Toelichting bij COM(2019)423 - Standpunt EU in de Commissie van Beheer van de Internationale Overeenkomst inzake de harmonisatie van de goederencontroles aan de grenzen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie in de bij de Internationale Overeenkomst inzake de harmonisatie van de goederencontroles aan de grenzen (hierna “de harmonisatieovereenkomst” genoemd) opgerichte Commissie van Beheer moet worden ingenomen met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van wijzigingen in artikel 7 van bijlage 8 bij de harmonisatieovereenkomst wat betreft de frequentie van de verslaggeving.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.INTERNATIONALE OVEREENKOMST INZAKE DE HARMONISATIE VAN DE GOEDERENCONTROLES AAN DE GRENZEN

De Internationale Overeenkomst inzake de harmonisatie van de goederencontroles aan de grenzen (“de harmonisatieovereenkomst”) strekt ertoe door middel van de harmonisatie (waar passend) van de verschillende grenscontroles die op het goederenverkeer worden toegepast, de internationale handel te vergemakkelijken en op die manier te ontwikkelen. De op 21 oktober 1982 te Genève ondertekende harmonisatieovereenkomst is door de Gemeenschap goedgekeurd bij Verordening (EEG) nr. 1262/84 van de Raad van 10 april 1984 1 , die op 12 september 1987 in werking is getreden. Er zijn momenteel 58 staten partij bij de overeenkomst, daaronder begrepen de Europese Unie en haar lidstaten.

2.2.De Commissie van Beheer

De Commissie van Beheer handelt in het kader van de harmonisatieovereenkomst en heeft als taak wijzigingen van die overeenkomst te onderzoeken en aan te nemen. De voorstellen worden in stemming gebracht en elke staat die partij bij de overeenkomst is en op de zitting van de Commissie van Beheer vertegenwoordigd is, heeft één stem.

De Unie heeft exclusieve bevoegdheid op het gebied van douane, waarop de harmonisatieovereenkomst betrekking heeft. Bij een stemming beschikt de Unie als regionale economische organisatie slechts over evenveel stemmen als het totale aantal stemmen dat is toegekend aan haar lidstaten die eveneens partij zijn bij de overeenkomst. Aangezien alle EU-lidstaten partij zijn bij de overeenkomst, heeft de Unie 28 stemmen.

Wijzigingen van de harmonisatieovereenkomst worden aangenomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen. Om een besluit te kunnen nemen, is een quorum vereist van ten minste een derde van de staten die partij zijn bij de overeenkomst.

2.3.De beoogde handeling van de Commissie van Beheer

Op haar twaalfde zitting zal de Commissie van Beheer normaliter een besluit nemen over de goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen van de harmonisatieovereenkomst (“de beoogde handeling”).

De beoogde handeling strekt ertoe de frequentie waarmee verslag moet worden uitgebracht over de vorderingen die zijn gemaakt bij het verbeteren van de grensprocedures voor het internationale wegvervoer, te verlagen. Momenteel dient elke partij bij de overeenkomst een ontwerpvragenlijst over de uitvoering van bijlage 8 bij de overeenkomst (publicatie van wettelijke bepalingen, infrastructuur, toepassing enz.) in te vullen en naar het VN/ECE-secretariaat te zenden. Met de beoogde handeling zal de termijn voor deze verslaggeving worden verlengd van twee tot vijf jaar, zodat de tijdspanne ruim genoeg is om resultaten van betekenis op te leveren.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 22 van de harmonisatieovereenkomst. Artikel 22 heeft betrekking op voorstellen tot wijziging van de overeenkomst en luidt als volgt: “Iedere voorgestelde wijziging die overeenkomstig het voorgaande lid is medegedeeld treedt voor alle Overeenkomstsluitende Partijen in werking drie maanden na het verstrijken van een tijdvak van twaalf maanden volgend op de datum waarop de mededeling is gedaan, tenzij gedurende dat tijdvak een Staat die Overeenkomstsluitende Partij is of een organisatie voor regionale economische integratie die zelf Overeenkomstsluitende Partij is en in dat geval handelt overeenkomstig de voorwaarden van artikel 16, tweede lid, van deze Overeenkomst, bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties bezwaar tegen de voorgestelde wijziging heeft gemaakt.”

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De Unie onderschrijft het streven naar een redelijke aanpak met betrekking tot de frequentie waarmee verslag moet worden uitgebracht over de vorderingen die zijn gemaakt bij het verbeteren van de grensprocedures voor het internationale wegvervoer. Momenteel worden deze algemene onderzoeken om de twee jaar verricht; dit betekent dat elke overeenkomstsluitende partij (met inbegrip van de Europese Unie) om de twee jaar verslag moet uitbrengen over de gemaakte vorderingen. Deze frequentie is lastig voor de overeenkomstsluitende partijen, omdat de vragenlijst vaak op nationaal niveau een interdepartementale coördinatie tussen douane- en vervoersautoriteiten vereist. Zoals met de lidstaten werd besproken en afgestemd in de TIR-Groep douanedeskundigen, is het ook de verwachting dat de onderzoeken vergelijkbare resultaten zullen opleveren wanneer ze om de vijf jaar worden verricht.

Daarom wordt voorgesteld dat de Unie haar steun geeft aan het voorstel tot wijziging van artikel 7 van bijlage 8 bij de harmonisatieovereenkomst, dat ertoe strekt de frequentie van de verslaggeving van twee op vijf jaar te brengen.

Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Commissie van Beheer, aangezien de wijzigingen voor de Unie bindend zullen zijn.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Artikel 218, lid 9, VWEU is van toepassing ongeacht of de Unie lid is van het betrokken lichaam dan wel partij is bij de betrokken overeenkomst 2 .

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De Commissie van Beheer is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Internationale Overeenkomst inzake de harmonisatie van de goederencontroles aan de grenzen.

De door de Commissie van Beheer vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 22 van de Internationale Overeenkomst inzake de harmonisatie van de goederencontroles aan de grenzen uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het beleid inzake douane en buitenlandse handel.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van de Commissie van Beheer bijlage 8 bij de Internationale Overeenkomst inzake de harmonisatie van de goederencontroles aan de grenzen zal wijzigen, moet deze na vaststelling ervan bekend worden gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.