiddelen en besparingen. Voorts zal de energiegemeenschap zich meer toeleggen op haar kerntaken, zoals gedefinieerd in het rechtskader van de energiegemeenschap.

Van het totale budget wordt 94,78 % betaald door de Europese Unie en de rest door de partijen bij het verdrag die geen lid zijn van de EU.

De Commissie moet in de ministerraad namens de Unie het standpunt innemen dat het besluit tot vaststelling van de begroting van de energiegemeenschap voor de jaren 2020-2021 en de bijdragen van de partijen aan de begroting moet worden goedgekeurd.


3.1.2.Besluiten uit hoofde van artikel 91, lid 1, van het verdrag waarbij wordt vastgesteld dat het verdrag in de volgende gevallen niet is nageleefd:

De geschillenbeslechtingsprocedures zijn opgenomen in titel III, hoofdstuk 1, en titel IV, hoofdstuk 1, van de regels voor geschillenbeslechtingsprocedures in het kader van het verdrag 4 .

(a)besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Servië van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-10/17;

Ontvlechting van de TSB’s is een van de sleutelbegrippen van het derde energiepakket. Het vereist dat de transmissie van energie en de productie- en leveringsbelangen effectief van elkaar gescheiden worden. Bij certificering van een TSB die onder zeggenschap van een persoon of personen uit een of meer derde landen staat, is artikel 11 van de gasrichtlijn 5 van toepassing. Overeenkomstig artikel 10 van de gasrichtlijn moet een bedrijf worden gecertificeerd voordat het wordt goedgekeurd en als TSB wordt aangewezen. Om te worden gecertificeerd moet het bedrijf de ontvlechtingsvereisten van het derde energiepakket, d.w.z. artikel 9 van de gasrichtlijn, naleven.

Zowel de gasrichtlijn als de gasverordening 6 zijn opgenomen in het acquis van de energiegemeenschap bij Besluit 2011/02/MC-EnC van de ministerraad van de energiegemeenschap van 6 oktober 2011.

Het ECS kwam eerder tot de bevinding dat de Republiek Servië door Yugorosgaz-Transport te certificeren volgens het ISO-model zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 10, artikel 14, lid 2, onder a), b) en d), artikel 15 en artikel 11 van Richtlijn 2009/73/EG, alsmede van artikel 24 van Verordening 715/2009, zoals opgenomen in het acquis van de energiegemeenschap, niet is nagekomen. Het ECS heeft daarom een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad gericht.

In het licht van de feiten en argumenten van het met redenen omkleed verzoek moet de Commissie in de ministerraad namens de Unie het standpunt innemen dat het besluit tot vaststelling van een inbreuk in zaak ECS-10/17 moet worden goedgekeurd.

(b)besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Servië van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-13/17;

Volgens een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is de vrije toegang van derden tot de transmissiesystemen “één van de essentiële maatregelen” 7 die door de verdragsluitende partijen moeten worden toegepast om hun verplichtingen uit hoofde van het verdrag na te komen. Krachtens artikel 32, lid 1, van de gasrichtlijn dragen de verdragsluitende partijen zorg voor de invoering van een systeem voor toegang van derden tot het aardgastransmissiesysteem, gebaseerd op bekendgemaakte tarieven die objectief worden toegepast zonder onderscheid te maken tussen systeemgebruikers. Bij artikel 16, lid 1 en lid 2, van de gasverordening wordt de TSB verplicht om marktspelers de beschikking te geven over de maximale capaciteit op alle relevante punten, met inachtneming van systeemintegriteit en efficiënte netexploitatie, en niet-discriminerende en transparante mechanismen voor capaciteitsallocatie te implementeren en publiceren. Overeenkomstig artikel 18, lid 3, van de gasverordening, in samenhang met punt 3.2, eerste alinea, onder a), van de bijlage bij de verordening, behoren tot de relevante punten alle entry- en exitpunten van een door een TSB geëxploiteerd aardgastransmissienet. De uit het acquis van de energiegemeenschap voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de toegang van derden tot het aardgastransmissiesysteem zijn in het Servische nationale recht omgezet door middel van de energiewet en moeten door de TSB overeenkomstig de vereisten worden nagekomen.

Het ECS is van oordeel dat Srbijagas, het bedrijf dat momenteel als TSB voor aardgas fungeert in de Republiek Servië en verantwoordelijk is voor alle entry- en exitpunten naar/uit het Servische aardgastransmissiesysteem, heeft verzuimd deze verplichtingen na te komen doordat het nog altijd eenzijdig grensoverschrijdende capaciteiten voor de transmissie van aardgas bij het entrypunt Horgoš uitsluit van open capaciteitsallocatieprocedures en zodoende geen vrije toegang van derden op het betreffende entrypunt waarborgt. Het ECS laakt tevens het verzuim van de bevoegde Servische autoriteiten om de verplichtingen in kwestie te doen naleven.

Het ECS kwam eerder tot de bevinding dat de Republiek Servië, doordat Srbijagas het entrypunt Horgoš onterecht uitsluit van onbeperkte en niet-discriminerende toegang van derden en van open capaciteitsallocatieprocedures, artikel 32 van Richtlijn 2009/73/EG en artikel 16 van Verordening (EG) 715/2009 overtreedt en bijgevolg verzuimt zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 6, 10 en 11 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap na te komen. Het ECS heeft daarom een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad gericht.

In het licht van de feiten en argumenten van het met redenen omkleed verzoek moet de Commissie in de ministerraad namens de Unie het standpunt innemen dat het besluit tot vaststelling van een inbreuk in zaak ECS-13/17 moet worden goedgekeurd.

Deze goedkeuring dient echter te worden gegeven op voorwaarde dat de motivering in het met redenen omkleed verzoek wordt aangepast, namelijk dat het obiter dictum in punt (71) waarin wordt verwezen naar mogelijk misbruik van een dominante positie, wordt geschrapt. Dit obiter dictum is niet relevant voor de vaststelling van het bestaan van een inbreuk in de onderhavige zaak en dreigt voor rechtsonzekerheid te zorgen.

(c)Besluit 2019/…/Mc-EnC betreffende de niet-naleving door Kosovo* van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-6/18

Krachtens artikel 16, iii), van het verdrag maakt Richtlijn 2001/80/EG 8 , zoals gewijzigd bij Besluit 2013/05/MC-EnC van de ministerraad van de energiegemeenschap van 24 oktober 2013 en bij Besluit 2015/07/MC-EnC van de ministerraad van de energiegemeenschap van 16 oktober 2015 tot wijziging van Besluit 2013/05/MC-EnC, deel uit van het acquis communautaire op milieugebied van de energiegemeenschap.

Krachtens artikel 16, v), van het verdrag maken hoofdstuk III van bijlage V en artikel 72, lid 3 en lid 4, van Richtlijn 2010/75/EU 9 , zoals gewijzigd bij Besluit 2013/06/MC-EnC van de ministerraad van de energiegemeenschap van 24 oktober 2013 eveneens deel uit van het acquis communautaire op milieugebied.

Artikel 12 van het verdrag verplicht de verdragsluitende partijen om het “acquis communautaire op milieugebied uit te voeren met inachtneming van het tijdschema voor de uitvoering van de in bijlage II vastgestelde maatregelen”.

Het ECS is van oordeel dat Kosovo* heeft verzuimd zijn verplichtingen met betrekking tot de omzetting van de bepalingen van Richtlijn 2001/80/EG (voor bestaande installaties) en van Richtlijn 2010/75/EU (voor nieuwe installaties) in het nationale recht en de implementatie ervan na te komen. Wegens dit verzuim overschrijden de emissiegrenswaarden in de respectieve vergunningen voor de vijf bestaande grote verbrandingsinstallaties (drie in de „Kosovo A”- en twee in de “Kosovo B”-centrale) eveneens die welke bij Richtlijn 2001/80/EG zijn vastgesteld. Bovendien plant Kosovo* de bouw van een nieuwe thermische centrale (“Kosova e Re”), met een netto elektrisch vermogen van 450 MW. Volgens de toepasselijke wetgeving van de energiegemeenschap zou deze centrale onder de categorie “nieuwe installaties” van Richtlijn 2010/75/EU vallen en zouden de emissiegrenswaarden overeenkomstig die van bijlage V, deel 2, van die richtlijn moeten worden vastgesteld. Bij gebrek aan nationale wetgeving waarbij de vereisten van Richtlijn 2010/75/EU voor nieuwe installaties in het nationale recht worden omgezet, kunnen de emissiegrenswaarden van de geplande nieuwe thermische centrale echter niet in overeenstemming met het recht van de energiegemeenschap worden vastgesteld.

Het momenteel in Kosovo* toepasselijke rechtskader, namelijk de IPPC-wet en de bestuurlijke instructie, zorgt volgens het ECS niet voor naleving van een aantal bepalingen van Richtlijn 2001/80/EG doordat de vastgestelde emissiegrenswaarden of andere parameters voor sommige verontreinigende stoffen in een of meer categorieën van installaties die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, niet correct zijn.

Wat de nieuwe installaties betreft, verzuimt Kosovo* volgens het ECS zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 2 van Besluit 2013/06/MC-EnC, in samenhang met artikel 30, lid 3, en bijlage V, deel 2, van Richtlijn 2010/75/EU na te komen door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan hoofdstuk III en bijlage V van Richtlijn 2010/75/EU, met name door geen bepalingen vast te stellen voor de beperking van emissies in de lucht voor nieuwe grote verbrandingsinstallaties of althans te verzuimen de tekst daarvan aan het ECS mee te delen.

Het ECS kwam eerder tot de bevinding dat Kosovo* door de bepalingen van artikel 4, lid 1) en lid 3), en de delen A van de bijlagen III, IV, V en VII van Richtlijn 2001/80/EG en artikel 30, lid 3, en bijlage V, deel 2, van Richtlijn 2010/75/EU niet om te zetten in nationaal recht en niet te implementeren, heeft verzuimd zijn verplichtingen uit hoofde van het verdrag, en met name de artikelen 12 en 16, na te komen. Het ECS heeft daarom een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad gericht.

In het licht van de feiten en argumenten van het met redenen omkleed verzoek moet de Commissie in de ministerraad namens de Unie het standpunt innemen dat het besluit tot vaststelling van een inbreuk in zaak ECS-6/18 moet worden goedgekeurd.

5.

3.1.3.Besluiten uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het verdrag


(a)Besluit uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap waarbij maatregelen ten aanzien van Bosnië en Herzegovina in de zaken ECS-8/11 S, ECS-6/16 en ECS-2/13 worden opgelegd en verlengd

(i)Verlenging van de op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap aan Bosnië en Herzegovina opgelegde maatregelen in zaak ECS-8/11

Op 16 oktober 2015 heeft de ministerraad Besluit 2015/10/MC-EnC vastgesteld, waarbij wordt verklaard dat Bosnië en Herzegovina de ministeriële Besluiten 2013/04/MC-EnC en 2014/04/MC-EnC in zaak ECS-8/11 (betreffende de niet-naleving door Bosnië en Herzegovina van het derde energiepakket) niet hebben uitgevoerd en dus de ernstige en aanhoudende inbreuken die in deze besluiten zijn vastgesteld, niet hebben rechtgezet. De ministerraad heeft krachtens artikel 92 van het verdrag de volgende maatregelen vastgesteld:

·het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over maatregelen en procedurele handelingen die worden vastgesteld krachtens hoofdstuk VI van titel V van het verdrag, werd opgeschort.

·Het secretariaat werd verzocht om de vergoedingsregeling van de vertegenwoordigers van Bosnië en Herzegovina voor alle door de energiegemeenschap georganiseerde vergaderingen op te schorten.

·Het effect van de krachtens artikel 92 getroffen maatregelen werd beperkt tot één jaar. Op grond van een verslag van het ECS heeft de ministerraad op zijn volgende vergadering in 2016 de effectiviteit van de maatregelen beoordeeld en overwogen of ze moeten worden gehandhaafd.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2016/02/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het ECS op 12 september 2018 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. Op 29 november 2018 heeft de ministerraad Besluit 2018/17/MC-EnC vastgesteld waarbij de aan Bosnië en Herzegovina opgelegde maatregelen worden verlengd en waarin wordt verklaard dat Bosnië en Herzegovina de ministeriële Besluiten 2013/04/MC-EnC, 2014/04/MC-EnC, 2015/10/MC-EnC en 2016/16/MC-EnC niet heeft uitgevoerd en dus de ernstige en aanhoudende inbreuken die in deze besluiten zijn vastgesteld, niet heeft rechtgezet. De ministerraad heeft krachtens artikel 92 van het verdrag de volgende maatregelen vastgesteld:

·De geldigheidsduur van de bij artikel 2, lid 2, van Besluit 2015/10/MC-EnC en artikel 3, lid 1, van Besluit 2016/16/MC-EnC opgelegde maatregelen uit hoofde van artikel 92 wordt met één jaar verlengd indien de in artikel 1 van dit besluit bedoelde inbreuken binnen zes maanden vanaf dit besluit niet zijn rechtgezet.

·Bovendien wordt het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over krachtens titel II van het verdrag genomen maatregelen voor de vaststelling van nieuw acquis in de gassector door alle instellingen van de energiegemeenschap, alsook het recht om deel te nemen aan stemmingen over maatregelen krachtens artikel 91 van het verdrag, opgeschort.

·Op grond van een verslag van het ECS zal de ministerraad op zijn volgende vergadering in de tweede helft van 2019 de effectiviteit van de maatregelen beoordelen en overwegen of ze moeten worden gehandhaafd.

·Het ECS wordt verzocht erop toe te zien of met de door Bosnië en Herzegovina genomen maatregelen het acquis van de gemeenschap is nageleefd.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2018/17/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het ECS op 8 oktober 2019 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. In het met redenen omkleed verzoek verzocht ECS de ministerraad te verklaren dat:

·Bosnië en Herzegovina de ministeriële Besluiten 2013/04/MC-EnC, 2014/04/MC-EnC, 2015/10/MC-EnC, 2016/16/MC-EnC en 2018/17/MC-EnC niet heeft uitgevoerd en dus de ernstige en aanhoudende inbreuken die in deze besluiten zijn vastgesteld, niet heeft rechtgezet.

·De geldigheidsduur van de bij artikel 2, lid 2, van Besluit 2015/10/MC-EnC, artikel 3, lid 1, van Besluit 2016/16/MC-EnC en artikel 2 van Besluit 2018/17/MC-EnC opgelegde maatregelen uit hoofde van artikel 92 wordt met één jaar verlengd nadat de maatregelen op de vergadering van de ministerraad in de tweede helft van 2020 zijn vastgesteld.

·Bovendien wordt het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over besluiten uit hoofde van artikel 91 en 92 van het verdrag opgeschort.

·Op grond van een verslag van het ECS zal de ministerraad op zijn vergadering in de tweede helft van 2020 de effectiviteit van de maatregelen beoordelen en overwegen of ze moeten worden gehandhaafd.

Gelet op het voortduren en de ernst van de vastgestelde inbreuken zijn de voorgestelde maatregelen passend en evenredig. Bijgevolg moet het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.

(ii)Verlenging van de uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap aan Bosnië en Herzegovina opgelegde maatregelen in zaak ECS-2/13

Op 14 oktober 2016 nam de ministerraad Besluit 2016/03/MC-EnC in zaak ECS-02/13 waarbij een inbreuk op het recht van de energiegemeenschap werd vastgesteld en verklaard dat Bosnië en Herzegovina door er niet voor te zorgen dat op zijn gehele grondgebied geen zware stookolie met een zwavelgehalte van meer dan 1,00 massaprocent en geen gasolie met een zwavelgehalte van meer dan 0,10 massaprocent meer wordt gebruikt, niet heeft voldaan aan artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1, van Richtlijn 1999/32/EG in samenhang met artikel 16 van het verdrag.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2016/03/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het ECS op 12 september 2018 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad tot inleiding van zaak ECS-2/13 S overeenkomstig artikel 92 van het verdrag.

Bij Besluit 2018/13/MC-EnC van 29 november 2018 stelde de ministerraad een ernstige en langdurige inbreuk op het recht van de energiegemeenschap vast en verklaarde hij dat het verzuim van Bosnië en Herzegovina om uitvoering te geven aan Besluit 2016/03/MC-EnC van de ministerraad en dus de in dit besluit vastgestelde inbreuken recht te zetten, een ernstige en langdurige inbreuk vormt in de zin van artikel 92, lid 1, van het verdrag, maar stelde hij de vaststelling van maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag uit tot 2019. Terzelfder tijd besloot de ministerraad dat Bosnië en Herzegovina alle passende maatregelen dient te nemen om de in Besluit 2016/03/MC-EnC van de ministerraad vastgestelde inbreuken recht te zetten in samenwerking met het ECS en in 2019 aan de ministerraad verslag zal uitbrengen over de genomen uitvoeringsmaatregelen. Voorts werd het ECS uitgenodigd om in 2019 maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag te eisen indien Bosnië en Herzegovina uiterlijk 1 juli 2019 geen uitvoering had gegeven aan Besluit 2016/03/MC-EnC van de ministerraad.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2018/13/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten en ten aanzien van het acquis van de energiegemeenschap in gebreke bleef wat betreft de overeenstemming van zijn nationale wetgeving met Richtlijn 1999/32/EG, richtte het ECS op 8 oktober 2019 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. In het met redenen omkleed verzoek verzocht ECS de ministerraad te verklaren dat:

·Bosnië en Herzegovina de ministeriële Besluiten 2013/04/MC-EnC, 2014/04/MC-EnC, 2015/10/MC-EnC, 2016/16/MC-EnC en 2018/17/MC-EnC niet heeft uitgevoerd en dus de ernstige en aanhoudende inbreuken die in deze besluiten zijn vastgesteld, niet heeft rechtgezet.

·De geldigheidsduur van de bij artikel 2, lid 2, van Besluit 2015/10/MC-EnC, artikel 3, lid 1, van Besluit 2016/16/MC-EnC en artikel 2 van Besluit 2018/17/MC-EnC opgelegde maatregelen uit hoofde van artikel 92 wordt met één jaar verlengd nadat de maatregelen op de vergadering van de ministerraad in de tweede helft van 2020 zijn vastgesteld.

·Bovendien wordt het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over besluiten uit hoofde van artikel 91 en 92 van het verdrag opgeschort.

·Op grond van een verslag van het ECS zal de ministerraad op zijn vergadering in de tweede helft van 2020 de effectiviteit van de maatregelen beoordelen en overwegen of ze moeten worden gehandhaafd.

Bijgevolg moet het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.

(iii)Opleggen van maatregelen aan Bosnië en Herzegovina op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-6/16

Op 14 oktober 2016 nam de ministerraad Besluit 2016/07/MC-EnC in zaak ECS-06/16 waarbij een inbreuk op het recht van de energiegemeenschap werd vastgesteld en verklaard dat Bosnië en Herzegovina door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Besluit 2011/02/MC-EnC van de ministerraad uiterlijk 1 januari 2015 te voldoen aan Richtlijn 2009/72/EG, Richtlijn 2009/73/EG, Verordening (EG) nr. 714/2009 en Verordening (EG) nr. 715/2009 en te verzuimen deze bepalingen direct mee te delen aan het ECS, niet heeft voldaan de artikelen 6 en 89 van het verdrag en aan artikel 3, lid 1 en lid 2, van Besluit 2011/02/MC-EnC van de ministerraad.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2016/07/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het ECS op 12 september 2018 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad tot inleiding van zaak ECS-6/16 S overeenkomstig artikel 92 van het verdrag.

Bij Besluit 2018/16/MC-EnC van 29 november 2018 stelde de ministerraad een ernstige en langdurige inbreuk op het recht van de energiegemeenschap vast en verklaarde hij dat het verzuim van Bosnië en Herzegovina om uitvoering te geven aan Besluit 2016/07/MC-EnC van de ministerraad en dus de in dit besluit vastgestelde inbreuken recht te zetten, een ernstige en langdurige inbreuk vormt in de zin van artikel 92, lid 1, van het verdrag, maar stelde hij de vaststelling van maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag uit tot 2019. Terzelfder tijd besloot de ministerraad dat Bosnië en Herzegovina alle passende maatregelen dient te nemen om de in Besluit 2016/07/MC-EnC van de ministerraad vastgestelde inbreuken recht te zetten in samenwerking met het ECS en in 2019 aan de ministerraad verslag zal uitbrengen over de genomen uitvoeringsmaatregelen. Voorts werd het ECS uitgenodigd om in 2019 maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag te eisen indien Bosnië en Herzegovina uiterlijk 1 juli 2019 geen uitvoering had gegeven aan Besluit 2016/07/MC-EnC van de ministerraad.

Omdat Bosnië en Herzegovina geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2018/16/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten en ten aanzien van het acquis van de energiegemeenschap in gebreke bleef wat betreft de bovenvermelde verplichtingen, richtte het ECS op 8 oktober 2019 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. In het met redenen omkleed verzoek verzocht ECS de ministerraad te verklaren dat:

·Bosnië en Herzegovina de ministeriële Besluiten 2013/04/MC-EnC, 2014/04/MC-EnC, 2015/10/MC-EnC, 2016/16/MC-EnC en 2018/17/MC-EnC niet heeft uitgevoerd en dus de ernstige en aanhoudende inbreuken die in deze besluiten zijn vastgesteld, niet heeft rechtgezet.

·De geldigheidsduur van de bij artikel 2, lid 2, van Besluit 2015/10/MC-EnC, artikel 3, lid 1, van Besluit 2016/16/MC-EnC en artikel 2 van Besluit 2018/17/MC-EnC opgelegde maatregelen uit hoofde van artikel 92 wordt met één jaar verlengd nadat de maatregelen op de vergadering van de ministerraad in de tweede helft van 2020 zijn vastgesteld.

·Bovendien wordt het recht van Bosnië en Herzegovina om deel te nemen aan stemmingen over besluiten uit hoofde van artikel 91 en 92 van het verdrag opgeschort.

·Op grond van een verslag van het ECS zal de ministerraad op zijn vergadering in de tweede helft van 2020 de effectiviteit van de maatregelen beoordelen en overwegen of ze moeten worden gehandhaafd.

Bijgevolg moet het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.

(b)Besluit uit hoofde van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap waarbij maatregelen ten aanzien van de Republiek Servië in de zaken ECS-3/08 S en ECS-9/13 worden opgelegd en verlengd

(a)Opleggen van maatregelen aan de Republiek Servië op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap in zaak ECS-3/08

Op 14 oktober 2016 nam de ministerraad Besluit 2016/02/MC-EnC in zaak ECS-03/08 waarbij een inbreuk op het recht van de energiegemeenschap werd vastgesteld en verklaard dat de Republiek Servië niet heeft voldaan aan artikel 6 van Verordening 1228/2003 door de inkomsten uit de toewijzing van koppelingscapaciteit op de interconnectoren met Albanië, de Republiek Noord-Macedonië en Montenegro niet te gebruiken voor een of meerdere van de in artikel 6, lid 6, van de verordening genoemde doeleinden.

De Republiek Servië diende alle passende maatregelen te nemen om uiterlijk december 2016 de vastgestelde inbreuken recht te zetten en te zorgen voor overeenstemming met het recht van de energiegemeenschap en regelmatig verslag uit te brengen aan het ECS en de permanente groep op hoog niveau.

Omdat de Republiek Servië geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2016/02/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten, richtte het ECS op 12 september 2018 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad tot inleiding van zaak ECS-3/08 S overeenkomstig artikel 92 van het verdrag.

Bij Besluit 2018/12/MC-EnC van 29 november 2018 stelde de ministerraad een ernstige en langdurige inbreuk op het recht van de energiegemeenschap vast en verklaarde hij dat, indien de Republiek Servië de in Besluit 2016/02/MC-EnC vastgestelde inbreuken niet zou rechtzetten binnen zes maanden na dit besluit, het verzuim van de Republiek Servië om uitvoering te geven aan Besluit 2016/02/MC-EnC zal worden beschouwd als een ernstige en langdurige inbreuk in de zin van artikel 92, lid 1, van het verdrag, maar stelde hij de vaststelling van maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag uit tot 2019. Terzelfder tijd besloot de ministerraad dat de Republiek Servië alle passende maatregelen dient te nemen om de in Besluit 2016/02/MC-EnC van de ministerraad vastgestelde inbreuken recht te zetten in samenwerking met het ECS en in 2019 aan de ministerraad verslag zal uitbrengen over de genomen uitvoeringsmaatregelen. Voorts werd het ECS uitgenodigd om in 2019 maatregelen op grond van artikel 92 van het verdrag te eisen indien de Republiek Servië uiterlijk 1 juli 2019 geen uitvoering had gegeven aan Besluit 2016/02/MC-EnC van de ministerraad.

De Republiek Servië heeft de in Besluit 2016/02/MC-EnC van de ministerraad vastgestelde inbreuken niet rechtgezet binnen zes maanden na Besluit 2018/12/MC-EnC.

Omdat de Republiek Servië geen maatregelen heeft genomen om de in Besluit 2018/12/MC-EnC vastgestelde inbreuk recht te zetten en ten aanzien van het acquis van de energiegemeenschap in gebreke bleef wat betreft de verplichting om de inkomsten uit de toewijzing van koppelingscapaciteit op de interconnectoren met Albanië, de Republiek Noord-Macedonië en Montenegro te gebruiken voor een of meerdere van de in artikel 6, lid 6, van Verordening 1228/2003 genoemde doeleinden, richtte het ECS op 8 oktober 2019 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. In het met redenen omkleed verzoek verzocht ECS de ministerraad te verklaren dat:

·de Republiek Servië wat betreft zijn verplichtingen in ernstige mate en langdurig in gebreke blijft in de zin van artikel 92, lid 1, van het verdrag, zoals vastgesteld door de ministerraad, door te verzuimen uitvoering te geven aan de besluiten van de ministerraad

–2016/02/MC-EnC in zaak ECS-3/08 van 14 oktober 2016 en 2018/12/MC-EnC van 29 november 2018 in zaak ECS-3/08 S,

–2014/03/MC-EnC van 23 september 2014 in zaak ECS-9/13 en 2016/17/MC-EnC van 14 oktober 2016 in zaak ECS-9/13 S,

en de daarin vastgestelde inbreuken recht te zetten;

·het recht van de Republiek Servië om deel te nemen aan stemmingen over maatregelen en procedurele handelingen die worden vastgesteld krachtens hoofdstuk VI van titel V van het verdrag, wordt opgeschort;

·het ECS wordt verzocht om de vergoedingsregeling van de vertegenwoordigers van de Republiek Servië voor alle door de energiegemeenschap georganiseerde vergaderingen op te schorten;

·de Europese Unie wordt uitgenodigd om overeenkomstig artikel 6 van het verdrag gepaste maatregelen te nemen voor de opschorting van de financiële steun aan Servië in de sectoren die onder het verdrag vallen;

·de bij dit besluit vastgestelde maatregelen een geldigheidsduur hebben van één jaar na de vaststelling ervan tijdens de vergadering van de ministerraad in de tweede helft van 2019. Op grond van een verslag van het ECS zal de ministerraad op zijn volgende vergadering in 2020 de effectiviteit van de maatregelen beoordelen en overwegen of ze moeten worden gehandhaafd;

·de Republiek Servië alle passende maatregelen dient te nemen om de in Besluiten van de ministerraad 2016/02/MC-EnC en 2018/12/MC-EnC in zaken ECS-3/08 en ECS-3/08 S, en Besluiten 2014/03/MC-EnC en 2016/17/MC-EnC in zaken ECS-9/13 en ECS-9/13 S vastgestelde inbreuken recht te zetten in samenwerking met het ECS en in 2020 aan de ministerraad verslag zal uitbrengen over de genomen uitvoeringsmaatregelen;

·het ECS wordt verzocht erop toe te zien of met de door Bosnië en Herzegovina genomen maatregelen het acquis van de gemeenschap is nageleefd.

Bijgevolg moet het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.

(ii)Verlenging van de op grond van artikel 92, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap aan de Republiek Servië opgelegde maatregelen in zaak ECS-9/13

Op 29 november 2018 stemde de ministerraad ermee in om de termijn waarbinnen de Republiek Servië de in de Besluiten 2014/03/MC-EnC en 2016/17/MC-EnC in zaak ECS-9/13 (betreffende niet-nakoming van de verplichting om de transmissiesysteembeheerders voor aardgas te ontvlechten) vastgestelde ernstige en langdurige inbreuken had moeten rechtzetten, met zes maanden te verlengen.

Omdat de Republiek Servië geen maatregelen heeft genomen om de in Besluiten 2014/03/MC-EnC en 2016/17/MC-EnC vastgestelde inbreuken recht te zetten, richtte het ECS op 8 oktober 2019 een met redenen omkleed verzoek aan de ministerraad overeenkomstig artikel 92 van het verdrag. In het met redenen omkleed verzoek verzocht ECS de ministerraad te verklaren dat:

·het recht van de Republiek Servië om deel te nemen aan stemmingen over maatregelen en procedurele handelingen die worden vastgesteld krachtens hoofdstuk VI van titel V van het verdrag, en het recht om deel te nemen aan stemmingen over besluiten op grond van artikel 91 van het verdrag, worden opgeschort;

·het ECS wordt verzocht om de vergoedingsregeling van de vertegenwoordigers van de Republiek Servië voor alle door de energiegemeenschap georganiseerde vergaderingen op te schorten;

·de Europese Unie wordt uitgenodigd om overeenkomstig artikel 6 van het verdrag gepaste maatregelen te nemen voor de opschorting van de financiële steun aan Servië in de sectoren die onder het verdrag vallen;

·de bij dit besluit vastgestelde maatregelen een geldigheidsduur hebben van één jaar na de vaststelling ervan.

Gelet op het voortduren en de ernst van de vastgestelde inbreuken zijn de voorgestelde maatregelen passend en evenredig. Bijgevolg moet het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.

3.2.Voorgenomen handelingen van de permanente groep op hoog niveau

Voor een hierboven in deel 2.3 genoemd punt is een besluit van de permanente groep op hoog niveau nodig; ook daarbij zal de vertegenwoordiger van de Europese Commissie het standpunt van de Europese Unie kenbaar maken.

In 2011 heeft de energiegemeenschap het derde energiepakket van de EU aangenomen en een vereenvoudigde procedure voor de goedkeuring van EU-netcodes en richtsnoeren vastgesteld 10 .

Netcodes en richtsnoeren zijn een reeks technische regels voor de harmonisering en verbetering van het beheer van grensoverschrijdende energiestromen. Een aantal EU-netcodes en -richtsnoeren is door de energiegemeenschap reeds overgenomen, waaronder de gasrichtsnoeren voor congestiebeheersprocedures 11 , de gasnetcode voor regels inzake interoperabiliteit en gegevensuitwisseling 12 , de elektriciteitsnetcode voor de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het net 13 , de elektriciteitsnetcode voor aansluiting van verbruikers 14 en de elektriciteitsnetcode voor de netaansluiting van HVDC-systemen en DC-aangesloten power park modules 15 .

In 2018 nam de permanente groep de netcodes aan inzake capaciteitstoewijzingsmechanismen voor gastransmissiesystemen 16 en inzake geharmoniseerde transmissietariefstructuren voor gas 17 .

Het onderhavige besluit van de permanente groep heeft betrekking op de netcodes die zijn opgenomen in Verordening (EU) 312/2014 18 .

Verordening (EU) 312/2014 van de Commissie tot vaststelling van een netcode inzake gasbalancering van transmissienetten strekt ertoe balanceringsregels voor gas vast te leggen, waaronder netgerelateerde voorschriften voor de nominatieprocedures, onbalansheffingen, vereffeningsprocedures in verband met de dagelijkse onbalansheffingen en operationele balancering tussen de netten van transmissiesysteembeheerders.

In april 2019 is de ad-hocwerkgroep van de energiegemeenschap die de mogelijke opname van de netcodes inzake gasbalancering beoordeelt, het eens geworden over een aangepaste versie van de netcode “gasbalancering van transmissienetten”.

Op grond hiervan moet het namens de Europese Unie in de permanente groep op hoog niveau in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpbesluit van de permanente groep om uitvoering te geven aan Verordening (EU) 312/2014 wordt goedgekeurd.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

6.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van de 'standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 19 .

7.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De ministerraad en de permanente groep op hoog niveau zijn instellingen die zijn opgericht uit hoofde van een overeenkomst, namelijk het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap.

De handelingen die de ministerraad en de permanente groep op hoog niveau moeten vaststellen, zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zijn bindend op grond van internationaal recht overeenkomstig artikel 76 van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap, volgens welk een besluit juridisch bindend is voor degenen tot wie het is gericht.

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

8.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

9.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op energie.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 194, VWEU.


4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 194, VWEU in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.