Toelichting bij COM(2017)461 - Vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) moeten de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten worden hersteld en gehandhaafd op een niveau dat hoger is dan datgene wat de maximale duurzame opbrengst (MSY) kan opleveren. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totale toegestane vangsten (TAC's – total allowable catches) en quota.

Verordening (EU) nr. 2016/1139 van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, omvat een nadere omschrijving van de waarden van de visserijsterfte, uitgedrukt in bandbreedtes, die in dit voorstel worden gebruikt met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het GVB, met name het bereiken en behouden van het MSY-niveau.

Het doel van dit voorstel is voor 2018 de vangstmogelijkheden van de lidstaten vast te stellen voor de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Oostzee. Met het oog op de vereenvoudiging en de verduidelijking van de jaarlijkse besluiten inzake TAC's en quota worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsterrein

Het voorstel stelt quota vast op niveaus die verenigbaar zijn met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het houdt rekening met de wijzigingen die zijn doorgevoerd bij Verordening (EU) 2015/812, waarbij de visserijinspanningsregeling in de Oostzee is afgeschaft.

Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en stroken met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU is het aan de Raad om maatregelen aan te nemen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Bij de betrokken verordening van de Raad worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen. Gelet op artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de lidstaten deze mogelijkheden volgens de in die artikelen vastgestelde voorwaarden verdelen over de regio's of de marktdeelnemers. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de uitvoering van deze verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadpleging van belanghebbenden

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2018 in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2017) 368 final) is de adviesraad voor de Oostzee (BSAC – Baltic Sea Advisory Council) geraadpleegd. De wetenschappelijke basis voor het voorstel werd aangeleverd door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES). De in dat verband ingenomen voorlopige standpunten over alle betrokken visbestanden zijn in overweging genomen en waar mogelijk in het voorstel verwerkt voor zover deze niet indruisten tegen het bestaande beleid of zouden leiden tot een verslechtering van de toestand van kwetsbare bestanden.

Het wetenschappelijk advies over vangstbeperkingen en de toestand van de visbestanden is in juni 2017 ook met de lidstaten besproken in het regionale forum Baltfish.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De geraadpleegde wetenschappelijke organisatie is de ICES.

De Unie verzoekt de ICES elk jaar om wetenschappelijk advies over de toestand van belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies bestrijkt alle bestanden in de Oostzee. Voor de in commercieel opzicht belangrijkste bestanden worden TAC’s voorgesteld.

Effectbeoordeling

Het voorstel maakt deel uit van een langetermijnaanpak waarbij de visserij wordt gebracht op niveaus die op lange termijn duurzaam zijn, en op die niveaus wordt behouden. Deze aanpak zal leiden tot een stabiele visserijdruk en hogere quota, en daardoor tot een beter inkomen voor de vissers en hun gezinnen. De toename van de aanlandingen zal naar verwachting gunstig zijn voor de visserijsector, de consument, de verwerkende industrie en de detailhandel, evenals voor de rest van de toeleveringsbedrijven die banden hebben met de commerciële en de recreatieve visserij.

De besluiten die de afgelopen jaren over de vangstmogelijkheden in de Oostzee zijn vastgesteld, hebben al geleid tot het herstel van sommige bestanden (een toename van de biomassa voor pelagische bestanden met 50 % tussen 2012 en 2016) en tot het opnieuw in evenwicht brengen van de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden. Er is evenwel verdere vooruitgang nodig voor het herstel van de demersale bestanden, waarvan sommige zich nog steeds onder de veilige grenswaarden voor de biomassa bevinden, en om alle bestanden onder het MSY-niveau te brengen.

Rekening houdend met het voorgaande worden in het voorstel van de Commissie de quota voor haring in het westelijke deel van de Oostzee, in de Botnische Golf en in de Golf van Riga, voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee en voor de scholbestanden verlaagd met gemiddeld 32 %. Voor de centrale haring- en sprotbestanden wordt een verhoging met respectievelijk 25 % en 0,5 % voorgesteld. Voor de zalmbestanden zullen de vangstmogelijkheden in de Oostzee, uitgedrukt in aantal vissen, toenemen van 106 413 naar 116 099. Dit is een toename met 9 % ten opzichte van 2017. Voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee wordt voorgesteld de bestaande TAC te handhaven.

Het effect van de voorstellen voor 2018 zal dan ook sterk verschillen naargelang van het soort visserij. Al met al leidt het voorstel van de Commissie tot ongeveer 647 000 ton aan vangstmogelijkheden voor de Oostzee. Dat is een vermindering met 7 % ten opzichte van 2017.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Het voorstel blijft soepel door de toepassing van de mechanismen voor quotaruil die reeds waren ingesteld bij de verordeningen betreffende de vangstmogelijkheden in de Oostzee van de voorgaande jaren. Er zijn geen nieuwe elementen of nieuwe administratieve procedures voor de overheidsinstanties (van de EU of de lidstaten) voorgesteld die de administratieve lasten zouden kunnen verhogen.

Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening, dit keer voor het jaar 2018, en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en monitoring-, evaluatie- en rapportageregelingen

De monitoring van het gebruik van de vangstmogelijkheden in de vorm van TAC's en quota is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.

Artikelsgewijze toelichting

In dit voorstel worden voor de lidstaten die in de Oostzee visserijactiviteiten verrichten, de voor 2018 geldende vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden vastgesteld. Voor het eerst wordt ook een soort vastgesteld waarop niet meer mag worden gevist: de Europese aal.

1.

Vangstmogelijkheden


Het nieuwe meerjarenplan voor de visserijen in de Oostzee is op 20 juli 2016 in werking getreden 1 . Op grond van dat plan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld in overeenstemming met de streefdoelen van het plan en moeten zij in overeenstemming zijn met de daarin vermelde bandbreedtes voor het streefdoel voor de visserijsterfte. Belandt de biomassa van een bestand onder de referentiepunten van het plan, dan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een met de visserijsterfte overeenkomend niveau dat evenredig met de afname van de biomassa van dat bestand wordt verlaagd.

De vangstmogelijkheden worden voorgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de meerjarenplannen).

Waar dit van toepassing is, worden met het oog op de vaststelling van de EU-quota voor met de Russische Federatie gedeelde bestanden de respectieve hoeveelheden van deze bestanden in mindering gebracht op de door de ICES aanbevolen TAC's. De aan de lidstaten toegewezen TAC's en quota zijn opgenomen in de bijlage bij de verordening.

De vijf pelagische bestanden (vier haringbestanden en één sprotbestand), kabeljauw in het westelijke deel, schol, en zalm in het hoofdzeegebied moeten in 2018 in de Oostzee op MSY-niveau worden bevist. De vangstmogelijkheden voor alle bestanden die onder het meerjarenplan voor de Oostzee vallen, zijn vastgesteld op de bandbreedtes voor het streefdoel voor de visserijsterfte die stroken met het halen van de maximale duurzame opbrengst in 2018: de voorgestelde quota voor drie haringbestanden in het westelijke en het centrale deel van de Oostzee en in de Golf van Riga komen overeen met de visserijsterftecijfers die beantwoorden aan beide delen van de brandbreedte voor de visserijsterfte op MSY-niveau als bedoeld in artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 2016/1139. Voor twee bestanden, namelijk haring in het westelijke deel van de Oostzee en kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee komen de vangstmogelijkheden overeen met de visserijsterfte binnen de bandbreedte als bedoeld in artikel 5, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 2016/1139.

De TAC's voor zalm in de Finse Golf en voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee zijn in overeenstemming met de ICES-aanpak van bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn.

Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, onder meer de flexibiliteitsbepalingen van artikel 3 en artikel 4 voor bestanden waarvoor voorzorgs-TAC's, respectievelijk analytische TAC's zijn vastgesteld. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn gelet op met name de biologische situatie van de bestanden. Meer recent is dit flexibiliteitsmechanisme bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarop de aanlandingsverplichting van toepassing is. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene biologische rijkdommen zou ondergraven en een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moet worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn wanneer de lidstaten niet gebruikmaken van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2.

Europese aal


De levenscyclus van de Europese aal is complex omdat het een langlevende vis is met een groot verspreidingsgebied: recente gegevens wijzen erop dat de aal paait in de Sargassozee en dat de larven met de oceaanstromingen meekomen naar het continentaal plat van Europa en Noord-Afrika, waar zij een metamorfose ondergaan tot glasaal en daarna de continentale wateren binnenzwemmen.

Tijdens het continentale deel van hun levenscyclus (in brak en/of zoet water) hangen de factoren die van invloed zijn op de sterfte van aal af van de regionale omstandigheden. Op grond van Verordening (EG) nr. 1100/2007 van de Raad tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal (hierna 'de aalverordening' genoemd) moeten lidstaten met grote habitats voor aal beheersplannen voor dat bestand uitvoeren die kunnen waarborgen dat een voldoende groot aantal volwassen alen de stroomgebieden kan verlaten en de volle zee kan bereiken, zodat zij kunnen paaien en het bestand zich kan herstellen. De nationale beheersplannen voor aal kunnen ook mariene wateren omvatten (maar dat is geen verplichting).

Uit recente gegevens is evenwel gebleken dat 57 % van de schieralen die de open zee bereiken, door de commerciële en de recreatieve visserij in de Oostzee wordt gevangen. De aalverordening verplicht de lidstaten die in de EU-wateren op aal vissen, hun visserijinspanning en/of vangsten te verminderen met 50 % ten opzichte van het gemiddelde voor 2004-2006, tenzij hun beheersplannen ook betrekking hebben op de mariene wateren. Geen enkele lidstaat rond de Oostzee haalt die doelstelling.

Het steeds terugkomende wetenschappelijk advies luidt als volgt: "... wanneer de voorzorgsaanpak voor Europese aal wordt toegepast, moeten alle antropogene invloeden (bijv. de recreatieve en de commerciële visserij voor alle stadia, waterkracht, pompstations en verontreiniging) die de productie en de ontsnappingskansen van schieralen doen dalen, worden gereduceerd tot – of zo dicht mogelijk worden gehouden bij – nul." 2

In het licht van de toestand van het bestand, dat in bijlage II van CITES is opgenomen, strookt de in de aalverordening voorgeschreven vermindering met 50 % van de visserijinspanning of de vangsten niet met de doelstellingen van het GVB van 2013 voor een duurzame exploitatie van de visbestanden. Gezien het advies van de ICES is het van belang dat alle visserijen op paaibestanden worden stopgezet totdat er duidelijke tekenen zijn dat de toestand van het bestand verbetert. Gezien dit strenge ICES-advies is het dan ook passend om, in afwachting van oplossingen op langere termijn, in 2018 elke visserij op Europese aal in de Oostzee te verbieden.