Toelichting bij COM(2017)790 - Prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2017)790 - Prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen.
bron COM(2017)790 NLEN
datum 20-12-2017
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



De EU heeft stevigere kapitaalmarkten nodig om investeringen te bevorderen, nieuwe financieringsbronnen voor bedrijven aan te boren, huishoudens betere kansen te bieden en de economische en monetaire unie te versterken. Het is de vaste wil van de Commissie om voor alle resterende bouwstenen te zorgen, zodat de kapitaalmarktenunie (hierna 'KMU' genoemd) tegen 2019 kan worden voltooid 1 .

Beleggingsondernemingen bieden een heel scala diensten aan waarmee beleggers toegang krijgen tot effecten- en derivatenmarkten (beleggingsadvies, portfoliomanagement, courtage, orderuitvoering enz.). Beleggingsondernemingen en de diensten die zij aanbieden, zijn onmisbaar voor het goede functioneren van het raderwerk van de KMU. Zij spelen een belangrijke rol bij het faciliteren van spaar- en beleggingsstromen binnen de EU, waarbij uiteenlopende diensten worden gebruikt om een effectieve kapitaalallocatie en effectief risicobeheer te ondersteunen.

In alle lidstaten zijn er beleggingsondernemingen. Volgens de informatie verzameld door de Europese Bankautoriteit (EBA) waren er eind 2015 binnen de Europese Economische Ruimte (EER) 6 051 beleggingsondernemingen 2 . Daarbij ging het van ondernemingen die in hoofdzaak een beperkt aantal diensten aan retailcliënten aanbieden, over ondernemingen die een zeker aantal diensten aanbieden tot ondernemingen die een breed scala diensten voor retail, professionele en zakelijke klanten aanbieden.

Volgens de informatie van EBA beperkt rond 85 % van de beleggingsondernemingen in de EER hun activiteiten tot:

·het aanbieden van beleggingsadvies;

·het ontvangen en doorgeven van orders;

·vermogensbeheer, en

·het uitvoeren van orders.

Als een belangrijke hub voor kapitaalmarkten en beleggingsactiviteiten heeft het Verenigd Koninkrijk het grootste aantal beleggingsondernemingen in de EER, met ongeveer de helft van de ondernemingen die daar gevestigd zijn, gevolgd door Duitsland, Frankrijk, Nederland en Spanje. De meeste beleggingsondernemingen in de EER zijn kleine of middelgrote ondernemingen. Volgens ramingen van EBA controleren zo'n acht beleggingsondernemingen, grotendeels geconcentreerd in het Verenigd Koninkrijk, rond 80 % van de activa van alle beleggingsondernemingen in de EER.

Als een van de nieuwe prioritaire initiatieven om de kapitaalmarkten te versterken en een KMU uit te bouwen, heeft de Commissie daarom in haar tussentijdse evaluatie van het actieplan kapitaalmarktenunie 3 aangekondigd dat zij zou komen met een doeltreffender prudentieel en toezichtraamwerk voor beleggingsondernemingen, afgestemd op de omvang en de aard van beleggingsondernemingen, om de concurrentie te stimuleren en beleggers betere toegang te geven tot nieuwe kansen en betere methoden om hun risico's te beheren. Gezien de sleutelrol die beleggingsondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk tot dusver op dit gebied spelen, maakt het besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de EU terug te trekken de noodzaak alleen maar groter om de reguleringsarchitectuur binnen de EU te actualiseren en zo deze ontwikkeling te ondersteunen.

De voorstellen voor deze verordening en de daarbij behorende richtlijn (hierna 'de voorstellen' genoemd) zijn in het werkprogramma van de Commissie voor 2017 opgenomen als een REFIT-exercitie. Zij moeten ervoor zorgen dat voor beleggingsondernemingen kapitaal-, liquiditeits- en andere cruciale prudentiële vereisten en daarmee samenhangende toezichtregelingen gelden die aan hun activiteiten zijn aangepast, maar die wel voldoende robuust zijn om de risico's van beleggingsondernemingen op een prudentieel verantwoorde manier te ondervangen, om de stabiliteit van de financiële markten in de EU te beschermen. De voorstellen zijn de uitkomst van een herziening voorgeschreven door artikel 493, lid 2, artikel 498, lid 2, en artikel 508, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 (Verordening kapitaalvereisten of VKV) 4 die, samen met Richtlijn 2013/36/EU (Richtlijn kapitaalvereisten IV of RKV IV) 5 , het huidige prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen vormen. Toen de medewetgevers een akkoord bereikten over deze teksten, hebben zij besloten dat het raamwerk voor beleggingsondernemingen diende te worden herzien omdat de regels ervan grotendeels waren afgestemd op kredietinstellingen.

Anders dan kredietinstellingen aanvaarden beleggingsondernemingen geen deposito's of kennen zij geen leningen toe. Dit betekent dat zij veel minder zijn blootgesteld aan kredietrisico en aan het risico dat depositohouders hun gelden op korte termijn opvragen. Hun dienstverlening is toegespitst op financiële instrumenten die, anders dan deposito's, niet tegen nominale waarde betaalbaar zijn, maar fluctueren afhankelijk van de bewegingen op de markt. Zij concurreren wel met kredietinstellingen bij het verrichten van beleggingsdiensten, die kredietinstellingen hun cliënten kunnen aanbieden in het kader van hun bankvergunning. Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen zijn dus twee kwalitatief verschillende instellingen met verschillende primaire bedrijfsmodellen, maar met een zekere overlapping in de diensten die zij kunnen aanbieden.

Beleggingsondernemingen zijn sinds 1993, samen met kredietinstellingen, onderworpen aan prudentiële regels van de EU. In dat jaar werd het eerste EU-raamwerk van kracht dat de activiteiten van beleggingsondernemingen regelde. Dit raamwerk dat nu is vervangen door de richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID) 6 en, vanaf januari 2018, door MiFID II / MiFIR 7 , bevat de vergunningvoorwaarden en de vereisten op het gebied van organisatie en bedrijfsvoering waarop beleggingsdiensten kunnen worden verleend aan beleggers, alsmede andere vereisten voor de ordelijke werking van financiële markten.

Het prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen in VKV/RKV IV vormt een tweeluik met MiFID. Doorgaans zijn prudentiële vereisten voor financiële instellingen zodanig vormgegeven dat i) zij ervoor zorgen dat deze instellingen over voldoende middelen beschikken om financieel levensvatbaar te blijven en om hun diensten te blijven uitvoeren doorheen de conjunctuurcycli, of ii) zij een gecontroleerde afwikkeling mogelijk maken zonder dat buitensporige economische schade wordt berokkend aan hun cliënten of de stabiliteit van de markten waarop zij actief zijn. Dit betekent dat zij zouden moeten proberen om de risico's tot uiting te brengen die verschillende financiële instellingen lopen en inhouden, dat zij in verhouding moeten staan tot de kans dat de risico's zich voordoen en, meer algemeen, een evenwicht moeten proberen te vinden tussen het garanderen van de veiligheid en de gezondheid van verschillende financiële instellingen en het vermijden van buitensporige kosten die hen zouden kunnen afremmen bij het op levensvatbare wijze uitoefenen van hun activiteiten.

Systeemrelevante beleggingsondernemingen, waarvan er een aantal als mondiaal systeemrelevant kunnen gelden, of andere systeemrelevante instellingen in de zin van artikel 131 RKV IV dienen nog steeds onder het VKV/RKV IV-raamwerk te vallen, met inbegrip van de wijzigingen die de Commissie op 23 november 2016 heeft voorgesteld 8 , in overeenstemming met de herziene benadering om hen in die voorstellen als dusdanig aan te merken. Dit komt doordat deze ondernemingen meestal op een aanzienlijke schaal risico's lopen en aangaan over de hele eengemaakte markt. Hun activiteiten stellen hen bloot aan kredietrisico, vooral in de vorm van tegenpartijkredietrisico, alsmede marktrisico voor posities die zij innemen voor eigen rekening, hetzij namens cliënten hetzij voor henzelf. Daarom vormen zij, gezien hun omvang en hun onderlinge verbondenheid, een groter risico voor de financiële stabiliteit. In het licht van deze risico's en om een gelijk speelveld te garanderen dient dit soort systeemrelevante beleggingsondernemingen als kredietinstellingen te worden behandeld.

Zoals aangekondigd in de mededeling van de Commissie van september 2017 over de herziening van de Europese toezichthoudende autoriteiten 9 (ESA's), zou dit onder meer ook betekenen dat activiteiten van beleggingsondernemingen in lidstaten die deelnemen aan de bankenunie, onderworpen zijn aan het directe toezicht van de ECB in het kader van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (GTM). Momenteel zijn deze ondernemingen grotendeels geconcentreerd in het Verenigd Koninkrijk, maar zij zijn doende plannen te onderzoeken om delen van hun activiteiten over te brengen naar de EU-27, met name naar lidstaten die deelnemen aan de bankenunie. Hoewel het hier slechts een klein aantal ondernemingen betreft, vertegenwoordigen deze niettemin een omvangrijk aandeel in de totale activa en het totale activiteitenvolume van alle beleggingsondernemingen binnen de EU.

Voor andere beleggingsondernemingen is het problematischer dat het bestaande prudentiële raamwerk eerder is toegespitst op kredietinstellingen en de risico's die zij lopen en inhouden - en niet op beleggingsondernemingen. De diensten die deze ondernemingen verrichten en de risico's die zij kunnen doen ontstaan, komen voor het merendeel niet uitdrukkelijk aan bod in de bestaande regels. Van de acht beleggingsdiensten die beleggingsondernemingen in het kader van MiFID 10 mogen uitoefenen, zijn er alleen voor i) handelen voor eigen rekening en ii) het overnemen of plaatsen met plaatsingsgarantie van financiële instrumenten, duidelijke overeenkomstige vereisten onder VKV. Voor de overige beleggingsondernemingen (ontvangen en doorgeven van orders, orderuitvoering, vermogensbeheer, beleggingsadvies, plaatsen van instrumenten zonder plaatsingsgarantie, exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit) ontbreken dergelijke vereisten, waardoor de betrokken risico's maar onvolledig zijn gedekt. Hoewel de risico's in sommige gevallen beperkt zijn, worden de risico's die aan die activiteiten verbonden zijn voor de onderneming en, daardoor ook, voor de cliënten van de onderneming en de ruimere markten waarop zij opereren, dus niet gericht afgedekt.

Dit levert drie grote problemen op, die worden beoordeeld in het werkdocument van de diensten van de Commissie waarvan de voorstellen vergezeld gaan.

In de eerste plaats mag het raamwerk dan misschien wel tot op zekere hoogte in de vorm van vrijstellingen een oplossing bieden voor de uiteenlopende soorten ondernemingsprofielen van beleggingsondernemingen, toch maakt dit voor vele ondernemingen in het algemeen de regelgeving bijzonder complex. In de tweede plaats vormen de gedetailleerde vereisten en vrijstellingen een ruwe en risico-ongevoelige benadering voor de daadwerkelijke risico's die beleggingsondernemingen lopen en inhouden en die verschillen van die van banken. In de derde plaats zorgt, door de inherente complexiteit en het ontbreken van risicogevoeligheid, de toepassing ervan door de lidstaten voor versplintering in het algemene regelgevingslandschap voor beleggingsondernemingen, met ruimte voor schadelijke reguleringsarbitrage. Dit zou een bedreiging kunnen vormen voor de integriteit en het functioneren van de eengemaakte markt.

De voorstellen moeten een antwoord bieden op de problemen van het bestaande raamwerk en tegelijk, waar mogelijk, voor beleggingsondernemingen de toegang tot en de uitoefening van hun activiteiten eenvoudiger maken. Meer bepaald wordt in de voorstellen een prudentieel raamwerk uitgetekend dat beter is aangepast aan hun bedrijfsmodellen. De voorstellen stellen beter geschikte en risicogevoeligere eisen aan beleggingsondernemingen, waardoor ze beter zijn toegesneden op de risico's die beleggingsondernemingen lopen en inhouden voor de verschillende soorten bedrijfsmodellen. Ten slotte krijgt het toezicht hiermee een beter gestroomlijnde gereedschapskist waarmee prudentiële toezichthouders hun toezichttaken daadwerkelijk kunnen uitvoeren.

Zoals gevraagd in de artikelen van de VKV, is de herziening van het prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen uitgevoerd in overleg met EBA, de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de nationale bevoegde autoriteiten die in deze ESA's vertegenwoordigd zijn. Na een eerste call for advice van de Commissie in december 2014 heeft EBA in december 2015 haar eerste verslag bekendgemaakt over het bestaande prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen. Daarin pleitte zij voor aanpassingen van de bestaande benadering voor alle beleggingsondernemingen, met uitzondering van de grootste en meest systeemrelevante ondernemingen 11 . Na een tweede call for advice van de Commissie in juni 2016 heeft EBA in november 2016 een discussiestuk voor raadpleging gepubliceerd, waarin het vooral ging om een potentieel nieuw prudentieel regime voor de overgrote meerderheid van beleggingsondernemingen 12 . EBA heeft de feedback en de bijkomende gegevens die zij bij beleggingsondernemingen en nationale bevoegde autoriteiten had verzameld, meegenomen in haar definitieve aanbevelingen die zij in september 2017 heeft bekendgemaakt 13 . De voorstellen bouwen voor alle sleutelonderdelen voort op deze aanbevelingen, behalve waar het gaat om de identificatie van systeemrelevante beleggingsondernemingen. De redenen daarvoor worden toegelicht in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat hierbij gaat en dat in het deel 'effectbeoordeling' wordt samengevat.

• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel vormt een aanvulling op de lopende herziening van het VKV/RKV IV-regime voor kredietinstellingen na de voorstellen die de Commissie op 23 november 2016 heeft aangenomen en waarmee alle niet-systeemrelevante beleggingsondernemingen de mogelijkheid hebben gekregen van een opt-out uit de herziene bepalingen ervan 14 . Deze optie is ingevoerd omdat was gebleken dat die herziene bepalingen niet waren vormgegeven met de meeste beleggingsondernemingen in het achterhoofd en dat zij het bestaande rulebook alleen maar complexer zouden maken. De herziening van het prudentiële regime voor de meeste beleggingsondernemingen die ook in dit voorstel naar voren wordt geschoven, was op dat moment al goed gevorderd. Het werd toen onevenredig gevonden om deze beleggingsondernemingen, in afwachting van de toepassing van het nieuwe regime, te onderwerpen aan een nog complexer regime. Met dit voorstel komt er dus een nieuw regime voor het merendeel van de beleggingsondernemingen die nu volledig uit het VKV/RKV IVraamwerk worden gelicht, zodat alleen systeemrelevante beleggingsondernemingen blijven vallen onder het VKV/RKV IV-raamwerk, met zijn herziene bepalingen, in overeenstemming met de herziene benadering uit dit voorstel om hen als systeemrelevant te identificeren.

Het voorstel is ook verenigbaar met MiFID en MiFID II / MiFIR. Door prudentiële vereisten te bepalen die op maat zijn gesneden van de activiteiten en risico's van beleggingsondernemingen, komt er meer duidelijkheid over de vraag wanneer en waarom deze vereisten van toepassing zijn. Zodoende worden hiermee een aantal gevallen van arbitraire toepassing van prudentiële vereisten binnen het huidige raamwerk weggewerkt. Deze deden zich vooral voor met betrekking tot beleggingsondernemingen die in MiFID worden genoemd, en niet met de daadwerkelijke opbouw van risico's van het soort en de volumes activiteiten die beleggingsondernemingen verrichten.

MiFID II en MiFIR zijn goedgekeurd in de nasleep van de financiële crisis en willen zij effectenmarkten, beleggingstussenpersonen en handelsplatforms bestrijken. Het nieuwe kader versterkt en vervangt het huidige MiFID I-raamwerk. In het licht van de herziening van het prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen dient er ook voor gezorgd te worden dat ondernemingen uit derde landen die grensoverschrijdend diensten verrichten binnen de EU, in termen van prudentiële, fiscale en toezichtvereisten, geen gunstigere behandeling krijgen dan EU-ondernemingen. Met dit voorstel worden gerichte aanpassingen doorgevoerd aan het bestaande gelijkwaardigheidsregime voor ondernemingen uit derde landen op grond van de artikelen 46 en 47 MiFIR, om zo een gelijk speelveld in stand te houden tussen EUondernemingen en ondernemingen uit derde landen.

• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Beleggingsondernemingen spelen een belangrijke rol bij het faciliteren van beleggingsstromen in de EU. Deze herziening maakt dan ook deel uit van de initiatieven van de Commissie om te zorgen voor een sterke en rechtvaardige eengemaakte markt met een goed functionerend financieel bestel en een goed functionerende KMU, om zo investeringen te mobiliseren en groei en banen te stimuleren 15 . Een geschikter prudentieel raamwerk en toezichtraamwerk met lagere compliancekosten voor beleggingsondernemingen moet helpen om i) het algemene ondernemingsklimaat te verbeteren, ii) markttoetreding en concurrentie tijdens het proces te bevorderen, en iii) beleggers betere toegang te bieden tot nieuwe kansen en betere methoden om hun risico's te beheren.

De herziene benadering voor het identificeren van systeemrelevante beleggingsondernemingen die onder het VKV/RKV IV-raamwerk moeten blijven vallen, sluit ook aan bij de doelstelling om lacunes in het functioneren van de bankenunie te vermijden. Uit recente structurele marktontwikkelingen blijkt dat bankgroepen uit derde landen steeds complexere structuren in de EU hebben en actief zijn via entiteiten die ontsnappen aan het toezicht door de ECB in het kader van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (GTM). Zoals de Commissie in haar mededeling van oktober 2017 over de voltooiing van de bankenunie 16 heeft aangegeven, worden systeemrelevante beleggingsondernemingen doordat zij onder VKV/RKV IV blijven vallen volgens de benadering uit dit voorstel om hen als dusdanig te identificeren, ook onder het prudentieel toezicht gebracht van bankentoezichthouders en, voor hun activiteiten in lidstaten die aan de bankenunie deelnemen, onder het prudentieel toezicht van de ECB.

1.

Rechtsgrondslag


, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag



Door het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt aan de Europese instellingen de bevoegdheid toegekend om passende maatregelen vast te stellen met het oog op de instelling en de werking van de interne markt (artikel 114 VWEU). Dit omvat ook wetgeving over prudentiële regels en andere regels voor financiëledienstverrichters, in dit geval het verrichten van beleggingsdiensten. De bepalingen van dit voorstel voor een verordening vervangen die in Verordening (EU) nr. 575/2013, die ook op artikel 114 VWEU waren gebaseerd, omdat deze betrekking hebben op beleggingsondernemingen.

Subsidiariteit



Het voorstel herziet en vereenvoudigt de bestaande EU-regels inzake de prudentiële behandeling van beleggingsondernemingen om i) risico's in hun bedrijfsmodellen beter op te vangen en aan te pakken, ii) het gelijke speelveld tussen beleggingsondernemingen te verbeteren, en iii) de convergentie in het toezicht te versterken. Om dit te bereiken dient een nieuw EU-raamwerk het bestaande te vervangen, liever dan deze keuzes door te schuiven naar de reguleringsraamwerken in de lidstaten. De reden hiervoor is dat beleggingsondernemingen met een vergunning op basis van MiFID vandaag routinematig hun diensten aanbieden aan klanten uit andere lidstaten. Afzonderlijke en geïsoleerde aanpassingen door lidstaten van de regels zouden concurrentiedistorsies en discriminatie kunnen veroorzaken, waardoor de eengemaakte markt uit elkaar zou vallen. Hierdoor zou het aantal gevallen van schadelijke reguleringsarbitrage kunnen toenemen, met mogelijk besmettingsgevaar voor de financiële stabiliteit en de beleggersbescherming in andere lidstaten in het geval van problemen. Ook zou hierdoor het scala en het soort beleggingsdiensten dat in een bepaalde lidstaat beschikbaar is, kunnen worden scheefgetrokken, met mogelijke schade voor de algemene marktefficiëntie en de keuze van beleggers. De herziene regels moeten buitensporige afwijkingen in het toezicht voorkomen en zorgen voor een gelijk speelveld voor alle vergunninghoudende ondernemingen binnen de eengemaakte markt.

Evenredigheid



Als REFIT-exercitie is de sleuteldoelstelling van de voorstellen om het nieuwe raamwerk geschikter, relevanter en evenrediger te maken dan het bestaande raamwerk voor beleggingsondernemingen. Daarom probeert het voorstel een evenwicht te vinden tussen het garanderen dat de vereisten tegelijk:

·omvattend en robuust genoeg zijn om de risico's van beleggingsondernemingen op een prudentieel verantwoorde manier te ondervangen, en

·flexibel genoeg zijn om een antwoord te bieden op de uiteenlopende soorten bedrijfsmodellen zonder dat ondernemingen worden belemmerd in hun mogelijkheden om commercieel levensvatbaar actief te zijn.

Het voorstel heeft er ook oog voor dat, om dit evenwicht te bereiken, de kosten van het regime in termen van zowel kapitaalvereisten als de daarmee samenhangende compliance- en administratieve kosten, die ontstaan door het beheer van personeelsleden en systemen die nodig zijn om de nieuwe vereisten toe te passen, maar ook om over compliance te rapporteren aan toezichthouders, tot een minimum worden beperkt.

Zoals aangegeven in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat hierbij gaat, is de verwachting dat die daaraan verbonden kosten steeds verder zullen dalen, met een aantal nieuwe, eenmalige kosten bij de aanvang. In termen van kapitaal is een overkoepelende beleidskeuze waarop herzieningswerkzaamheden zijn gebaseerd en die invloed heeft op het bovenstaande, de doelstelling om ervoor te zorgen dat geaggregeerde, EU-brede kapitaalvereisten voor beleggingsondernemingen niet te sterk toenemen. Een en ander vertaalt zich in verschillende distributie-effecten voor sommige types ondernemingen. Deze worden verzacht door de bepalingen in het voorstel zodat de grootste effecten worden ingefaseerd en gemaximeerd.

Keuze van het instrument



Er is gekozen voor een verordening omdat de bepalingen ervan in de plaats komen van die in Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft beleggingsondernemingen. Een verordening sorteert dezelfde directe rechtsgevolgen als het bestaande rulebook, waardoor de doelstellingen van het voorstel coherent over de hele EU worden behaald en mee voor meer zekerheid en een gelijk speelveld voor ondernemingen wordt gezorgd.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

• Ex-postbeoordeling van bestaande wetgeving

De beoordeling van het bestaande VKV/RKV IV-raamwerk, die met name is gebaseerd op de analyse uitgevoerd door EBA en ESMA in hun verslag van 2015 17 en de parallelle werkzaamheden en analyse van de diensten van de Commissie, wordt samengevat in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat hierbij gaat.

Dat verslag concludeert dat de bestaande regels, die zijn gebaseerd op internationale toezichtnormen voor grote bankengroepen en die gericht zijn op de risico's van banken, slechts ten dele hun doelstellingen bereiken in termen van i) het borgen dat er voldoende kapitaal voor de risico's van de meeste beleggingsondernemingen is; ii) het onder controle houden van de compliancekosten; iii) het veilig stellen van een gelijk speelveld in de hele EU, en iv) het zorgen voor daadwerkelijk prudentieel toezicht. Vele van de bepalingen ervan worden op dit punt als ondoeltreffend en ondoelmatig beschouwd. De uitzondering zijn grote en systeemrelevante beleggingsondernemingen die door hun omvang, risicoprofiel en onderlinge verbondenheid met andere deelnemers op financiële markt, een 'bank-achtig' karakter krijgen.

Voor de rest zou het status quo volgens de beoordeling resulteren in i) buitensporige complexiteit en onevenredige compliancelasten, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen; ii) slecht afgestemde en risico-ongevoelige prudentiële maatstaven en vereisten om de risico's van beleggingsondernemingen adequaat in beeld te brengen, en iii) gevallen van afwijkende nationale tenuitvoerlegging van de regels en een verbrokkeld reguleringslandschap in de EU.

Raadpleging van belanghebbenden



Belanghebbenden zijn op diverse momenten tijdens de herziening geraadpleegd. In termen van de belangrijkste mijlpalen heeft EBA in december 2015, na een eerste call for advice van de Commissie in december 2014, een verslag bekendgemaakt over het bestaande prudentiële raamwerk voor beleggingsondernemingen, met voorstellen voor wijzigingen. Dit is een omvattende en publiek beschikbare analyse van het status quo, met gegevens over cijfers en soorten beleggingsondernemingen in de lidstaten. Dankzij deze analyse kon de herziening worden uitgebreid tot belanghebbenden die misschien niet direct door de regels worden geraakt, en was dit voor hen een aanmoediging om zich bij het verdere overleg aan te sluiten.

Op 4 november 2016 heeft EBA een discussiestuk voor raadpleging gepubliceerd dat vooral handelde over een potentieel nieuw prudentieel regime voor beleggingsondernemingen. De termijn om op dit stuk te reageren was drie maanden. EBA heeft op 3 juli 2017 haar ontwerpaanbevelingen bekendgemaakt, met het verzoek aan belanghebbenden opmerkingen te maken. Deze werkzaamheden werden ondersteund door een exercitie om gedetailleerde gegevens te verzamelen, waarbij beleggingsondernemingen betrokken waren. Deze exercitie werd in twee fasen door nationale bevoegde autoriteiten namens EBA uitgevoerd in 2016 en 2017.

Gezien de gedetailleerde publieke raadpleging en de gegevensverzameling door EBA achtte de Commissie het niet nodig om, parallel hiermee, een algemene publieke raadpleging te organiseren. In plaats daarvan hebben de diensten van de Commissie belanghebbenden gericht geraadpleegd om verdere standpunten in te winnen over de belangrijkste onderdelen van de herziening. Daarbij ging het om:

·een rondetafel met belanghebbenden uit de sector (beleggingsondernemingen, beleggers, advocatenkantoren, consultants) op 27 januari 2017 over ontwerpvoorstellen van EBA voor een toekomstig regime;

·een workshop over de kosten van het bestaande regime op 30 mei 2017, en

·een workshop over het ontwerp van definitieve aanbevelingen van EBA van 17 juli 2017.

Over deze herziening vond met de lidstaten overleg plaats: in maart en oktober 2017 in het Comité financiële diensten en in juni en september 2017 binnen de deskundigengroep banken, betalingen en verzekeringen (EGBPI). Voorts is ook de input van belanghebbenden over de aanvangseffectbeoordeling die de Commissie in maart 2017 heeft bekendgemaakt 18 , meegenomen. Ten slotte hield de Commissie ook rekening met input die zij voordien had ontvangen tijdens de brede call for evidence over de doelmatigheid, consistentie en coherentie van het algemene EU-reguleringsraamwerk voor financiële diensten. Diverse respondenten vestigden daarbij de aandacht op uiteenlopende kwesties die voor de herziening relevant waren 19 .

Beleggingsondernemingen staan voor uiteenlopende bedrijfsmodellen en hun standpunten zijn vaak toegespitst op de aspecten van de voorstellen die hen specifiek aanbelangen. Dat maakt het alleen maar moeilijker om onderling vergelijkingen te maken van het relatieve gewicht van standpunten van belanghebbenden. Toch verwelkomt de overgrote meerderheid van belanghebbenden doorgaans een op maat gesneden prudentieel raamwerk dat beter aansluit op hun bedrijfsmodellen. Zij beklemtonen dat hun systemische relevantie beperkt is en dat bij kapitaalvereisten de insteek de mogelijkheden voor gecontroleerde afwikkeling dient te zijn. In termen van specifieke vereisten die gelden voor hun specifieke bedrijfsmodel, hadden beleggingsondernemingen die alleen als agent optreden die geen transacties in financiële instrumenten aangaan met hun eigen balans, doorgaans kritiek op de voorstellen om kapitaalvereisten te koppelen aan de omvang van de cliëntenportefeuille die zij lineair beheren. Talrijke ondernemingen die voor eigen rekening handelen, zijn het er weliswaar mee eens dat het bestaande raamwerk om marktrisico in beeld te brengen zo zijn verdienste heeft gezien de risico's die zij lopen en inhouden, maar andere handelende ondernemingen merken dan weer op dat hiermee de risico's worden overdreven van de methoden en de producten waarin zij handelen. Deze standpunten zijn meegenomen bij het kalibreren van de voorgenomen nieuwe risicomaatstaven (K-Factoren - zie verder) en de mogelijkheid om hogere vereisten in te faseren en te maximeren.

• Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De herziening vond plaats op basis van uitgebreid advies van EBA, in overleg met ESMA, zoals voorgeschreven door de betrokken artikelen van Verordening (EU) nr. 575/2013, die de rechtsgrondslag vormen voor deze herziening (met name artikel 508, leden 2 en 3). De belangrijkste publieke inputs van EBA waren:

·het verslag van december 2015 waarin een omvattende beoordeling wordt gemaakt van het status quo en waarin eerste aanbevelingen voor aanpassingen worden gedaan;

·het discussiestuk van november 2016 dat is gepubliceerd met het oog op raadpleging over de krijtlijnen van een mogelijk nieuw regime, en

·het eindverslag van september 2017 met daarin gedetailleerde aanbevelingen.

De precieze kalibrering van de aanbevelingen voor nieuwe kapitaalvereisten werd geschraagd door een exercitie waarbij gedetailleerde gegevens werden verzameld en waarbij beleggingsondernemingen betrokken waren. Deze exercitie werd in twee fasen door nationale bevoegde autoriteiten namens EBA uitgevoerd in 2016 en 2017. De Commissie was bij het hele proces betrokken en kon haar voordeel doen met het overleg waarin de voor- en nadelen van de gedetailleerde beleidsaanbevelingen werden beoordeeld naarmate deze meer en meer vaste vorm kregen.

Effectbeoordeling



Volgens de gereedschapskist voor beter regelgeven (gereedschap nr.

9) hoeft de Commissie geen effectbeoordeling te maken wanneer een EU-agentschap opdracht heeft gekregen om beleidsontwerp en daarmee samenhangende analyse uit te voeren, voor zover het voorstel van de Commissie niet sterk afwijkt van de aanbevelingen van het agentschap en de diensten van de Commissie die beoordeling als voldoende kwalitatief beschouwen.

De Raad voor regelgevingstoetsing had een ontwerpeffectbeoordeling voor dit initiatief onderzocht, maar een werkdocument van de diensten van de Commissie werd geschikter bevonden omdat de specifieke opdracht tot de herziening is gebaseerd op het advies van de ESA's, hun raadpleging van belanghebbenden en hun technische werkzaamheden. Het werkdocument van de diensten van de Commissie waarvan de voorstellen vergezeld gaan, dient om toelichting te geven bij het advies van de ESA's, met inbegrip van de uitkomsten van hun analyse en raadpleging, terwijl de diensten van de Commissie hun standpunt kunnen geven over de conclusies ervan, om zodoende de besluitvorming van de Commissie te sturen.

Wat betreft kapitaalvereisten schat EBA in dat door haar advies deze vereisten voor alle niet-systeemrelevante EU-beleggingsondernemingen samen met 10 % zouden stijgen ten opzichte van pijler 1-vereisten vandaag, en dat ze met 16 % zouden dalen ten opzichte van de totale vereisten zoals die gelden als gevolg van pijler 2-opslagen. Hoe deze effecten verdeeld zijn over beleggingsondernemingen, hangt af van hun omvang, de beleggingsdiensten die zij verrichten en de wijze waarop de nieuwe kapitaalvereisten op hen van toepassing zullen zijn. Zoals nader aangegeven in het werkdocument van de diensten van de Commissie waarvan de voorstellen vergezeld gaan, met inbegrip van bijlage II daarbij, is deze totale toename met 10 % van pijler 1-vereisten de som van aanzienlijk lagere vereisten voor bepaalde ondernemingen en van stijgingen van meer dan 10 % voor andere ondernemingen. Wat betreft het beschikbare eigen vermogen, komt EBA tot de bevinding dat slechts een paar ondernemingen onvoldoende kapitaal zouden hebben om probleemloos te voldoen aan de nieuwe vereisten; het betreft hier maar een beperkt aantal beleggingsadviseurs, handelende ondernemingen en multiserviceondernemingen. Voor ondernemingen in deze groep die te maken zouden krijgen met stijgingen van meer dan tweemaal hun bestaande vereisten, zou echter voor een aantal jaren een plafond kunnen worden toegestaan.

De conclusie van het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie is dat, al met al, de aanbevelingen van EBA als een geschikt en evenwichtig middel kunnen gelden om de doelstellingen op een effectieve en efficiënte manier te bereiken - vergeleken met het status quo. Meer algemeen is het EBA-advies een duidelijke positieve stap voorwaarts naar een prudentieel raamwerk voor beleggingsondernemingen dat ervoor zorgt dat zij op een gezonde financiële basis kunnen opereren zonder dat zij in hun zakelijke vooruitzichten worden gehinderd. Hiermee zouden de doelstellingen van de herziening dus evenwichtig moeten worden ondersteund. Enerzijds moet dit ervoor helpen te zorgen dat de risico's van beleggingsondernemingen voor cliënten en markten gerichter worden aangepakt, zowel wat betreft hun lopende activiteiten als voor het geval zij moeten worden afgewikkeld. Anderzijds wordt zo ervoor gezorgd dat zij voluit hun rol kunnen spelen bij het faciliteren van beleggingsstromen binnen de EU, hetgeen spoort met de doelstellingen van de KMU om spaargelden en beleggingen te mobiliseren om groei en banen te stimuleren.

Het enige punt waarop van EBA-aanbevelingen wordt afgeweken is de identificatie van systeemrelevante beleggingsondernemingen. In plaats van dit uit te stellen totdat er, zoals EBA aanbeveelt, duidelijkheid wordt gegeven via criteria ontwikkeld in technische regels voor de uitvoering van de voorstellen, werd het passender geacht om een en ander in de voorstellen zelf uiteen te zetten, om zo voor kredietinstellingen en systeemrelevante beleggingsondernemingen een gelijk speelveld tot stand te brengen op het gebied van regelgeving. Op dit punt gaan de voorstellen verder dan het advies van EBA in haar standpunt over de herziening van beleggingsondernemingen. Daarmee zijn de voorstellen echter de vertolking van het standpunt van EBA over kwesties met betrekking tot het besluit van het Verenigd Koninkrijk om de EU te verlaten 20 .

• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Zoals aangegeven in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat hierbij gaat, is de verwachting dat een vereenvoudiging van de prudentiële voorschriften voor de overgrote meerderheid van beleggingsondernemingen hun regel- en compliancedruk aanzienlijk zal verlichten. Diverse overbodige regel- en rapportagevereisten konden worden geschrapt, waardoor kapitaal dat voor toezichtdoeleinden wordt aangehouden, productiever kan worden ingezet. Doordat de voorstellen kapitaalvereisten en andere prudentiële vereisten (onder meer over beloning en governance) vaststellen die evenredig zijn aan beleggingsondernemingen, bevrijden zij deze ondernemingen voor het eerst van aanzienlijke kosten die deze moesten maken omdat in het bestaande regime de vereisten sterk op banken zijn afgestemd. Hiermee zou er een eind komen aan de complexe taak om zakelijke gegevens te matchen en te verzoenen met een slecht aangepast reguleringsraamwerk en rapportageregime.

Vooral beleggingsondernemingen die kleine en middelgrote ondernemingen zijn 21 , zullen hier waarschijnlijk hun voordeel mee doen. Een evenrediger en geschikter prudentieel raamwerk voor hen zou hen moeten helpen om de voorwaarden om zaken te doen, te verbeteren en de drempels zouden moeten verminderen. Door bijvoorbeeld het belastende rapportageraamwerk te stroomlijnen zouden de regel- en compliancekosten voor deze kleine en middelgrote ondernemingen moeten dalen, ook voor innovatieve ondernemingen die digitaal willen groeien. Ook zouden de voorstellen, doordat zij kleine en niet onderling verbonden beleggingsondernemingen vrijstellen van de huidige governance- en beloningsregels onder het bestaande VKV/RKV IV-regime, de regel- en compliancekosten voor deze ondernemingen moeten doen dalen. Gerekend moet worden met een aantal eenmalige kosten voor de overgang naar het nieuwe regime omdat ondernemingen hun risicobeheersystemen moeten aanpassen, complianceafdelingen moeten actualiseren en contracten moeten herzien met advocatenkantoren en andere dienstverrichters op wie zij momenteel een beroep doen om hen bij de compliance te helpen. Toch zouden de besparingen inzake compliancekosten de algemene KMU-doelstellingen moeten ondersteunen doordat ze beleggingsondernemingen helpen hun rol te spelen bij het mobiliseren van spaargelden van beleggers richting productieve doeleinden.

In termen van compliancekosten zouden ondernemingen, afhankelijk van het soort onderneming en de grootte, tienduizenden tot honderdduizenden euro's moeten gaan besparen. Hoe deze verminderingen in compliancekosten zich verhouden tot de aanpassingen in kapitaalvereisten voor verschillende soorten ondernemingen, is in dit stadium niet bekend, maar dat zou wel in beeld moeten komen bij toekomstige monitoring en evaluaties van het raamwerk.

• Grondrechten

Dit voorstel versterkt de uitoefening van het recht van verschillende beleggingsondernemingen om hun activiteiten te verrichten zonder te worden gehinderd door regels die in eerste instantie zijn ontworpen voor andere soorten economische spelers. De wetgevingsmaatregelen in de voorstellen die beloningsregels formuleren voor beleggingsondernemingen, nemen de beginselen in acht die zijn erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de vrijheid van ondernemerschap en het recht op collectieve onderhandelingen en op collectieve acties.

2.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De met de voorstellen beoogde wijzigingen dienen te worden geëvalueerd om te bepalen in hoeverre de volgende doelstellingen zijn behaald:

·een eenvoudiger indeling van beleggingsondernemingen die hun verschillende risicoprofielen in beeld brengt;

·een stel prudentiële voorschriften, met name met betrekking tot vereisten inzake kapitaal, liquiditeit, beloning en governance, die passend zijn, evenredig en gevoelig voor de specifieke risico's waaraan beleggingsondernemingen zijn blootgesteld en die ervoor zorgen dat kapitaal wordt toegewezen waar dat nodig is;

·een raamwerk dat direct en duidelijk merkbaar beantwoordt aan de risico's die inherent zijn aan de aard en het scala activiteiten die beleggingsondernemingen ondernemen, en zodoende de toegang tot deze activiteiten ondersteunt, en

·een gestroomlijnde gereedschapskist voor het toezicht die een volledig en nauwgezet toezicht op de zakelijke praktijken en de daaraan verbonden risico's mogelijk maakt.

Met het oog daarop kan in het kader van een toekomstige doorlichting de volgende informatie worden verzameld, die kan dienen als indicatoren om de effecten van de voorgestelde veranderingen te beoordelen: i) compliancekosten in termen van personeelsleden, juridisch advies en toezichtrapportage; ii) de hoogte van kapitaalvereisten; iii) andere nieuwe kosten bijvoorbeeld als gevolg van liquiditeitsregels; iv) verloop van het aantal ondernemingen tussen de verschillende categorieën; v) verschuivingen in het gebruik van pijler-2-kapitaalopslagen door bevoegde autoriteiten; vi) gevallen en effecten van falende beleggingsondernemingen onder het nieuwe regime, en vii) ontwikkeling van de omvang van beleggingsondernemingen in termen van volumes activa en cliëntenorders.

Artikelsgewijze toelichting



Onderwerp en toepassingsgebied

Het voorstel zet voor alle beleggingsondernemingen die niet systeemrelevant zijn, de vereisten uiteen in termen van eigen vermogen, hoogte van minimumkapitaal, concentratierisico, liquiditeit, rapportage en openbaarmaking in het kader van deze verordening.

Toepassingsniveau

Alle beleggingsondernemingen die onder de verordening vallen, moeten de bepalingen ervan op individuele basis toepassen. Voor kleine en niet onderling verbonden ondernemingen binnen bankgroepen met geconsolideerde toepassing en toezicht onder VKV/RKV IV is in een afwijking voorzien. Een specifiek groepskapitaalvereiste geldt voor groepen die alleen uit beleggingsondernemingen bestaan, waarbij de moederonderneming voor voldoende kapitaal moet zorgen om haar deelnemingen in de dochterondernemingen van de beleggingsonderneming te stutten.

Eigen vermogen

De kapitaalinstrumenten die voor beleggingsondernemingen als eigen vermogen kwalificeren met het oog op het voldoen aan het kapitaalvereiste in het kader van deze verordening, bestaan uit dezelfde bestanddelen als onder VKV/RKV IV. Met het oog daarop dient tier 1-kernkapitaal (CET1) ten minste 56 % van het toetsingsvermogen te vormen, terwijl aanvullend-tier 1-kapitaal (AT1) tot 44 % als toetsingsvermogen kan kwalificeren en tier-2-kapitaal tot 25 %.

Kapitaalvereisten

Alle beleggingsondernemingen moeten steeds een permanent minimumkapitaal aanhouden voor een bedrag dat gelijk is aan het aanvangskapitaal dat vereist is om hun vergunning te krijgen. Kleine en niet onderling verbonden beleggingsondernemingen passen voor hun kapitaalvereiste ofwel dit vereiste toe, ofwel, indien dat bedrag hoger is, een vereiste gebaseerd op een kwart van hun vaste kosten tijdens het voorgaande jaar, berekend in overeenstemming met Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/488 van de Commissie 22 . Deze ondernemingen worden omschreven als beleggingsondernemingen zonder vergunning om cliëntenactiva te bewaren of te beheren, en gelden van cliënten te houden of namens hen voor eigen rekening te handelen, of die voor minder dan 1,2 miljard EUR activa onder beheer hebben onder zowel discretionair vermogensbeheer als niet-discretionaire (advies)regelingen, die per dag cliëntenorders voor minder dan 100 miljoen EUR verwerken in cash transacties of voor minder dan 1 miljard EUR in derivaten, en die een balanstotaal hebben van minder dan 100 miljoen EUR en waarvan de totale jaarlijkse bruto-inkomsten uit hun beleggingsdiensten minder dan 30 miljoen EUR bedragen. Beleggingsondernemingen die boven deze drempels uitkomen, moeten als kapitaalvereiste het hoogste van de volgende waarden hanteren: het permanente minimumkapitaalvereiste, het vereiste van hun vaste kosten, of hun kapitaalvereiste op basis van de som van het K-factor-vereiste.

K-factoren

K-factoren brengen de risico's in beeld voor cliënten (RtC) en, voor ondernemingen die handelen voor eigen rekening en cliëntenorders in hun eigen naam uitvoeren, risico's voor de markt (RtM) en risico's voor de onderneming (RtF). RtC omvat de volgende K-factoren: activa onder beheer (K-AUM), gehouden gelden van cliënten (K-CMH), activa onder bewaring en beheer (K-ASA) en verwerkte orders van cliënten (K-COH). RtM omvat een K-factor voor nettopositierisico (K-NPR) op basis van de marktrisicovereisten van VKV (titel IV van deel drie) of anders, met de toestemming van de bevoegde autoriteit, op basis van bij clearingleden gestorte marges ten behoeve van door deze laatsten gegarandeerde transacties (K-CMG).

De drempel voor een beleggingsonderneming om gebruik te kunnen maken van de vereenvoudigde standaardbenadering voor marktrisico, wordt aangepast zodat deze alleen ziet op een absoluut bedrag aan totale activa van 300 miljoen EUR. RtF omvat K-factoren voor wanbetaling van tegenpartijen bij een transactie (K-TCD), voor concentratierisico wanneer bepaalde drempels worden overschreden (K-CON — zie verder) en voor dagelijkse transactiestromen (K-DTF).

K-CMH, K-ASA, K-COH en K-DTF worden berekend als het voortschrijdend gemiddelde over de voorafgaande drie maanden, terwijl dat voor K-AUM op basis van het voorgaande jaar gebeurt. Om het kapitaalvereiste te bepalen, worden deze K-factoren vermenigvuldigd met de overeenkomstige coëfficiënten die in deze verordening zijn vastgesteld. De kapitaalvereisten voor K-NPR zijn afgeleid van de VKV, terwijl bij de kapitaalvereisten voor K-CON en KTCD wordt gebruikgemaakt van een vereenvoudigde toepassing van de overeenkomstige VKV-vereisten voor, onderscheidenlijk, de behandeling van grote blootstellingen in de handelsportefeuille en van tegenpartijkredietrisico.

Concentratierisico

Beleggingsondernemingen moeten hun concentratierisico monitoren en beheersen, ook ten aanzien van hun cliënten. Alleen ondernemingen die niet als kleine en niet onderling verbonden ondernemingen worden beschouwd, dienen aan bevoegde autoriteiten te rapporteren over hun concentratierisico's, bijvoorbeeld in de vorm van wanbetaling van hun tegenpartijen, wanneer zij gelden van cliënten, effecten en hun eigen contanten houden, en over concentratierisico in hun inkomsten. Bij ondernemingen die voor eigen rekening handelen of cliëntenorders in hun eigen naam uitvoeren, mag de blootstelling aan één tegenpartij of aan verbonden tegenpartijen niet meer dan 25 % van hun toetsingsvermogen bedragen. Wel gelden specifieke afwijkingen voor blootstellingen aan kredietinstellingen of andere beleggingsondernemingen. Die limieten mogen alleen worden overschreden indien aan bijkomende K-CON-kapitaalvereisten is voldaan. Voor beleggingsondernemingen die gespecialiseerd zijn in grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan die mogelijkerwijs sterk geconcentreerde blootstellingen hebben aan de niet-financiële groepen waarvan zij deel uitmaken, mogen deze limieten voor concentratierisico worden overschreden zonder extra kapitaal zolang dit dient voor groepsbrede liquiditeits- of risicobeheerdoeleinden.

Liquiditeit

Beleggingsondernemingen moeten beschikken over interne procedures om hun liquiditeitsbehoeften te monitoren en te beheren. Zij moeten ten minste één derde van hun vastekostenbehoeften in liquide activa aanhouden. Deze activa moeten bestaan uit activa van hoge kwaliteit (High Quality Liquid Assets - HQLA) van de lijst in de gedelegeerde verordening betreffende de liquiditeitsdekkingsratio 23 , aan te vullen met de onbezwaarde eigen geldmiddelen van de onderneming (die geen gelden van cliënten mogen omvatten) en, in het geval van kleine en niet onderling verbonden ondernemingen (waarvoor de K-factoren niet gelden), handelsdebiteuren en binnen 30 dagen te ontvangen provisies of vergoedingen, zij het onder specifieke voorwaarden. In uitzonderlijke omstandigheden kunnen beleggingsondernemingen de verplichte drempel onderschrijden door hun liquide activa te gelde te maken om hun liquiditeitsbehoeften te dekken, op voorwaarde dat zij hun bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis stellen.

Toezichtrapportage en openbaarmaking

Beleggingsondernemingen moeten aan hun bevoegde autoriteiten rapporteren over hun naleving van het prudentiële raamwerk, volgens de gedetailleerde eisen die nader zullen worden uitgewerkt in Niveau 2-uitvoeringsmaatregelen. Ondernemingen die onder de K-factoren vallen, hebben gedetailleerdere rapportageverplichtingen dan die waarvoor het kapitaalvereiste geldt in termen van hetzij permanent minimumkapitaal hetzij vaste kosten. Die ondernemingen moeten hun kapitaalniveau, hun kapitaalvereisten, hun beloningsbeleid en -praktijken en hun goveranceregelingen openbaar maken, terwijl voor kleine en niet onderling verbonden ondernemingen geen openbaarmakingsvereisten gelden.

Overgangsbepalingen

Om voor beleggingsondernemingen een soepele overgang naar het nieuwe regime te bevorderen, dienen kapitaalvereisten als volgt te worden ingefaseerd. Voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening, zou het beleggingsondernemingen waarvoor het kapitaalvereiste onder het nieuwe regime dubbel zo hoog zou zijn als het bestaande kapitaalvereiste dat onder het huidige raamwerk van toepassing is, worden toegestaan om hun kapitaalvereiste te beperken tot tweemaal hun desbetreffende kapitaalvereiste onder VKV/RKV IV. Voorts zouden in deze periode nieuwe beleggingsondernemingen waarvoor nimmer kapitaalvereisten onder VKV/RKV IV hebben gegolden, een limiet kunnen toepassen van tweemaal hun vastekostenvereiste, terwijl beleggingsondernemingen waarvoor onder VKV/RKV IV alleen een vereiste inzake aanvangskapitaal gold, hun kapitaalvereiste zouden kunnen beperken tot tweemaal dit vereiste, om zo deze stijgingen te mitigeren. Ten slotte zouden voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening of, als die eerder komt, tot de datum van toepassing van de wijzigingen aan VKV/RKV IV wat betreft kapitaalvereisten voor marktrisico overeenkomstig artikel 1, punt 84, van het voorstel van de Commissie voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013, beleggingsondernemingen die onder de overeenkomstige bepalingen van deze verordening vallen, hun kapitaalvereiste voor de handelsportefeuille moeten blijven berekenen in overeenstemming met VKV.

Systeemrelevante beleggingsondernemingen

Met dit voorstel wordt de definitie van 'kredietinstellingen' in artikel 4, lid 1, punt 1, VKV gewijzigd. Zo krijgen grote beleggingsondernemingen die de in de punten 3 en 6 van deel A van bijlage I bij MiFID bedoelde activiteiten uitoefenen en activa van meer dan 30 miljard EUR hebben, de status van kredietinstellingen. Daardoor zullen grote, systeemrelevante beleggingsondernemingen nog steeds VKV/RKV IV toepassen en zullen zij volledig onder de prudentiële en toezichtvereisten vallen die voor kredietinstellingen gelden. Daarbij gaat het onder meer om de bepalingen inzake individueel en geconsolideerd toezicht op de moederonderneming door de bevoegde autoriteiten. Dit zal onder meer betekenen dat activiteiten van grote beleggingsondernemingen in lidstaten die deelnemen aan de bankenunie, onderworpen zijn aan het directe toezicht van de ECB in het kader van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (GTM). Deze benadering zou ook aansluiten bij de ontwikkelingen op toezichtgebied in andere rechtsgebieden (bijv. de Verenigde Staten, Zwitserland, Japan), waar sinds de financiële crisis de wijze waarop systeemrelevante beleggingsondernemingen door de regelgeving en het toezicht worden behandeld, in toenemende mate wordt afgestemd op de behandeling van kredietinstellingen.