Toelichting bij COM(2018)329 - Wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de nadere technische maatregelen voor de werking van het definitieve btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2018)329 - Wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de nadere technische maatregelen voor de werking van het definitieve ... |
---|---|
bron | COM(2018)329 |
datum | 25-05-2018 |
• Motivering en doel van het voorstel
Naarmate de startdatum voor de eengemaakte markt - 1 januari 1993 - naderde, werd duidelijk dat een definitief stelsel voor de belasting van goederentransacties niet tijdig zou kunnen worden ingevoerd om vrij verkeer van goederen mogelijk te maken. Toch zijn op 1 januari 1993 alle fiscale controles aan de binnengrenzen van de Europese Gemeenschap afgeschaft. Bedrijven waren niet langer belasting over de toegevoegde waarde (btw) verschuldigd wanneer hun goederen de grens met andere lidstaten passeerden. Om deze afschaffing van de fiscale controles aan de grenzen te realiseren, was het nodig geweest om afspraken te maken over belangrijke aanpassingen aan het systeem voor het heffen van btw op intracommunautaire handelingen. Over de oorspronkelijke voorstellen van de Commissie - die in haar Witboek over de interne markt van 1985 waren uiteengezet - werd vruchteloos gedebatteerd tot oktober 1989, toen men zich realiseerde dat er te weinig tijd restte om ze voor januari 1993 ten uitvoer te leggen. Daarom werd een minder ambitieus alternatief op de rails gezet, waarbij de fiscale grenscontroles konden worden afgeschaft maar de hoofdkenmerken van de toen bestaande regeling behouden bleven.
Dit alternatief, de btw-overgangsregeling die 25 jaar geleden werd ingevoerd, is nog altijd van toepassing. In deze regeling is het grensoverschrijdend verkeer van goederen wat transacties tussen bedrijven (b2b) betreft, in twee verschillende handelingen opgesplitst: een levering in de lidstaat van vertrek van de goederen, die is vrijgesteld, en een intracommunautaire verwerving in de lidstaat van bestemming, die is belast. Er werd van uitgegaan dat deze regels tijdelijk zouden zijn. Ze zijn niet zonder nadelen, omdat de kans op fraude toeneemt als goederen zonder btw mogen worden gekocht, en omdat de inherente complexiteit van dit systeem niet bevorderlijk is voor de grensoverschrijdende handel.
Na breed overleg heeft de Commissie haar Actieplan betreffende de btw: naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU - tijd om knopen door te hakken 1 (btw-actieplan) vastgesteld. Daarin kondigde zij onder meer haar voornemen aan om een definitief btw-stelsel vast te stellen voor grensoverschrijdende handel binnen de Unie, gebaseerd op het beginsel van belastingheffing in de lidstaat van bestemming, om zo een solide, gemeenschappelijke Europese btw-ruimte te creëren. De tenuitvoerlegging van dit btw-actieplan maakte ook deel uit van het pakket voor eerlijke belastingen, dat was aangekondigd in de intentieverklaring van voorzitter Juncker bij de toespraak over de Staat van de Unie 2017 2 .
Vervolgens heeft de Commissie een mededeling aangenomen over de follow-up van het btw-actieplan "Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU – Tijd om in actie te komen 3 ", waarin zij nauwkeurig de verschillende stappen beschreef om die gemeenschappelijke Europese btw-ruimte tot stand te brengen.
Behalve de overschakeling naar het definitieve btw-stelsel voor grensoverschrijdende handel omvat deze maatregel twee andere wijzigingsvoorstellen van de btw-richtlijn: een betreffende de btw-tarieven 4 en een betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen 5 . Voorts bevat hij een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bestrijding van fraude op het gebied van de btw 6 .
Voor de overschakeling naar een definitief btw-stelsel dat gebaseerd is op het beginsel van belastingheffing in de lidstaat van bestemming, is een geleidelijke aanpak in twee stappen aangekondigd: een eerste stap met een regeling voor intra-Unieleveringen van goederen tussen bedrijven (b2b) en een tweede stap met een regeling voor diensten.
De eerste stap was opgesplitst in twee substappen. De eerste substap, die samen met de mededeling werd gepresenteerd, was een wetgevingsvoorstel 7 waarin de hoekstenen voor een eenvoudiger en fraudebestendig definitief btw-stelsel voor de handel binnen de Unie werden beschreven.
Onderhavig voorstel vormt de tweede substap. Het bevat de nadere regeling waarmee het concept van deze hoekstenen in de praktijk wordt gebracht voor b2b-goederenleveringen binnen de Unie.
Dit voorstel zal moeten worden aangevuld met een voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde. Laatstgenoemd voorstel is van technische aard, in die zin dat het de samenwerking tussen de lidstaten zal afstemmen op de voorgestelde wijzigingen in het btw-stelsel voor grensoverschrijdende leveringen van goederen. Het zal ruim op tijd worden ingediend zodat het op de datum van inwerkingtreding van onderhavig voorstel kan zijn goedgekeurd en ten uitvoer kan worden gelegd.
• Samenhang met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
De invoering van een definitief stelsel voor intra-Unieleveringen van goederen is een van de belangrijkste elementen van het btw-actieplan. Dit voorstel voorziet in de vervanging van de overgangsregeling, die sinds 1 januari 1993 van toepassing is, door een definitief btw-stelsel voor de b2b-handel binnen de Unie, op grond waarvan binnenlandse en grensoverschrijdende transacties van goederen op dezelfde manier zullen worden behandeld. Door het definitieve btw-stelsel zal bovendien een solide, gemeenschappelijke Europese btw-ruimte ontstaan, die kan zorgen voor een diepere en eerlijkere eengemaakte markt die bevorderlijk is voor de werkgelegenheid, de groei, investeringen en het concurrentievermogen.
• Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie
De totstandbrenging van een eenvoudig, modern en fraudebestendig btw-stelsel is een van de door de Commissie vastgestelde begrotingsprioriteiten 8 .
Het verlagen van de regeldruk, met name voor het midden- en kleinbedrijf (mkb), is ook een belangrijke doelstelling die in de groeistrategie 9 van de Unie voor het voetlicht is gebracht.
Het voorgestelde initiatief en de doelstellingen ervan zijn in overeenstemming met het Uniebeleid voor het mkb zoals uiteengezet in de Small Business Act (SBA) 10 , met name beginsel VII 'Het mkb helpen om de mogelijkheden van de interne markt beter te benutten'. Het strookt ook met de strategie voor de eengemaakte markt 11 en de doelstellingen van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT).
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag voor deze richtlijn tot wijziging van de btw-richtlijn is artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Krachtens dit artikel stelt de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, de bepalingen vast die betrekking hebben op de harmonisatie van de regels van de lidstaten op het gebied van de indirecte belastingen.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel mag slechts op het niveau van de Unie worden opgetreden wanneer de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.
De btw-regels voor de grensoverschrijdende handel binnen de Unie kunnen, naar hun aard, niet door de individuele lidstaten worden bepaald omdat er per definitie bedrijven uit meer dan één lidstaat bij betrokken zijn. Bovendien is de btw een belasting die op het niveau van de Unie is geharmoniseerd, en daarom vereist elk initiatief om een definitief btw-stelsel voor grensoverschrijdende leveringen van goederen in te voeren, een voorstel van de Commissie tot wijziging van de btw-richtlijn 12 .
• Evenredigheid
Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, dat wil zeggen dat het niet verder gaat dan nodig is om de doelstellingen van de Verdragen, met name de goede werking van de interne markt, te verwezenlijken. Net als bij de subsidiariteitstoets geldt dat de lidstaten problemen als fraude en complexiteit niet kunnen aanpakken zonder een voorstel tot wijziging van de btw-richtlijn.
• Keuze van het instrument
Er is gekozen voor een richtlijn tot wijziging van de btw-richtlijn.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Een externe consultant heeft in 2011 een retrospectieve evaluatie verricht van bepaalde onderdelen van het btw-stelsel van de Unie. Zijn bevindingen zijn gebruikt als vertrekpunt voor de beoordeling van het huidige btw-stelsel 13 .
• Raadpleging van belanghebbenden
Bij de opstelling van het wetgevingsvoorstel COM(201) 569 final, waarin de hoekstenen van het definitieve btw-stelsel zijn beschreven, zijn de belanghebbenden uitgebreid geraadpleegd. Sinds de goedkeuring van dat voorstel is er via het portaal 'Betere regelgeving' en op evenementen met branche- en bedrijfsorganisaties enige feedback ontvangen; daarin kan de algemene doelstelling om een solide eengemaakte Europese btw-ruimte te creëren, op steun rekenen.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
De expertise die via verschillende studies (die in COM(2017) 569 final van 4 oktober 2017 zijn vermeld) werd verzameld om de hoekstenen van het definitieve btw-stelsel te leggen, volstond om aan de behoeften van dit voorstel te voldoen.
Met name de studie 14 over de tenuitvoerlegging van het 'bestemmingsbeginsel' voor b2b-goederenleveringen binnen de EU was bijzonder relevant voor dit voorstel.
• Effectbeoordeling
Er is een complementaire effectbeoordeling en evaluatie met betrekking tot de vaststelling van de hoekstenen van het definitieve btw-stelsel en de nadere uitvoeringsregelingen ervan verricht; zie in dit verband SWD(2017) 325 final en SWD(2017) 326 final van 4 oktober 2017. De in de effectbeoordeling gekozen voorkeursoptie zou de grensoverschrijdende btw-fraude met wel 41 miljard EUR per jaar doen dalen, en de nalevingskosten voor bedrijven met 938 miljoen EUR per jaar.
Op 14 juli 2017 heeft de Raad voor regelgevingstoetsing de effectbeoordeling tegen het licht gehouden. Hij heeft een positief advies over de effectbeoordeling uitgebracht en een aantal aanbevelingen gedaan, die met name betrekking hadden op het verband tussen het voorstel en andere onderdelen van het btw-actieplan, de noodzaak van een gefaseerde aanpak en het concept van gecertificeerd belastingplichtige. Deze aanbevelingen zijn overgenomen. Het advies van de raad en de aanbevelingen zijn opgenomen in bijlage 1 bij SWD(2017) 325 final.
Aangezien de voorgestelde wijzigingen fundamenteel zijn, hebben zij gevolgen voor alle bedrijven. Met deze wijzigingen worden het probleem van de fraude en de complexiteit van de huidige btw-overgangsregeling alsook de daarmee samenhangende nalevingskosten voor alle bedrijven aangepakt. Vereenvoudigingen zoals het éénloketsysteem kunnen ook door midden- en kleinbedrijven worden gebruikt, maar zijn niet specifiek op die categorie belastingplichtigen gericht.
De moeilijkheden waarmee midden- en kleinbedrijven te kampen hebben, met name bij grensoverschrijdende handel, zijn al aan de orde gesteld in een specifiek voorstel 15 , dat op 18 januari 2018 werd gepresenteerd. Dat voorstel maakt samen met onderhavig voorstel integraal deel uit van het btw-actieplan.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Zoals in de effectbeoordeling is vermeld, is gebleken dat de nalevingskosten per euro omzet voor bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn binnen de Unie, 11 % hoger liggen dan de overeenkomstige btw-nalevingskosten per euro omzet voor bedrijven die alleen op de binnenlandse markt actief zijn.
Om het effect op kleinere bedrijven te beoordelen, is een onderscheid gemaakt tussen mkb's die vooral op de binnenlandse markt actief zijn, en mkb's die al zowel in het binnenland als binnen de EU actief zijn.
Voor deze tweede categorie van mkb's kunnen de voorgestelde wijzigingen, en met name de uitbreiding van het toepassingsgebied van het éénloketmechanisme, resulteren in een gemiddelde jaarlijkse verlaging van hun btw-nalevingskosten met wel 17 % ten opzichte van de huidige situatie.
Wat alle bedrijven betreft, wordt verwacht dat de tenuitvoerlegging van dit voorstel de bedrijfskosten, zoals de kosten voor het aanpassen van boekhoud- en factureringssoftware en voor beroepsopleidingen, met 457 miljoen EUR zal doen stijgen in het jaar van tenuitvoerlegging, omdat de bedrijven hun interne procedures op de nieuwe regels zullen moeten afstemmen, maar dat hun btw-nalevingskosten na het jaar van tenuitvoerlegging netto met 938 miljoen EUR per jaar zullen dalen.
Volgens de effectbeoordeling 16 bij het specifieke voorstel voor het mkb, dat - zoals reeds werd vermeld - een aanvulling is op onderhavig voorstel, zouden de btw-nalevingskosten voor de betrokken bedrijven echter met wel 18 % (of 11,9 miljard EUR) dalen en hun grensoverschrijdende activiteiten met ongeveer 13 % toenemen.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel zal geen negatieve gevolgen voor de begroting van de Unie hebben. Aangezien het voorstel de grensoverschrijdende btw-fraude met wel 41 miljard EUR per jaar zou doen dalen, zouden de totale jaarlijkse btw-inkomsten die elke lidstaat int, en die het uitgangspunt vormen voor de berekening van de op btw gebaseerde eigen middelen, moeten stijgen.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
In haar mededeling van oktober 2017 over de follow-up van het btw-actieplan heeft de Commissie aangegeven dat zij een voorstel zou doen voor de tenuitvoerlegging van de tweede stap (grensoverschrijdende diensten) in de geleidelijke overschakeling naar het definitieve btw-stelsel na passend toezicht op de tenuitvoerlegging van de eerste stap (die met dit voorstel wordt voltooid), en dat zij vijf jaar na de inwerkingtreding van deze eerste stap een evaluatie zou verrichten van de fraudebestendigheid, de nalevingskosten voor de bedrijven en de mate waarin de belastingautoriteiten het stelsel doeltreffend beheren.
Te dien einde zal de Commissie de lidstaten vragen haar alle nuttige informatie te verstrekken over de omvang en de ontwikkeling van de administratieve kosten en van fraude. De Commissie zal ook alle relevante stakeholders in het bedrijfsleven hun input vragen over de omvang en de ontwikkeling van hun nalevingskosten.
• Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
Het voorstel vereist geen toelichtende stukken over de omzetting.
• Artikelsgewijze toelichting
De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen van de btw-richtlijn die worden voorgesteld, worden hieronder één voor één toegelicht. Deze inhoudelijke wijzigingen hebben ook tot gevolg dat er een reeks opeenvolgende technische aanpassingen in de btw-richtlijn moeten worden doorgevoerd.
Sommige wijzigingen betreffen bepalingen waarvoor al een wijziging werd voorgesteld in document COM(2017) 569 final van 4 oktober 2017. Dat voorstel voorziet, in reactie op een verzoek van de Raad, in verbeteringen die in het huidige btw-stelsel moeten worden aangebracht, terwijl de werkzaamheden aan het definitieve btw-stelsel voor de intra-Uniehandel voortgaan. De voorgestelde wijzigingen voor de zogenaamde 'snelle oplossingen' blijven onverkort geldig omdat zij ruim vóór onderhavig voorstel in werking moeten treden.
De daaropvolgende invoering van de definitieve regeling voor b2b-leveringen van goederen waarin dit voorstel voorziet, vereist niettemin dat de bepalingen van het vorige voorstel betreffende het concept van de gecertificeerd belastingplichtige, voorraden op afroep en ketentransacties worden aangepast aan de nieuwe regeling.
Aangezien dit voorstel ertoe strekt de definitieve regeling voor b2b-goederenleveringen in te voeren, moet voorts het voorgestelde artikel 402, dat de hoekstenen bevat voor de belastingheffing van zowel goederen als diensten in het handelsverkeer tussen de lidstaten, worden aangepast aan het feit dat deze hoekstenen met dit voorstel deels in de praktijk worden gebracht.
Dit voorstel biedt daarnaast ook de mogelijkheid om de verouderde begrippen 'intracommunautair' of 'Gemeenschap' te vervangen door de begrippen 'binnen de Unie/intra-Unie' en 'Unie' in een hele reeks bepalingen van de btw-richtlijn.
Het recente voorstel van de Commissie betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen (COM(2018) 21 final van 18 januari 2018), tot slot, vereist enkele technische aanpassingen zoals de hierboven beschreven vervanging van begrippen in het licht van onderhavig voorstel. Om dubbelzinnigheid te vermijden, zijn deze aanpassingen niet in onderhavig voorstel opgenomen, maar zullen zij tijdens de onderhandelingen in de Raad worden meegenomen.
Inhoudsopgave
- Onderwerp en toepassingsgebied van de belasting: artikelen 2 tot en met 4
- Het begrip van intra-Unieleveringen van goederen: artikel 14
- De regels inzake de plaats van levering van goederen: artikel 35 bis
- Verschuldigdheid van de belasting: artikel 67
- Tot voldoening van de belasting gehouden persoon: artikelen 193, 194 bis, 199 bis en 199 ter
- Identificatie: artikel 214
- Lijsten: artikelen 262 tot en met 271
- Bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen: artikelen 358 tot en met 369 quinvicies
- Afwijkingen: artikelen 370 tot en met 390 quater
Zoals hierboven werd uiteengezet, wordt een grensoverschrijdende b2b-levering van goederen in het huidige btw-stelsel opgesplitst in twee afzonderlijke handelingen voor btw-doeleinden: een levering in de lidstaat van vertrek van de goederen, die is vrijgesteld, en een intracommunautaire verwerving in de lidstaat van bestemming, die is belast.
Volgens dit voorstel zal een grensoverschrijdende b2b-levering van goederen voortaan nog slechts één handeling voor btw-doeleinden vormen: een intra-Unielevering van goederen. Daarom moet het concept van de intracommunautaire verwerving van goederen als btw-plichtige handeling in de artikelen 2 tot en met 4 worden geschrapt.
Aangezien de intracommunautaire verwerving van goederen niet langer als btw-plichtige handeling zou bestaan, moeten ook alle daaropvolgende bepalingen in de btw-richtlijn die met dat concept samenhangen, worden geschrapt en worden geëvalueerd in het licht van het voorgestelde mechanisme voor de belastingheffing van de grensoverschrijdende b2b-goederenhandel binnen de Unie.
Er wordt voorgesteld aan artikel 14, lid 4, een derde punt toe te voegen met een definitie van intra-Unieleveringen van goederen. Onder 'intra-Unielevering van goederen' wordt verstaan een levering van goederen door een belastingplichtige aan een andere belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon, waarbij de goederen worden verzonden of vervoerd, door of voor rekening van de leverancier of de persoon die de goederen binnen de Unie verwerft, van een lidstaat naar een andere lidstaat.
Sommige leveringen die in lid 5 van artikel 14 zijn opgesomd, worden niet aangemerkt als intra-Unieleveringen, ook al is voldaan aan de twee voorwaarden om als zodanig te worden gekwalificeerd, namelijk wat betreft de status van de afnemer en wat betreft het vervoer van de goederen. Dit is het geval voor leveringen van goederen met montage of installatie, met of zonder beproeven van de geïnstalleerde of gemonteerde goederen, leveringen van goederen die zijn vrijgesteld op grond van artikel 148 of 151, en leveringen van forfaitair belaste landbouwers zoals omschreven in artikel 295.
De regels inzake de plaats van levering van belastbare handelingen bepalen in welke lidstaat de btw verschuldigd is.
De algemene regels voor het bepalen van de plaats van levering van goederen zonder vervoer (de plaats waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van de levering) en de plaats van levering van goederen met vervoer (de plaats waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van vertrek van de verzending of het vervoer) blijven ongewijzigd.
In artikel 35 bis wordt evenwel een nieuwe uitzondering op de algemene regel voorgesteld, die inhoudt dat een intra-Unielevering wordt geacht plaats te vinden daar waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van aankomst van de verzending of het vervoer naar de afnemer.
De combinatie van de definitie van intra-Unieleveringen van goederen in artikel 14, lid 4, punt 3, en de nieuw voorgestelde regel inzake de plaats van levering in artikel 35 bis garandeert dat een grensoverschrijdende b2b-levering van goederen binnen de Unie in de lidstaat van bestemming wordt belast.
Volgens de huidige btw-regels worden grensoverschrijdende leveringen aan belastingplichtigen die uitsluitend goederen leveren of diensten verlenen ter zake waarvan de btw niet kan worden afgetrokken, aan belastingplichtigen die onder de gemeenschappelijke forfaitaire regeling voor landbouwproducenten vallen, en aan niet-belastingplichtige rechtspersonen, onder een bepaalde drempel en wanneer de afnemer niet voor heffing op de plaats van bestemming heeft gekozen, nog altijd belast in de lidstaat van levering (oorsprong).
Deze uitzondering maakt de bestaande regeling alleen maar ingewikkelder. Zij is ook niet meer relevant, aangezien de drempel sinds de invoering in 1993 nooit werd herzien. Deze uitzondering wordt dus niet langer gehandhaafd, mede omdat - in tegenstelling tot de huidige situatie - volgens de voorgestelde regels de rapportage- en betalingsverplichtingen met betrekking tot deze leveringen bij de leverancier zullen berusten.
Voor alle b2b-leveringen van goederen binnen de Unie wordt aldus gewaarborgd dat zij op de plaats van bestemming worden belast. De enige uitzondering hierop zijn de leveringen in het kader van de winstmargeregeling van de artikelen 311 en volgende (artikel 35 quater). Er zal ook niet op de plaats van bestemming worden geheven in het geval van grensoverschrijdende leveringen van goederen die zijn vrijgesteld op grond van artikel 148 of 151, en grensoverschrijdende leveringen van goederen door een forfaitair belaste landbouwer zoals omschreven in artikel 295, omdat deze leveringen - zoals hierboven is aangegeven - niet onder het begrip 'intra-Unielevering van goederen' vallen.
Er wordt een wijziging van artikel 67 voorgesteld, die voorziet in één regel voor de verschuldigdheid van btw op intra-Unieleveringen. Volgens deze regel wordt de btw verschuldigd bij de uitreiking van de factuur of bij het verstrijken van de in artikel 222, eerste alinea, bedoelde termijn indien er voor die datum geen factuur is uitgereikt (vijftiende dag van de maand volgende op die waarin het belastbare feit zich heeft voorgedaan).
Voorts is gespecificeerd dat de bepalingen op grond waarvan de lidstaten in sommige gevallen kunnen beslissen dat de btw op een ander tijdstip verschuldigd wordt, niet van toepassing zijn op intra-Unieleveringen van goederen. Zonder deze specificering zou de leverancier die in verschillende lidstaten intra-Unieleveringen verricht, de verschillende opties moeten toepassen die door de afzonderlijke lidstaten van aankomst van de goederen zijn gekozen, hetgeen een en ander zou compliceren.
Het in artikel 193 neergelegde beginsel blijft behouden, namelijk dat de btw verschuldigd is door de belastingplichtige die een belastbare goederenlevering of een belastbare dienst verricht, tenzij in andere bepalingen, die in datzelfde artikel 193 zijn opgesomd, is voorgeschreven dat de btw door een andere persoon verschuldigd is.
Als uitzondering op artikel 193 wordt een nieuw artikel 194 bis voorgesteld, op grond waarvan de btw verschuldigd wordt door de afnemer van de goederen voor zover deze een gecertificeerd belastingplichtige is zoals omschreven in artikel 13 bis indien de goederen worden geleverd door een belastingplichtige die niet gevestigd is op het grondgebied van de lidstaat waar de btw verschuldigd is. Het concept van gecertificeerd belastingplichtige was al opgenomen in het voorstel van de Commissie van 4 oktober 2017 17 .
Wat intra-Unieleveringen van goederen betreft, zorgt de combinatie van de regels van de artikelen 193 en 194 bis ervoor dat de leverancier in beginsel gehouden is tot voldoening van de btw in de lidstaat van aankomst van de goederen tenzij de leverancier niet in de lidstaat van heffing gevestigd is en de afnemer een gecertificeerd belastingplichtige overeenkomstig artikel 13 bis is. In het laatste geval zal de afnemer de verschuldigde btw voldoen middels verlegging naar de lidstaat van aankomst van de goederen.
Krachtens artikel 199 bis kunnen de lidstaten tot en met 31 december 2018 voor bepaalde in dat artikel genoemde leveringen van goederen en diensten bepalen dat de btw moet worden voldaan door de belastingplichtige voor wie deze prestaties worden verricht.
In haar onlangs aangenomen verslag over de effecten van de artikelen 199 bis en 199 ter op de fraudebestrijding 18 heeft de Commissie te kennen gegeven dat zij een passend wetgevingsvoorstel wil presenteren om de bestaande maatregelen te verlengen. Dit zal gebeuren in een apart voorstel, dat betrekking zal hebben op de periode 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2022, aangezien de beoogde datum van inwerkingtreding van onderhavig voorstel 1 juli 2022 is.
De voorgestelde wijzigingen van artikel 199 bis zien op de periode vanaf 1 juli 2022. Zij hebben betrekking op de toepassingsduur en het toepassingsgebied van de onder de in dit artikel vallende prestaties.
Wat de duur betreft, wordt voorgesteld de mogelijkheid om van deze bepaling gebruik te maken, te verlengen tot en met 31 december 2028. De overige datums in deze bepaling worden dienovereenkomstig aangepast.
Wat de in deze bepaling op te nemen prestaties betreft, is het duidelijk dat dit moet worden bekeken in het licht van de algehele wijziging van de heffingssystematiek voor het grensoverschrijdende verkeer van b2b-goederenleveringen. De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe een fundamenteel antwoord te bieden op grensoverschrijdende fraude met goederentransacties en moeten daarom de bestaande lappendeken aan tijdelijke verleggingsmaatregelen op grond van artikel 199 bis, voor zover zij ook tot doel hebben dit soort fraude tegen te gaan, overbodig maken. Alleen de diensten die voordien in artikel 199 bis waren opgenomen, kunnen derhalve nog in aanmerking komen voor de tijdelijke maatregelen van dit artikel.
Voor de wijziging van artikel 199 ter wordt een vergelijkbare aanpak voorgesteld. Dit artikel bevat de regels voor het snellereactiemechanisme, dat de lidstaten toestaat in zeer specifieke omstandigheden de ontvanger van de goederen en diensten aan te wijzen als degene die de btw moet voldoen. Om dezelfde reden als bij artikel 199 bis zouden leveringen van goederen niet langer onder het snellereactiemechanisme vallen.
Intra-Unieleveringen van goederen, omschreven in artikel 14, lid 4, punt 3, omvatten onder andere leveringen van belastingplichtigen aan niet-belastingplichtige rechtspersonen.
Daarom wordt voorgesteld artikel 214 te wijzigen en te bepalen dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om te garanderen dat een niet-belastingplichtige rechtspersoon die een intra-Unielevering van goederen ontvangt, met een individueel nummer geïdentificeerd wordt.
Intra-Unieleveringen van goederen zullen onder de voorgestelde regeling niet langer in de lijsten moeten worden opgenomen. Het beginsel dat de leverancier de btw op de intra-Unielevering in rekening brengt, zorgt er immers voor dat het systeem opnieuw zichzelf reguleert. Het is dus niet langer nodig om een administratieve follow-up van de fysieke goederenstroom binnen de Unie te verlangen door middel van de lijst.
Wanneer de ontvanger van een intra-Unielevering een gecertificeerd belastingplichtige is, blijven de goederen btw-vrij binnen de Unie circuleren. Het zou evenwel indruisen tegen het concept van de gecertificeerd belastingplichtige, die als een betrouwbare belastingplichtige wordt aangemerkt, om de verplichting te handhaven dat dergelijke transacties op een lijst moeten worden vermeld.
Daarom wordt die verplichting alleen gehandhaafd voor diensten.
De lidstaten kunnen onder bepaalde voorwaarden bijzondere maatregelen invoeren om de verplichting inzake de indiening van lijsten te vereenvoudigen. Er wordt voorgesteld om de procedure om van deze keuzemogelijkheid gebruik te maken, te vereenvoudigen door het vereiste van een unaniem besluit in de Raad te vervangen door een raadpleging van het btw-comité.
Bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen: artikelen 358 tot en met 369 quinvicies
Hoofdstuk 6 van titel XII van de btw-richtlijn bevat momenteel drie regelingen met een specifieke werkingssfeer, namelijk:
–een bijzondere regeling voor diensten die worden verricht door niet in de Unie gevestigde belastingplichtigen;
–een bijzondere regeling voor afstandsverkopen van goederen binnen de Unie en voor diensten die worden verricht door in de Unie maar niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen;
–een bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen.
Dit voorstel heeft slechts een beperkt effect op de eerste en de derde regeling.
Ten behoeve van de toepassing van het beginsel van één registratiesysteem voor de aangifte, betaling en aftrek van de belasting worden ingrijpende wijzigingen van de tweede regeling voorgesteld.
Aangezien de Raad zijn goedkeuring heeft gegeven aan Richtlijn (EU) 2017/2455 19 van 5 december 2017, zal deze tweede regeling vanaf 1 januari 2021 belastingplichtigen die in een lidstaat voor de regeling geregistreerd zijn (lidstaat van identificatie), de mogelijkheid bieden via het mini-éénloketsysteem langs elektronische weg btw-kwartaalaangiften in te dienen met de door hen verrichte diensten en intra-Unieafstandsverkopen aan niet-belastingplichtigen in andere lidstaten (de lidsta(a)t(en) van verbruik), samen met de verschuldigde btw. Deze aangiften worden vervolgens, samen met de betaalde btw, door de lidstaat van identificatie doorgezonden naar de desbetreffende lidstaten van verbruik via een beveiligd communicatienetwerk. Dankzij deze regeling hoeven deze belastingplichtigen niet in elke lidstaat van verbruik voor de btw geregistreerd te zijn. Onderhavig voorstel voorziet in een verdere uitbreiding van deze regeling.
Wat de definities betreft die voor de toepassing van deze regeling worden gebruikt, wordt in artikel 369 bis een definitie van 'lidstaat van heffing' toegevoegd. De lidstaat van heffing is de lidstaat waar de goederenlevering of dienst wordt geacht plaats te vinden.
Het in artikel 369 ter vastgestelde toepassingsgebied van de onder de regeling vallende handelingen wordt gewijzigd. Er wordt voorgesteld dat de mogelijkheid om van de regeling gebruik te maken, wordt opengesteld voor alle belastingplichtigen die niet in de lidstaat van heffing gevestigd zijn, voor de in die lidstaat verrichte leveringen van goederen en diensten ter zake waarvan zij de btw moeten voldoen. De regeling zal dus niet langer beperkt zijn tot b2c-transacties maar ook gelden voor b2b-transacties.
Er wordt voorgesteld om de regeling ook open te stellen voor niet in de Unie gevestigde belastingplichtigen op voorwaarde dat zij een tussenpersoon aanwijzen die wel in de Unie is gevestigd. Vergelijkbaar met hetgeen reeds is bepaald in de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van goederen die worden ingevoerd uit derdelandsgebieden of derde landen, is de tussenpersoon de persoon die gehouden is tot voldoening van de btw en die de in deze bijzondere regeling vastgestelde verplichtingen moet nakomen in naam en voor rekening van de niet in de Unie gevestigde belastingplichtige die door hem wordt vertegenwoordigd.
Gelet op de uitbreiding van het toepassingsgebied van de onder de regeling vallende handelingen wordt er voorgesteld om artikel 369 septies te wijzigen door eraan toe te voegen dat belastingplichtigen die van de regeling gebruikmaken, elke maand via het éénloketsysteem een btw-aangifte moeten indienen wanneer hun jaaromzet in de Unie hoger is dan 2 500 000 EUR.
Artikel 369 octies, waarin is vastgelegd welke gegevens op de in te dienen btw-aangifte moeten worden vermeld, moet ook worden herzien. Momenteel moeten alleen gegevens worden verstrekt over de waarde van de door de belastingplichtigen verrichte prestaties en de daarover verschuldigde btw.
Om belastingplichtigen het recht te kunnen geven voorbelasting in mindering te brengen op de btw-aangifte via het éénloketsysteem, moet er in die aangifte extra informatie worden verstrekt en met name:
- het totale bedrag aan btw dat verschuldigd is geworden over leveringen van goederen en diensten waarvoor de belastingplichtige als ontvanger tot voldoening van de btw is gehouden, en over de invoer van goederen wanneer de lidstaat de keuzemogelijkheid van artikel 211, tweede alinea, toepast;
- de btw die in mindering wordt gebracht;
- wijzigingen betreffende vorige belastingtijdvakken;
- het nettobedrag van de te betalen, terug te geven of te verrekenen btw.
Aangezien de aftrek zal worden verricht op de via de regeling ingediende btw-aangiften, wordt met een wijziging van artikel 369 decies voorgesteld dat de belastingplichtige de som van de nettobedragen aan btw (verschuldigde btw minus aftrekbare btw) moet betalen die in elke lidstaat van heffing verschuldigd is.
In het voorgestelde nieuwe artikel 369 decies bis worden de voorwaarden vastgesteld waaronder een belastingplichtige die in een bepaalde lidstaat een creditsaldo heeft, van die lidstaat een teruggaaf van dat saldo kan krijgen. Er wordt ook een nieuw artikel 369 decies ter voorgesteld met de voorwaarden waaronder een bedrag dat moet worden teruggegeven aan de belastingplichtige in de lidstaat van identificatie, kan worden gebruikt voor de betaling van btw die is verschuldigd in de lidsta(a)t(en) van heffing.
Er wordt voorgesteld artikel 369 undecies te wijzigen om de wisselwerking vast te leggen tussen het recht op aftrek uit hoofde van de bijzondere regeling en de teruggaafprocedures die zijn vastgesteld in Richtlijn 86/560/EEG 20 voor niet in de Unie gevestigde belastingplichtigen en in Richtlijn 2008/9/EG 21 voor in de Unie gevestigde belastingplichtigen. Deze bepaling moet eventueel misbruik voorkomen van belastingplichtigen die een recht op aftrek uit hoofde van de bijzondere regeling zouden uitoefenen en tegelijkertijd ook een verzoek om teruggaaf voor hetzelfde bedrag aan voorbelasting zouden indienen.
In beginsel mag een belastingplichtige de voorbelasting in mindering brengen op de btw-aangiften die hij via de regeling indient. Wanneer evenwel een belastingplichtige die deze bijzondere regeling toepast, geen onder deze bijzondere regeling vallende leveringen van goederen of diensten verricht ter zake waarvan de btw verschuldigd is geworden in een lidstaat van heffing in een bepaald belastingtijdvak, noch in de drie voorgaande belastingtijdvakken indien hij kwartaalaangiften indient of in de elf voorgaande belastingtijdvakken indien hij maandaangiften indient, mag hij in die lidstaat van heffing op die btw-aangifte geen voorbelasting in mindering brengen. In plaats daarvan moet de belastingplichtige de voorbelasting terugvragen via de teruggaafprocedure in de lidstaat waar de btw in rekening is gebracht.
Hoofdstuk 1 van titel XIII van de btw-richtlijn bevat een reeks afwijkingen die mogen worden toegepast tot de invoering van de definitieve regeling. Voor de landen die op 1 januari 1978 lidstaat waren, is het merendeel van de afwijkingen die zij mogen toepassen, opgenomen in bijlage X bij de btw-richtlijn. Zoals hierboven werd uiteengezet, is dit voorstel de eerste stap in de invoering van het definitieve stelsel van belastingheffing op de plaats van bestemming van het handelsverkeer binnen de Unie. Als onderdeel van deze stap wordt voorgesteld tot schrapping over te gaan van de afwijkingen die, als zij werden behouden, de belastingplichtigen en de belastingdiensten voor problemen zouden stellen als gevolg van de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de regels inzake de plaats van levering en de aanwijzing van de tot voldoening van de btw gehouden persoon.
Met name zou de mogelijkheid worden geschrapt om een afwijking toe te passen voor goederen die het voorwerp kunnen uitmaken van een intra-Unielevering (roerende goederen). Anders zou de leverancier, voor elke lidstaat waarin een dergelijke intra-Unielevering plaatsvindt, moeten weten of die lidstaat de afwijking al dan niet toepast en zo ja, welke voorwaarden er voor die lidstaat gelden.