Toelichting bij COM(2018)792 - Standpunt EU in de ministerraad van de energiegemeenschap inzake de verlenging van de ambtstermijn van de directeur van het secretariaat van de energiegemeenschap

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het onderhavige voorstel heeft betrekking op de vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de ministerraad van de energiegemeenschap inzake de verlenging van de ambtstermijn van de directeur van het secretariaat van de energiegemeenschap (hierna 'EnCS' genoemd).

De huidige directeur van het EnCS, de heer Janez Kopac, is in 2012 voor het eerst benoemd. Zijn mandaat werd in 2015 verlengd en loopt tot 30 november 2018.

Overeenkomstig de artikelen 69 en 88 het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap wordt de directeur van het EnCS door de ministerraad van de energiegemeenschap benoemd bij gewone meerderheid. De Commissie heeft het exclusieve recht om een directeur voor te stellen.

2. Standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen

Er zijn talrijke redenen voor een derde ambtstermijn van de heer Kopac als directeur van het EnCS:

Ten eerste is het van belang de continuïteit van het energiegemeenschapsproces te waarborgen. De heer Kopac heeft aangetoond de belangrijkste aspecten van het kader inzake de energiegemeenschap zeer goed te beheren. Daartoe behoren met name de hervorming van het Energiegemeenschapsverdrag, het waarborgen van de tenuitvoerlegging van het acquis en het vervullen van een centrale rol in het hervormingsproces van de energiemarkt bij de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap.

Ten tweede beheert de heer Kopac zijn portefeuille op constructieve en proactieve wijze. Hij streeft ernaar zijn taken te vervullen in de geest van de doelstellingen van het Energiegemeenschapsverdrag. Daartoe behoort zijn professionele engagement om het desbetreffende recht van de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap in overeenstemming te brengen met de belangrijkste beginselen van het EU-recht. Daarnaast heeft hij de institutionele integriteit van het EnCS tot stand gebracht en gehandhaafd door te zorgen voor een professionele werkwijze en hoogwaardige dienstverlening door zijn personeel.

Tot slot heeft de heer Kopac er bij veel gelegenheden blijk van gegeven zijn taken onafhankelijk uit te voeren. Als onderdaan van een EU-lidstaat zou de heer Kopac verder zorgen voor evenwichtige besluitvorming en onpartijdigheid binnen de energiegemeenschap.

Het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt moet zijn dat het ontwerpbesluit wordt goedgekeurd.

3. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

3.1.Procedurele rechtsgrondslag

3.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

3.2.Materiële rechtsgrondslag

3.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Als de geplande handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

3.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op energie. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 194 VWEU.

3.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 194 VWEU in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.