Toelichting bij COM(2017)233 - Tenuitvoerlegging van Verordening 608/2013 (Handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

2.

Brussel, 15.5.2017


COM(2017) 233 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 608/2013 van de Raad


1.

Inleiding



Inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten (IER) komen wereldwijd voor en zijn een steeds maar toenemend fenomeen. De internationale handel in namaakproducten was goed voor 2,5 % van de wereldhandel, wat neerkomt op 338 miljard EUR, uitgaande van de meest recente beschikbare gegevens van 2013 1 . De impact van namaak is vooral hoog in de Europese Unie, waar nagemaakte en door piraterij verkregen producten tot 5 % van de invoer uitmaakten, wat neerkomt op 85 miljard EUR.

Een essentieel onderdeel van het EU-systeem om IER aan de grens te handhaven, wordt gevormd door Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane 2 , hierna Verordening (EU) nr. 608/2013 genoemd. Zij wordt sinds 1 januari 2014 toegepast.

Artikel 37 van Verordening (EU) nr. 608/2013 luidt als volgt: "De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad [...] een verslag voor over de tenuitvoerlegging van deze verordening. Indien noodzakelijk gaat dit verslag vergezeld van passende aanbevelingen.

Dat verslag zal gaan over relevante incidenten met geneesmiddelen die over het douanegrondgebied van de Unie worden vervoerd en die zich zouden kunnen voordoen uit hoofde van deze verordening, en er zal een beoordeling in staan van de mogelijke invloed ervan op de verbintenissen die de Unie inzake toegang tot geneesmiddelen is aangegaan in het kader van de op 14 november 2001 door de WTO-ministerconferentie in Doha aangenomen 'Verklaring over de Trips-overeenkomst en de volksgezondheid', alsook over de maatregelen die zijn genomen om een situatie die in dat opzicht nadelige effecten heeft, aan te pakken."

Verordening (EU) nr. 608/2013 gaat vergezeld van het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op IER voor de jaren 2013-2017 3 , waarvoor de Commissie een jaarlijks syntheseverslag aan de Raad voorlegt en eind 2017 tevens een eindverslag zal voorleggen.

Het onderhavige document heeft tot doel om te rapporteren over de door de Commissie verzamelde feedback over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 608/2013 sinds 1 januari 2014. Wat de tenuitvoerlegging door de lidstaten betreft, beslaat het verslag de driejarige periode van 1 januari 2014 tot en met december 2016, terwijl de nadere gegevens over het optreden aan de EU-grenzen de jaren 2014 en 2015 beslaan, omdat er voor 2016 nog geen statistische gegevens beschikbaar waren op het moment dat dit verslag werd opgesteld.

In deel 2 wordt uitleg gegeven over de methodologie die is gebruikt bij het opstellen van het verslag.

In deel 3 wordt het wetgevingskader van de EU beschreven en ligt de nadruk op de belangrijkste nieuwe elementen van Verordening (EU) nr. 608/2013.

In deel 4 wordt een overzicht geboden van de opmerkingen van de particuliere sector.

In deel 5 wordt nagegaan hoe Verordening (EU) nr. 608/2013 door de lidstaten ten uitvoer is gelegd, waarbij de nadruk vooral ligt op de nieuwe en de facultatieve elementen van deze verordening. Het bevat ook gegevens over de concrete toepassing van Verordening (EU) nr. 608/2013.

Deel 6 bevat de conclusies.


3.

2. METHODOLOGIE


De volgende middelen en instrumenten zijn gebruikt om het verslag voor te bereiden:

-bezoeken ter ondersteuning en raadpleging van de lidstaten over de afgifte van geneesmiddelen;

raadpleging van belanghebbenden

;

-het downloaden van gegevens uit de centrale databank van de Commissie, de zogenoemde Copis-databank (informatiesysteem ter bestrijding van namaak en piraterij).

4.

2.1 Bezoeken ter ondersteuning en raadpleging van lidstaten de lidstaten over de afgifte van geneesmiddelen


Het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op IER voor de jaren 2013-2017 bevat een aantal maatregelen die de Commissie en de douanediensten van de lidstaten moeten nemen om een effectieve tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 608/2013 te garanderen.

Een van deze maatregelen betreft het afleggen van bezoeken in de jaren 2015-2017 door de Commissie en nationale IER-deskundigen ter ondersteuning van de 28 lidstaten, om een dialoog aan te gaan met de autoriteiten die belast zijn met de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 608/2013 en om op die manier:

5.

-informatie te verzamelen over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 608/2013 en


-de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken te faciliteren.

In 2015 en 2016 bracht de Commissie samen met IER-deskundigen van de douaneautoriteiten van de lidstaten 24 bezoeken aan de volgende landen: BE, NL, FI, EE, SI, HR, LV, LT, MT, IT, EL, CY, SE, DK, DE, AT, SK, CZ, HU, PL, ES, PT, FR en LU. Deze bezoeken zijn gebruikt om het onderhavige document voor te bereiden. Met het oog op de nog in 2017 te bezoeken lidstaten (te weten BG, IE, RO en UK), heeft de Commissie de douaneautoriteiten gevraagd de vragenlijst in te vullen die in het kader van de bezoeken is gebruikt, zodat de douaneautoriteiten van alle lidstaten hun mening over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 608/2013 kunnen geven. De door de douaneautoriteiten van de genoemde lidstaten ingevulde vragenlijsten werden in de loop van 2016 ontvangen.

Tijdens de eerste vergadering van de Groep douanedeskundigen (Afdeling IER-handhaving) die op 11 juli 2016 werd gehouden, vroeg de Commissie de douaneautoriteiten van de lidstaten ook om verslag uit te brengen aan de Commissie over relevante incidenten die zich mogelijkerwijs hebben voorgedaan met over het douanegebied van de Unie vervoerde geneesmiddelen krachtens Verordening (EU) nr. 608/2013.

6.

2.2 Raadpleging van belanghebbenden


In het kader van actie 1.3.2 4 van het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op IER voor de jaren 2013-2017 is een groep opgericht waarin de Commissie, EU-douaneautoriteiten, rechthebbenden en andere belanghebbenden samenkomen. De groep komt een keer per jaar bijeen.

Ter gelegenheid van de vierde bijeenkomst van deze groep, die op 12 juli 2016 in Brussel werd gehouden, heeft de Commissie rechthebbenden en andere belanghebbenden gevraagd om verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 608/2013, waarbij de nadruk in het bijzonder lag op de volgende bepalingen die van rechtstreeks belang voor hen zijn:


-hoofdstuk II betreffende verzoeken tot optreden (in samenhang met de inhoud van de verzoeken om op te treden die nader is beschreven in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1352/2013 van de Commissie);

-artikel 19 betreffende de inspectie en monsterneming van goederen waarvan de vrijgave is geschorst of die worden vastgehouden;

-artikel 21 betreffende het toegestane gebruik van bepaalde informatie door de houder van het besluit;

-artikel 23 (standaardprocedure voor de vernietiging van goederen en inleiding van procedures) en 26 (procedure voor de vernietiging van goederen in kleine zendingen);

-artikel 28 betreffende de aansprakelijkheid van de houder van het besluit;

-artikel 29 betreffende de kosten.


Eind september 2016 zijn er van de volgende verenigingen acht antwoorden ontvangen: de European Express Association (EEA), de Union des Fabricants (Unifab), de European Communities Trade Mark Association (ECTA), de Europese federatie van Verenigingen van farmaceutische bedrijven (Efpia), de associatie van Europese halfgeleiderproducenten (ESIA), de International Trademark Association (INTA), de Business Action to Stop Counterfeit And Piracy (Bascap) en de Europese vereniging van houders van merken (Marques).


De Commissie bedankt deze verenigingen voor de toegezonden opmerkingen.


7.

2.3 Het gebruik van Copis (het downloaden van gegevens uit Copis)


In Verordening (EU) nr. 608/2013 is voorzien dat de Commissie een centrale databank opzet om de veiligheid te verzekeren van de verwerking van de gegevens die door de lidstaten aan de Commissie worden verzonden en die verband houden met besluiten tot toewijzing van verzoeken en met de schorsing van de vrijgave van de goederen of de vasthouding ervan. De centrale databank Copis werd op 1 januari 2014 in werking gesteld. De databank wordt voortdurend doorontwikkeld.

De Commissie heeft toegang tot de gegevens in Copis voor zover ze die toegang nodig heeft om te kunnen voldoen aan haar wettelijke verantwoordelijkheden bij het toepassen van Verordening (EU) nr. 608/2013.

Ter voorbereiding van het onderhavige verslag, heeft de Commissie de noodzakelijke gegevens uit Copis gehaald, met name wat betreft:

-het aantal verzoeken tot optreden (VTO's) per soort intellectuele-eigendomsrecht dat onder Verordening (EU) nr. 608/2013 valt (zie bijlage 1);

-de resultaten van het gebruik van de 'standaardprocedure';

-het gebruik van de 'procedure voor een kleine zending' (zie bijlage 2).

8.

3. EU-wetgevingskader


9.

3.1 Achtergrond


De EU begon met Verordening (EEG) nr. 3842/86 van de Raad 5 al in 1987 met het regulariseren van de handhaving van IER aan de grens op het niveau van de Unie. In deze verordening werden maatregelen vastgesteld om het in het vrije verkeer brengen van namaakgoederen te verbieden. De verordening heeft sindsdien een vervolg gekregen met drie verordeningen 6 die tot doel hadden het toepassingsgebied en de procedures aan te passen aan de ontwikkeling van trends inzake fraude. In de laatste herziening, die leidde tot de goedkeuring van Verordening (EU) nr. 608/2013, is met name rekening gehouden met de groeiende handel in namaakgoederen als gevolg van de groeiende e-commerce.

Net als de vorige EU-verordeningen op dit gebied, worden bij Verordening (EU) nr. 608/2013 de grenshandhavingsmaatregelen in de Overeenkomst inzake handelsaspecten van intellectuele-eigendomsrechten (Trips) ten uitvoer gelegd. Deze overeenkomst werd in 1994 door de Raad van de EU als onderdeel van de multilaterale onderhandelingen van de Uruguay-Ronde goedgekeurd en in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) gesloten. In de verordening worden zelfs de niet-verplichte vereisten van Trips ten uitvoer gelegd op het gebied van handhaving aan de grens, zoals controles op namaakgoederen bij de uitvoer en doorvoer. Dit toont de vastberadenheid van de EU om IER een hoge mate van bescherming te bieden.

Het doel is te voorkomen dat goederen die inbreuk maken op IER 'op de interne markt worden gebracht' en te dien einde maatregelen te nemen 'zonder de vrijheid van de legitieme handel in het gedrang te brengen'.

Verordening (EU) nr. 608/2013 bevat uitsluitend procedurele voorschriften voor de douaneautoriteiten. Dienovereenkomstig zijn in deze verordening geen criteria vastgelegd voor de vaststelling van het bestaan van een inbreuk op een IER; dat is in het betreffende materiële recht vastgelegd.

Dankzij Verordening (EU) nr. 608/2013 kunnen douaneautoriteiten in de EU goederen vasthouden waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een door de wetgeving van de EU of nationale IE-wetgeving toegekend IER en die onder douanecontrole of douanetoezicht staan.

Controles door de douaneautoriteiten moeten gebaseerd zijn op risicoanalyse en in verhouding zijn met het risico. Het is daarom van essentieel belang dat de douane beschikt over voldoende en relevante gegevens van de rechthebbenden om hun risicoanalyse op een goede manier te organiseren.

De douaneautoriteiten kunnen op een 'verzoek tot optreden' (VTO) van rechthebbenden handelen, of op eigen initiatief, 'ambtshalve' genoemd.

Een VTO moet bij de douaneautoriteiten worden ingediend door personen die gerechtigd zijn om wettelijke procedures in te leiden voor de vaststelling van een IER-inbreuk. Nationale VTO's worden in een lidstaat ingediend en behelzen het verzoek aan de douaneautoriteiten om in die lidstaat op te treden. Houders van op Unierecht gebaseerde IER die in de hele Unie effect sorteren, kunnen een Unie-VTO indienen, dat in meer dan een lidstaat werkzaam zal zijn.

De aanvraag- en verlengingsformulieren zijn in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1352/2013 van de Commissie van 4 december 2013 7 vastgesteld.

De douaneautoriteiten nemen het besluit om een VTO toe te kennen of af te wijzen.

Wanneer de douaneautoriteiten de vrijgave van de verdachte goederen schorsen of de verdachte goederen vasthouden, stellen zij de houder van het besluit waarbij het verzoek is toegewezen en de aangever of de houder van de goederen in kennis. Volgens de 'standaardprocedure' kunnen na de schriftelijke bevestiging door de houder van het besluit dat, naar zijn overtuiging, inbreuk is gemaakt op een IER en na uitdrukkelijke of veronderstelde instemming tussen beide partijen, de verdachte goederen worden vernietigd. Anders worden de goederen vrijgegeven, tenzij de houder van het besluit de douaneautoriteiten meedeelt dat hij een procedure inleidt om te bepalen of inbreuk op een IER is gepleegd. De termijn om akkoord te gaan met de vernietiging of om de douane te informeren over de inleiding van procedures bedraagt tien werkdagen (drie dagen in het geval van bederfelijke goederen) en kan bij het inleiden van procedures in voorkomend geval nog eens met maximaal tien dagen worden verlengd.

Wanneer vastgehouden verdachte goederen niet onder een VTO vallen (ambtshalve optreden), moeten de douaneautoriteiten de betrokkenen in kennis stellen van de vasthouding en hen de mogelijkheid bieden een VTO in te dienen.

Verordening (EU) nr. 608/2013 voorziet tevens in een vereenvoudigde procedure voor kleine, per post of koerier vervoerde pakketten ("procedure voor een kleine zending") die op verzoek van de houder van het besluit waarbij het verzoek is toegewezen kan worden toegepast en waarbij de goederen met de uitdrukkelijke of veronderstelde instemming van de enige aangever of houder van de goederen kunnen worden vernietigd.

VTO's en gegevens over vasthoudingen worden beheerd via Copis. Op basis van de door de douaneautoriteiten van de lidstaten via Copis verstrekte gegevens, publiceert de Commissie elk jaar de resultaten van het optreden van de douane aan de buitengrenzen van de EU 8 .

10.

3.2 Bij Verordening (EU) nr. 608/2013 ingevoerde vernieuwingen


Dit zijn de belangrijkste vernieuwingen die bij Verordening (EU) nr. 608/2013 zijn ingevoerd en die de reeds in voorgaande verordeningen bestaande constructie vervolledigen:

- Uitbreiding van de rechten en inbreuken die onder het optreden van de douane vallen: teneinde de handhaving van IER te versterken, is het optreden van de douane uitgebreid tot andere soorten rechten en andere soorten inbreuken dan die waarop Verordening (EG) nr. 1383/2003 van toepassing is. De andere soorten beschermde rechten zijn handelsbenamingen, topografieën van halfgeleiderproducten en gebruiksmodellen. De bestreken geografische aanduidingen omvatten nu niet alleen landbouwproducten, maar tevens mogelijke toekomstige niet-landbouwproducten: de verordening maakt specifiek melding van geografische aanduidingen in overeenkomsten met derde landen. Het toepassingsgebied van de verordening is tevens uitgebreid om meer inbreukzaken te bestrijken, namelijk alle mogelijke inbreuken op handelsmerken (zoals handelsmerken die verwarrende gelijkenis vertonen en bekende handelsmerken) en niet alleen namaakgoederen zoals in voorgaande verordeningen, maar ook inbreuken via ontwijkingsapparaten (apparaten die in de eerste plaats zijn ontworpen, geproduceerd of aangepast om het ontwijken mogelijk te maken van technologische maatregelen die dienen ter voorkoming of beperking van handelingen die niet zijn toegestaan).

- De reikwijdte en de specificatie van de in een VTO te verstrekken informatie is uitgebreid in vergelijking met de vorige verordening.

- De vereenvoudigde procedure voor de vernietiging is de verplichte standaardprocedure geworden. Volgens deze procedure (die al bestond als een facultatieve procedure krachtens Verordening (EG) nr. 1383/2003), kunnen na de schriftelijke bevestiging door de houder van het besluit dat, naar zijn overtuiging, inbreuk is gemaakt op een IER en met uitdrukkelijke instemming tussen beide partijen, de verdachte goederen worden vernietigd zonder dat moet worden vastgesteld of er inbreuk op een IER is gepleegd. Dit maakt een snelle en kosteneffectieve vernietiging van goederen mogelijk. Dit is in het verleden al een succesvol instrument geweest bij het praktische beheer en de afhandeling van 'duidelijke gevallen' van IER-inbreuken: het feit dat het nu de standaardprocedure is, toont aan de procedure zich in alle lidstaten heeft bewezen.

In tegenstelling tot de in Verordening (EG) nr. 1383/2003 beschreven vereenvoudigde procedure, verlangt de nieuwe standaardprocedure niet dat de houder van het besluit de schriftelijke verklaring rechtstreeks van de houder van de goederen/aangever verkrijgt waarbij deze ermee instemt dat de goederen voor vernietiging worden afgestaan, maar is het nu de douaneautoriteit die ervoor verantwoordelijk is om de houder van de goederen/aangever in kennis te stellen en de douaneautoriteit mag ervan uitgaan dat de houder van de goederen/aangever akkoord is gegaan indien hij niet uitdrukkelijk bezwaar tegen de vernietiging heeft gemaakt.

- De specifieke procedure voor een kleine zending is ingevoerd om de toenemende ontwikkeling aan te pakken van kleine zendingen nagemaakte en door piraterij verkregen goederen die de Unie doorgaans binnenkomen via de post of een commercieel koeriersbedrijf, en om de kosten en administratieve lasten voor de afhandeling van dit soort zaken tot een minimum te beperken. Het is van toepassing op kleine zendingen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 19, van Verordening (EU) nr. 608/2013, namelijk per post of expresvervoer verstuurde zendingen die ten hoogste drie stuks bevatten of een brutogewicht van maximaal 2 kg hebben.

- 'Veronderstelde toestemming': zowel de standaardprocedure als de procedure voor een kleine zending voorzien in de mogelijkheid om een veronderstelde toestemming van de houder van de goederen/aangever te gebruiken in plaats van zijn uitdrukkelijke toestemming voor de vernietiging. Met andere woorden: indien de aangever of de houder van de goederen niet binnen de vastgestelde termijn tegenover de douaneautoriteiten heeft bevestigd dat hij instemt met de vernietiging van de goederen, noch heeft verklaard tegen de vernietiging te zijn, mogen de douaneautoriteiten ervan uitgaan dat de aangever of de houder van de goederen heeft bevestigd akkoord te gaan met de vernietiging van de goederen.

Kosten:


aangezien de douaneautoriteiten op verzoek optreden, voorziet artikel 29 van Verordening (EU) nr. 608/2013 erin dat de douaneautoriteiten kunnen besluiten dat de houder van het besluit alle kosten dient te vergoeden die door de douaneautoriteiten zijn gemaakt bij het optreden om zijn intellectuele-eigendomsrechten te handhaven. Het besluit hierover blijft de verantwoordelijkheid van de douaneautoriteiten van de lidstaten.

- In artikel 22 van Verordening (EU) nr. 608/2013 wordt een bepaling ingevoerd over de uitwisseling van informatie en gegevens met de relevante autoriteiten in derde landen, om op deze manier bij te dragen aan de strijd tegen de internationale handel in goederen die inbreuk maken op IER. Om de procedure te activeren, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van de noodzakelijke praktische regelingen inzake de uitwisseling van gegevens en informatie.

- Bij de handhaving van IER door de douane in de Europese Unie worden gegevens over besluiten inzake VTO's uitgewisseld. De uitwisseling van deze gegevens en van het optreden van de douane moest via een centrale elektronische databank beschikbaar worden gesteld. Om die reden heeft de Commissie de centrale databank Copis opgericht en op 1 januari 2014 in werking gesteld.

11.

4. OPMERKINGEN VAN DE PARTICULIERE SECTOR


De verenigingen van rechthebbenden en expreskoeriersbedrijven spreken hun waardering uit over de meeste vernieuwingen die bij Verordening (EU) nr. 608/2013 zijn ingevoerd en geven grotendeels positieve feedback over de werking ervan.

Het opnemen van extra IE-rechten op het gebied van douanecontrole wordt als nuttig gezien, omdat het Verordening (EU) nr. 608/2013 en Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van IE-rechten met elkaar in overeenstemming kan brengen en de discriminatie van IER andere dan handelsmerken minimaliseert.

De indiening van VTO's wordt niet als overdreven ingewikkeld beschouwd. De procedure voor een Unie-VTO (waarbij het verzoek in de ene lidstaat wordt ingediend en zich uitstrekt tot een andere lidstaat dan de lidstaat die het verzoek heeft toegekend) wordt eveneens nuttig bevonden.

De nieuwe standaardprocedure met de 'veronderstelde toestemmingsoptie' lijkt met name te worden gewaardeerd en wordt als een zeer praktisch instrument gezien.

Over het algemeen blijkt uit de antwoorden een positieve kijk op de manier waarop douaneautoriteiten hun taken met betrekking tot de verordening vervullen.

De volgende zaken geven echter aanleiding tot enige bezorgdheid:

- De in het VTO in te vullen informatie zou niet altijd duidelijk zijn gedefinieerd (wat moet bijvoorbeeld worden verstaan onder een 'erkende distributeur'?) of de informatie waarnaar werd verwezen zou verouderd zijn en geen rekening houden met de praktijk van de hedendaagse global sourcing en de toeleveringsketen of voor sommigen zelfs moeilijk te vergaren zijn (productieplaats, betrokken bedrijven, handelaars, enz). Daarnaast zou het onderscheid tussen de verplichte en facultatieve velden in de formulieren bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1352/2013 niet tot uiting komen in Verordening (EU) nr. 608/2013.

Wat de bijwerking van de informatie in het VTO betreft, zou het niet efficiënt zijn dat de houder van het besluit eventuele wijzigingen van de in artikel 6 genoemde informatie (met het oog op de behoorlijke omvang van de in het genoemde artikel vereiste informatie) aan de douaneautoriteiten moet melden.

In sommige antwoorden wordt gesuggereerd om de taalregeling voor Unie-VTO's te vereenvoudigen door een indiening van het verzoek in ofwel het Engels, Frans of Duits in alle 28 lidstaten te aanvaarden.

- Het terugsturen van de monsters als bedoeld in artikel 19, lid 2, zou niet in alle gevallen mogelijk zijn, omdat bij het verrichten van analyses de monsters dikwijls beschadigd raken.

Als de monsters niet binnen de eerste tien werkdagen kunnen worden verstrekt door de douaneautoriteiten, wordt voorgesteld de termijn van tien dagen voor de houder van het besluit om een procedure in te leiden dienovereenkomstig te verlengen.

- De termijn van tien dagen om een procedure in te leiden zou te kort zijn (standaardprocedure - artikel 23). In sommige antwoorden wordt voorgesteld om de houder van het besluit de mogelijkheid te geven een gerechtelijke procedure in te leiden gedurende een periode die zou moeten worden berekend vanaf de dag van kennisgeving door de douane van het bezwaar tegen vernietiging van de houder van de goederen/aangever (en niet van de kennisgeving van de schorsing van de vrijgave of de vasthouding van de goederen).

- De opslag van de goederen (waarvan de vrijgave is geschorst of die zijn vastgehouden op de bedrijfsruimte van een expreskoeriersbedrijf) zou extra indirecte kosten met zich meebrengen.

- De kosten van de vernietiging (artikel 29) zouden moeilijk van tevoren in te schatten zijn (vooral bij de procedure voor een kleine zending omdat de houder van het besluit niet over elke vasthouding wordt geraadpleegd) en zouden toenemen. In sommige antwoorden wordt voorgesteld om de houder van het besluit de mogelijkheid te geven de voorwaarden voor de opslag en vernietiging op een kosteneffectieve manier te bepalen of de kosten die verbonden zijn aan een optreden met betrekking tot namaakgoederen te laten betalen door de inbreukmaker/de importeur, of de lasten bij de tussenpersonen te leggen (afzender/verlader/vervoerder).

De procedure voor een kleine zending wordt door sommigen als erg nuttig beschouwd, maar anderen concluderen dat zij niet gebruikt kan worden voor bepaalde soorten producten (zoals voor geneesmiddelen, omdat de farmaceutische industrie verplicht is verslag uit te brengen aan de autoriteiten over de vasthouding van geneesmiddelen, of voor halfgeleiders omdat een inbreuk moeilijk vast te stellen is), of dat zij helemaal niet kan worden gebruikt omdat onvoldoende informatie over de verrichte vasthoudingen kan worden verstrekt.

- De lijst van toegestane gebruiksmogelijkheden van de door de douaneautoriteiten aan de houder van het besluit verstrekte gegevens zou onduidelijk geformuleerd zijn.

- Wat de 'procedure voor de vroege vrijgave van goederen' en de definitie van de waarborg betreft, zou de prijs van de licentie op de website van de rechthebbende niet als een redelijke waarborg worden gezien.

- Er waren geen algemene opmerkingen over de aansprakelijkheid van de houder van het besluit. Een beperkt aantal antwoorden had betrekking op de aansprakelijkheid met betrekking tot de specifieke kwestie van het niet-terugsturen van monsters. De centrale gedachte hierachter is dat de houder van het besluit niet aansprakelijk zou moeten worden geacht als monsters niet worden teruggestuurd of zijn beschadigd, behalve wanneer de houder van de goederen/aangever bezwaar heeft tegen de vernietiging en vervolgens blijkt dat de goederen in kwestie geen inbreuk op een IER maken.

De verstrekte antwoorden roepen ook wat vragen op over de interpretatie van bepaalde aspecten van Verordening (EU) nr. 608/2013, die rechtstreeks met de belanghebbenden zijn of zullen worden aangepakt.

Tot slot wordt in de verstrekte antwoorden verwezen naar een gebrek aan een gemeenschappelijke EU-brede uitvoering van bepaalde kwesties, zoals de als verplicht geldende informatie in een VTO, de termijn om om vernieuwing van het besluit van de douane tot toekenning van een VTO te vragen, de wijze van tenuitvoerlegging van de standaardprocedure (inclusief het verstrekken van informatie aan de houder van het besluit), de als geldig erkende reden om geen procedure in te leiden, de tenuitvoerlegging van de procedure voor een kleine zending (die niet door alle lidstaten zou worden toegepast) en het niet-gebruiken van de in een VTO door de houder van het besluit verstrekte en ten behoeve van de risicoanalysedoeleinden in Copis geplaatste gegevens.

12.

5. TENUITVOERLEGGING DOOR DE LIDSTATEN


Hoewel de douanewetgeving op EU-niveau wordt vastgesteld, zijn de lidstaten via hun nationale douanediensten verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging ervan. De lidstaten zijn tevens bevoegd voor de organisatie van hun douanediensten, inclusief voor de organisatie van opleidingen voor douaneambtenaren. In overweging 7 van Verordening (EU) nr. 608/2013 wordt echter gesteld dat de lidstaten in samenwerking met de Commissie douaneambtenaren een passende opleiding moeten geven om de correcte toepassing van deze verordening te verzekeren.

De lezing van de vragenlijst en de gedachtewisseling tijdens de bezoeken maakte een discussie mogelijk over de administratieve organisatie van de douanediensten die zich bezighouden met de handhaving van IER, zowel op centraal als op lokaal niveau (inclusief de betrokken personele middelen, de verstrekte opleidingen, het gebruik van een databank, enz.), over de samenwerking met de verschillende belanghebbenden en over de tenuitvoerlegging van alle in de verordening vastgelegde procedures.

Verordening (EU) nr. 608/2013 bevat zowel verplichte als facultatieve bepalingen. Bij de facultatieve bepalingen staat het de lidstaten vrij om te besluiten een van beide opties te gebruiken. Dit is het geval bij het besluit om de 'veronderstelde toestemming' te gebruiken die in zowel de standaardprocedure als de procedure voor een kleine zending wordt genoemd (artikelen 23 en 26), het besluit om de houder van het besluit te vragen de kosten van een optreden van de douane te dragen (artikel 29) en het besluit of de houder van de goederen of de aangever voor zowel de standaardprocedure als de procedure voor een kleine zending (artikelen 17 en 26) in kennis moeten worden gesteld. De bezoeken boden een globaal beeld van de keuze van de lidstaten in verhouding tot de door de verordening geboden flexibiliteit.

13.

5.1 Personele middelen/organisatorische aspecten


Lidstaten kampen met steeds minder middelen op het gebied van de douane.

De aan IER toegewezen personele middelen hangen sterk samen met de prioriteit die elke lidstaat geeft aan IER, met het aantal VTO's dat op nationaal niveau is ontvangen, met de organisatie van de voor IER bevoegde douanedienst (IER BVD - de voor de afhandeling van verzoeken tot optreden verantwoordelijke dienst) en met de rol van deze dienst.

In de meeste lidstaten is de voor IER bevoegde douanedienst op centraal niveau geplaatst.

De rol van de dienst kan zodanig worden geformuleerd dat de IER-taken in een lidstaat in zeer hoge mate zijn gecentraliseerd (inclusief het niveau van de afhandeling van procedures van kennisgeving aan rechthebbenden en de houder van de goederen/aangever voor vasthoudingen die geïnitieerd zijn door lokale douanekantoren).

De personeelsbezetting van een voor IER bevoegde douanedienst kan uiteenlopen van één enkel persoon tot een team van maximaal 20 man.

Dit zijn voorbeelden van taken die aan een erg grote voor IER bevoegde douanedienst met een behoorlijk centrale rol kunnen worden toebedeeld:

- raadpleging in de overlegfase van EU-wetgeving over IER of van nationale IER-wetten;

- opstelling van interne instructies om uitleg te geven over Verordening (EU) nr. 608/2013 aan lokale douanekantoren of over de begrippen die samenhangen met IER-inbreuken;

- afhandeling van VTO's – steun aan rechthebbenden bij de voorbereiding van een VTO, goedkeuring van het besluit tot toekenning of weigering van een VTO en registratie van een VTO in de betreffende databank;

- toezicht op de databank;

- dienstverlener voor rechthebbenden en economische vertegenwoordigers (de voor IER bevoegde douanedienst heeft een bemiddelingsfunctie tussen de rechthebbenden en het lokale douanekantoor om de contacten met de rechthebbenden te centraliseren);

- ondersteuning van douanekantoren bij een IER-optreden (uitleg over de inhoud van VTO, ondersteuning bij de procedure die ambtshalve wordt ingeleid, ondersteuning bij de procedure voor de vroege vrijgave van de goederen door de door de aangever te verstrekken waarborg vast te stellen);

- inbreuk: ambtshalve optreden, identificatie van de betrokken rechthebbenden;

- bijdrage aan risicobeheer;

- opleidingen (in het nationale voortgezet onderwijs voor de douane - de realisatie en het ontwerpen van lesmateriaal, opleidingen);

- publicrelationsactiviteiten;

• het publiceren van statistieken (op jaarlijkse basis);

• persvragen, interviews;

• bewust maken van de consument en de economie (rondetafels, persconferenties, lezingen, brochures);

• samenwerking met nationale en internationale verenigingen.

In de meeste gevallen is de belangrijkste taak van een voor IER bevoegde douanedienst echter de afhandeling van een VTO.

Sommige lidstaten plaatsen IER-specialisten op lokaal niveau (grote kantoren die te maken krijgen met IER-zaken).

Alle lidstaten hebben opleidingen inzake IER, of in de eerste opleidingsfase (voor alle douaneambtenaren), of in de fase van de beroepsopleiding (voor IER-deskundigen). Soms wordt de e-learningmodule gebruikt die samen met de Commissie, de lidstaten en EUIPO is ontwikkeld. Veel lidstaten vragen herhaaldelijk om hulp bij opleidingen inzake het materiële IE-recht.


14.

5.2 Samenwerking met belanghebbenden


15.

5.2.1 Publieke sector


Er is in Verordening (EU) nr. 608/2013 niet voorzien in samenwerking tussen douaneautoriteiten en andere autoriteiten die optreden bij de IER-handhaving, maar zij werd opgeworpen tijdens de bezoeken omdat het een essentieel onderdeel is voor het versterken van de mondiale resultaten betreffende de IER-handhaving.

De mate van samenwerking tussen de douaneautoriteiten en andere autoriteiten die betrokken zijn bij de IER-handhaving werd doorgaans beschreven als gemiddeld tot laag. Deze situatie wordt wellicht verklaard door de verschillende bevoegdheden en taken die aan de diverse autoriteiten zijn toegewezen.

De lidstaten die melding maakten van een goede samenwerking, organiseerden deze samenwerking via overeenkomsten op nationaal niveau (via samenwerking op beleidsniveau tussen verschillende ministeries, waaraan soms tevens een operationele component werd toegevoegd).

De samenwerking tussen autoriteiten moet een vervolg krijgen in de vorm van een evenement om kennis op te bouwen dat samen met het EUIPO wordt georganiseerd.

16.

5.2.2 Particuliere sector


De samenwerking tussen de douaneautoriteiten en de rechthebbenden of hun vertegenwoordigers wordt doorgaans als goed omschreven, hoewel er in sommige gevallen problemen zijn gemeld (zie het VTO-deel hieronder).

In artikel 30 van Verordening (EU) nr. 608/2013 is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat de houders van besluiten de in Verordening (EU) nr. 608/2013 opgenomen verplichtingen nakomen, zo nodig door het vaststellen van sanctiebepalingen. Vooralsnog hebben enkele (zes) lidstaten nationale wetgeving inzake de in artikel 30 vastgestelde sanctiebepalingen vastgesteld (of hadden zij dit reeds gedaan). In het geval van een incident met een houder van een besluit, hebben de meeste lidstaten eerst de voorkeur voor een dialoog om zo een aanvaardbare oplossing te vinden.

17.

5.3 Verzoek tot optreden (inhoud/kwaliteit van de informatie)


Het systeem van de douane voor de administratieve handhaving, dat bij Verordening (EU) nr. 608/2013 is ingevoerd, fungeert op basis van de verzoeken die rechthebbenden bij douaneautoriteiten moeten indienen. Het totale optreden van de douane komt voort uit deze VTO's. Het is daarom van cruciaal belang dat de informatie erin van voldoende kwaliteit is om een efficiënt optreden van de douane mogelijk te maken. Dit geldt in het bijzonder voor Unie-VTO's die in de ene lidstaat zijn afgegeven en in andere lidstaten van toepassing zijn.

In de meeste lidstaten zijn de douaneautoriteiten van oordeel dat de ontvangen VTO's doorgaans nog altijd de vereiste kwalitatief goede informatie ontberen.

Dit leidt in een beperkt aantal zaken tot weigering van het besluit tot toekenning van een VTO.

In de herfst van 2016 hebben douaneautoriteiten van de lidstaten een Douane 2020-seminar georganiseerd over de handhaving van IER door de douane/harmonisatie in het proces van toekenning en afhandeling van VTO's/aansprakelijkheid van de douanedienst in verhouding tot een VTO.

Tijdens dat seminar werd aanbevolen dat een VTO altijd de volgende verplichte onderdelen bevat:

-informatie over de identificatie van de oorspronkelijke en inbreukmakende goederen;

-veiligheidskenmerken;

-informatie over de distributie-/toeleveringsketen.

Om de kwaliteit en de inhoud van een VTO te verbeteren, werd tevens aanbevolen om de "handleiding voor het invullen van verzoeken tot optreden en verzoeken om verlenging 9 " beter voor het voetlicht te brengen.

Lidstaten hebben gewezen op de verschillen tussen sommige vakken in het formulier en de velden in Copis. De Commissie zal dit aanpakken in een volgende release van Copis.


18.

5.4 Gebruik van de procedure


19.

5.4.1 Standaardprocedure (artikel 23)


De 'standaardprocedure' wordt in alle lidstaten gebruikt. In de meeste lidstaten wordt de procedure van het begin tot het eind gebruikt. In één lidstaat wordt de procedure ingeleid op grond van Verordening (EU) nr. 608/2013, maar vervolgens altijd doorgezet op grond van de nationale strafprocedure waarvan wordt gezegd dat zij de plaats inneemt van de administratieve procedure als voorzien in Verordening (EU) nr. 608/2013. In artikel 1, lid 6, van Verordening (EU) nr. 608/2013 is bepaald dat zij het nationale of Unierecht inzake intellectuele-eigendomsrechten en het recht van de lidstaten inzake strafprocedures onverlet laat.

Sommige lidstaten moeten de wijze van tenuitvoerlegging van de standaardprocedure wellicht bijwerken om haar volledig aan de in Verordening (EU) nr. 608/2013 vastgelegde bijzonderheden aan te passen.

20.

5.4.2 Procedure voor een kleine zending (artikel 26)


Alle lidstaten maken gebruik van de 'procedure voor een kleine zending', met uitzondering van twee lidstaten die hun acties inzake kleine zendingen baseren op strafprocedures. In vier lidstaten wordt de 'procedure voor een kleine zending' weliswaar gebruikt, maar is er nog geen sprake geweest van inbeslagneming. Eén van de lidstaten verklaart het gebrek aan resultaten door het ontbreken van personele middelen om de procedure ten uitvoer te leggen.

Op de vraag waarom sommige rechthebbenden niet om een 'procedure voor een kleine zending' verzochten, luidde het algemene antwoord van de douaneautoriteiten dat het soms een geldkwestie was of door gebrek aan informatie kwam (aangezien zij niet van de vasthouding in kennis worden gesteld) waardoor ze van de procedure afzagen.

21.

5.4.3 Kennisgeving aan de aangever of de houder van de goederen (artikelen 17 en 26)


In het algemeen geldt zowel voor de 'standaardprocedure' als voor de 'procedure voor een kleine zending' dat als een douaneaangifte wordt ingediend, de douaneautoriteiten de aangever bij het verrichten van de controle rechtstreeks in kennis stellen (aangezien de aangever daar vaak bij aanwezig is).

5.4.4 Gebruik van de 'veronderstelde toestemming' (artikelen 23 en 26)

De veronderstelde toestemming wordt op grote schaal gebruikt voor de standaardprocedure (door ongeveer 60 % van de lidstaten in alle gevallen waarbij de aangever of de houder van de goederen niet heeft bevestigd dat hij met de vernietiging van de goederen instemt, noch heeft verklaard ertegen te zijn, en door nog eens 30 % alleen in bepaalde gevallen). De procedure voor een kleine zending wordt door ongeveer 57 % van de lidstaten gebruikt in alle gevallen waarbij de aangever of de houder van de goederen niet heeft bevestigd dat hij met de vernietiging van de goederen instemt, noch heeft verklaard ertegen te zijn. Twee lidstaten hebben ervoor gekozen helemaal geen gebruik te maken van deze procedure, in één geval naar aanleiding van een politiek besluit en in het andere geval omdat het op grond van een transversaal bestuursrechtelijk voorschrift niet wordt toegestaan.

Het gebruik van de veronderstelde toestemming heeft niet tot grote problemen geleid in de lidstaten die er gebruik van maken en de lidstaten die het toepassen achten het van cruciaal belang voor een doeltreffend gebruik van de procedure voor een kleine zending.

22.

5.4.5 Kosten (artikel 29)


Ongeveer 85 % van de lidstaten verzoekt de houder van het besluit om de kosten te dragen van de vernietiging in het kader van de standaardprocedure.

Ongeveer 46 % van de lidstaten verzoekt de houder van het besluit om de kosten te dragen van de vernietiging in het kader van de standaardprocedure en de procedure voor een kleine zending.

Twee lidstaten dragen de kosten van hun acties inzake opslag en vernietiging van goederen krachtens Verordening (EU) nr. 608/2013 voor de standaardprocedure.

Sommige lidstaten treden op ad-hocbasis op wat betreft de kosten voor de vernietigen in het kader van de procedure voor een kleine zending.

23.

5.4.6 Vroege vrijgave van goederen (artikel 24)


In artikel 24 is het volgende vastgelegd: indien de douaneautoriteiten in kennis zijn gesteld van de inleiding van een procedure waarmee moet worden vastgesteld of er een inbreuk is gepleegd op een recht inzake tekeningen of modellen, een octrooi, een gebruiksmodel, een topografie van een halfgeleiderproduct of een kwekersrecht, kan de aangever of de houder van de goederen de douaneautoriteiten verzoeken de goederen vrij te geven of de vasthouding ervan te beëindigen vóór de voltooiing van deze procedure, op voorwaarde dat de aangever of de houder van de goederen een waarborg heeft verstrekt die voldoende hoog is om de belangen van de houder van het besluit te beschermen.

De vroege vrijgave van goederen is niet van toepassing op handelsmerken, die goed zijn voor de overgrote meerderheid van de inbeslagnemingen door de douane (in 2014 en 2015 ging het in 94 % van alle vasthoudingen van goederen om handelsmerken). Daarom wordt de procedure waarschijnlijk slechts zeer zelden gebruikt in de gehele Unie (in één geval bij één lidstaat en op een wat regelmatiger basis door een andere).

24.

5.5 Gebruik van Copis


Copis is sinds 1 januari 2014 operationeel. Sindsdien hebben douaneautoriteiten maatregelen genomen om zich hieraan aan te passen. Na de eerste release van het instrument zijn er wijzigingen aangebracht om het gebruik ervan te vergemakkelijken. Hoewel de lidstaten erkennen dat Copis de laatste twee jaar is verbeterd, zijn er toch nog wat algemene zorgen over de efficiëntie en de gebruiksvriendelijkheid van bepaalde functies van de databank. Er wordt gewerkt aan verdere wijzigingen van Copis om beter tegemoet te komen aan de behoeften van de douaneautoriteiten.

Tijdens de ontwikkeling van het project voor een Copis-databank is er verzocht om de elektronische indiening van VTO's in Copis mogelijk te maken. Aangezien de handhavingsdatabank (EDB, de Enforcement Data Base), ontwikkeld door het Europese Waarnemingscentrum voor IER-inbreuken, relevante informatie bevat voor de indiening van VTO's, wordt die databank als een geschikte bron beschouwd om de vereiste VTO-informatie in elektronisch formaat aan te leveren. Afgezien van contacten tussen de Commissie en het Europees Waarnemingscentrum voor IER-inbreuken, is voorgesteld om een functionaliteit te ontwikkelen voor een 'pre-VTO' in Copis, om het werk van zowel aanvragers als douaneautoriteiten te vergemakkelijken.

Er wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van een portaal voor bedrijven om een elektronisch VTO in te kunnen dienen en dit zal in de toekomst een papierloos VTO mogelijk maken.

Er is sinds 1 juli 2015 een operationele verbinding tussen Copis en de handhavingsdatabank EDB. Deze verbinding vermindert de last voor een aanvrager om gegevens meerdere keren in te moeten dienen.

Er maken 21 lidstaten gebruik van Copis om VTO's en inbreuken te beheren.

Zes lidstaten maken voor het beheer van VTO's en inbreuken gebruik van nationale systemen die automatisch aan Copis zijn gekoppeld.

Één lidstaat maakt alleen voor inbreuken gebruik van een nationaal systeem dat automatisch aan Copis is gekoppeld, maar gebruikt Copis wel voor het beheer van VTO's.

Sommige lidstaten geven hun douaneambtenaren volledige toegang tot Copis en anderen geven hen beperkte toegang, waarbij het gebruik van een nationale databank eerder wordt aangemoedigd indien er zo'n nationale databank voor IER bestaat bij de douanedienst. Dit kan de bron zijn voor fouten bij de overdracht van gegevens en zeker voor extra werk zorgen.

Veel lidstaten maken melding van problemen bij het gebruik van gegevens in een VTO die door de houder van het besluit zijn verstrekt en die voor risicoanalysedoeleinden in Copis zijn geplaatst.

25.

5.6 Tenuitvoerlegging door de Commissie


Zoals in artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) nr. 608/2013 is vastgelegd, is op 4 december 2013 een uitvoeringsverordening van de Commissie 10 goedgekeurd op grond waarvan overeenkomstig Verordening (EU) nr. 608/2013 een formulier is opgesteld. Een bijwerking ervan is voorzien voor 2017.

De Commissie heeft nog geen uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 22 van Verordening (EU) nr. 608/2013 vastgesteld.

26.

5.7 Resultaten aan de EU-grenzen voor de jaren 2014 en 2015


De jaarlijkse publicatie van het verslag over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douanediensten van de EU 11 aan de buitengrenzen van de EU, maakt het mogelijk om de schaal te meten van de douaneacties om IER te handhaven. Het verslag bevat statistische informatie over de vasthoudingen op grond van douaneprocedures, evenals gegevens over de omschrijving, hoeveelheid en waarde van de goederen, de herkomst ervan, de vervoersmiddelen en het soort IER waarop inbreuk kan zijn gepleegd.

De statistieken zijn door de Commissie opgesteld op basis van gegevens die door de lidstaten via Copis zijn verstrekt.


27.

5.7.1 Algemene resultaten


VASTHOUDINGEN2012201320142015
Zaken90 47386 85495 19481 098
ProceduresNiet beschikbaarNiet beschikbaar105 48895 313
Artikelen39 917 44535 940 29435 568 98240 728 675
Binnenlandse verkoopwaarde896 miljoen EUR768 miljoen EUR617 miljoen EUR642 miljoen EUR


Een vasthouding betreft een zaak waarbij een of meerdere artikelen betrokken kunnen zijn. Elke zaak kan artikelen bevatten uit verschillende productcategorieën en van verschillende rechthebbenden. Lidstaten registreren elke zaak in Copis en vermelden gegevens per categorie goederen en per rechthebbende. Voor elke categorie goederen en elke rechthebbende kan een vasthoudingsprocedure worden ingeleid. Dit verklaart waarom er meer procedures dan zaken kunnen zijn.

Volgens het verslag over de IER-handhaving door de douanediensten van de EU aan de buitengrenzen van de EU in 2015, steeg de hoeveelheid inbeslaggenomen goederen die inbreuk maakten op IER tussen 2014 en 2015 met 15 %.

28.

5.8 Resultaten op het gebied van vervoerde geneesmiddelen


De Commissie heeft de douaneautoriteiten van de lidstaten gevraagd om verslag uit te brengen aan de Commissie over relevante incidenten die zich op grond van Verordening (EU) nr. 608/2013 mogelijkerwijs hebben voorgedaan met over het douanegebied van de Unie vervoerde geneesmiddelen.

Zevenentwintig lidstaten hebben gemeld dat zich geen relevante incidenten hebben voorgedaan inzake de controles van geneesmiddelen die over het douanegebied van de Unie zijn vervoerd.

Één lidstaat meldde een geval van vasthouding van medicijnen die onder een octrooi vielen, terwijl de gegevens over het transport duidelijke aanwijzingen bevatte dat de goederen voor de interne markt waren bedoeld en om die reden werden de goederen vastgehouden. Deze goederen werden uiteindelijk vernietigd met instemming van beide betrokken partijen.


29.

5.9 Verzoeken tot optreden en inbeslagnemingen inzake intellectuele-eigendomsrechten die onder Verordening (EU) nr. 608/2013 vallen


De rechten die recent onder Verordening (EU) nr. 608/2013 vallen, te weten de gebruiksmodellen, de handelsbenamingen en de topografieën van halfgeleiders, hebben niet tot een groot aantal VTO's geleid.

Op 15 september 2016 hadden 8 lopende VTO's betrekking op handelsbenamingen en 15 lopende VTO's op gebruiksmodellen. Topografieën van halfgeleiders hebben niet tot een VTO geleid.

Het aantal vasthoudingen van goederen die inbreuk maakten op de recent toegevoegde rechten is tamelijk laag.

Zo werden in achttien zaken goederen vastgehouden op basis van een vermoeden van een inbreuk op een handelsbenaming en werden in twee zaken goederen vastgehouden op basis van een vermoeden van een inbreuk op een gebruiksmodel. Er waren geen vasthoudingen van goederen op basis van het vermoeden van een inbreuk op de topografie van halfgeleiders.

Er waren geen vasthoudingen voor ontwijkingsapparaten.

Wat de rechten betreft die reeds onder Verordening (EG) nr. 1383/2003 vielen, blijft het aantal VTO's ten aanzien van geografische aanduidingen laag.

5.10 Resultaten van het gebruik van de 'standaardprocedure'

In 2014 werd 69,12 % van alle zaken in het kader van de 'standaardprocedure' afgehandeld en 30,88 % in het kader van de 'procedure voor een kleine zending'.

Dit heeft de volgende resultaten opgeleverd:

− de goederen zijn vernietigd in het kader van de 'standaardprocedure' na bevestiging van de rechthebbende en met instemming van de houder van de goederen (58,43 %);

− de goederen zijn vernietigd in het kader van de 'procedure voor een kleine zending' na toestemming van de houder van de goederen (27 %);

− er werd een rechtszaak aangespannen door de rechthebbende om de inbreuk vast te stellen (6,14 %);

− de goederen zijn vrijgegeven omdat het om niet-inbreukmakende originele goederen bleek te gaan (2,8 %);

− de goederen zijn vrijgegeven omdat de rechthebbende niet op de kennisgeving door de douane reageerde (5,5 %);

− er werd een minnelijke schikking getroffen tussen de rechthebbende en de houder van de goederen, waarna de goederen zijn vrijgegeven (0,11 %).

In 2015 werd 72,14 % van alle zaken in het kader van de 'standaardprocedure' afgehandeld en 27,86 % in het kader van de 'procedure voor een kleine zending'. Dit heeft de volgende resultaten opgeleverd:

− de goederen zijn vernietigd in het kader van de 'standaardprocedure' na bevestiging van de rechthebbende en met instemming van de houder van de goederen (59,93 %);

− de goederen zijn vernietigd in het kader van de 'procedure voor een kleine zending' na toestemming van de houder van de goederen (22,05 %);

− er werd een rechtszaak aangespannen door de rechthebbende om de inbreuk vast te stellen (9,21 %);

− de goederen zijn vrijgegeven omdat het om niet-inbreukmakende originele goederen bleek te gaan (2,77 %);

− de goederen zijn vrijgegeven omdat de rechthebbende niet op de kennisgeving door de douane reageerde (5,75 %);

− er werd een minnelijke schikking getroffen tussen de rechthebbende en de houder van de goederen, waarna de goederen zijn vrijgegeven (0,29 %).

5.11 Gebruik van de 'procedure voor een kleine zending'

Op 15 september 2016 bevatte 48 % van de nationale VTO's een verzoek om de procedure voor een kleine zending te gebruiken (726 van de 1502), evenals 33 % van de Unie-VTO's (393 van de 1184).

In totaal bevatte 41 % van de VTO's een verzoek om de procedure voor een kleine zending te gebruiken.

Vertegenwoordigers van de particuliere sector verklaarden dat voor een bepaald soort rechten (waarvoor het te ingewikkeld is om een inbreuk vast te stellen en waarvoor zij de kundigheid van de rechthebbende van cruciaal belang achten) het gebruik van de procedure voor een kleine zending niet passend wordt geacht, zodat er niet voor wordt gekozen.

In 2015 werden de goederen in iets meer dan 22 % van de geïnitieerde vasthoudingen in het kader van de procedure voor een kleine zending vernietigd. In 2014 werd van alle vasthoudingen 27 % van de goederen krachtens diezelfde procedure vernietigd.

Alle gegevens met betrekking tot de verslagen van 2014 en 2015 zijn te vinden op de website van Taxud:

ec.europa.eu/taxation_customs/sites/taxation

https://ec.europa.eu/taxation_customs/sites/taxation/files/2016_ipr_statistics.pdf


30.

6. CONCLUSIES


In dit stadium is de Commissie van mening dat de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 608/2013 naar behoren functioneert. De verordening voorziet in een veelheid aan beschermingsmechanismen en procedures die door alle 28 lidstaten op een juiste manier worden gebruikt.

Op bepaalde gebieden moeten de inspanningen absoluut nog wat worden opgeschroefd, zoals op het gebied van:

-de kwaliteit van de gegevens in de verzoeken tot optreden, met name de Unie-VTO's;

-het gebruik van de standaardprocedure in samenhang met de gegevens van de procedure die in Verordening (EU) nr. 608/2013 zijn vastgelegd.

Dit zal verder worden besproken in het kader van de acties die zijn voorzien in het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op IER voor de jaren 2013-2017 en in de vervolgoefening op het Douane 2020-seminar inzake verzoeken tot optreden.

De werking en de afhandeling van kleine zendingen blijft zeker een uitdaging met de constante toename van de verkoop via internet, mat name de verkoop van IER-inbreukmakende producten. De werkzaamheden op dit gebied zullen een vervolg krijgen in de reeds bestaande werkgroep inzake kleine zendingen. De activiteiten van deze werkgroep zullen in 2017 worden hervat.

De door de particuliere sector geuite zorgen zullen ook met de douaneautoriteiten van de lidstaten worden besproken om te zien of ze terecht zijn en of er oplossingen kunnen worden gevonden.

De Commissie concludeert dat er momenteel geen gegronde redenen zijn om de bepalingen van Verordening (EU) nr. 608/2013 te herzien.

Het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op IER voor de jaren 2013-2017 wordt later dit jaar beoordeeld. Om beter in te spelen op de uitdagingen inzake IER-inbreuken waarmee de EU wordt geconfronteerd, kan het wenselijk zijn om in de toekomst een mondiaal actieplan voor EU-handhaving van IER te overwegen, dat niet alleen het optreden van de douane bevat, maar ook maatregelen die nu zijn vervat in de mededeling van juli 2014 getiteld "Naar een hernieuwde consensus over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten: een EU-actieplan 12 ", evenals maatregelen die door het Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten zijn ontwikkeld.

31.

Bijlage 1



Aantal Verzoeken tot optreden (VTO's) per soort recht - Stand van zaken op 15 september 2016

LopendVerlopenIngetrokkenTotaal
Geografische aanduidingen
Voor gearomatiseerde dranken op basis van wijnbouwproducten0000
Voor in overeenkomsten met derde landen vermelde producten1001
Voor landbouwproducten en levensmiddelen5005
Voor gedistilleerde dranken2103
Voor wijn3205
Nationale geografische aanduidingen voor andere producten0000
Ontwerpen
Geregistreerde Gemeenschapsmodellen627398581083
Niet-geregistreerde Gemeenschapsmodellen1111022
Internationaal geregistreerde Gemeenschapsmodellen109734186
Nationaal geregistreerde Gemeenschapsmodellen128632193
Handelsmerken
EU-handelsmerk232615961184040
Internationaal handelsmerk1053832551940
Nationaal handelsmerk1220771202011
Auteursrecht en naburige recht2061037316
Octrooi
Nationaal octrooi115726193
Unie-octrooi110756191
Gebruiksmodel1510025
Aanvullend certificaat voor geneesmiddelen2317040
Aanvullend certificaat voor gewasbeschermingsmiddelen412117
Nationaal kwekersrecht88218
Communautair kwekersrecht1102
Handelsbenaming810018
Topografie van een halfgeleiderproduct0000


32.

Bijlage 2


Aantal verzoeken tot optreden (VTO's) met een verzoek om de 'procedure voor een kleine zending' te gebruiken - Stand van zaken op 15 september 2016

LopendVerlopenIngetrokkenTotaal
Aantal VTO's:
Nationale VTO's (NVTO's)15022395823979
Unie-VTO's (UVTO's)11844061031693
Totaal268628011855672
VTO's met een procedure voor een kleine zending (PKZ):
Nationale VTO's (NVTO's)726510301266
Unie-VTO's (UVTO's)39315215560
Totaal1119662451826
% NVTO's met PKZ in verhouding tot het totaal:48 %21 %
% UVTO's met PKZ in verhouding tot het totaal:33 %37 %
% VTO's met PKZ in verhouding tot het totaal:41 %24 %


(1)

Trade in Counterfeit and Pirated Goods: Mapping the Economic Impact, OECD/EUIPO (2016).

https://euipo.europa.eu/tunnel-web/secure/webdav/guest/document_library/observatory/documents/Mapping_the_Economic_Impact_study/Mapping_the_Economic_Impact_en.pdf .

(2)

Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (PB L 181 van 12.6.2013, blz. 15-33).

(3)

Resolutie van de Raad over het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten (IER) (PB C 80 van 19.3.2013, blz. 1).

(4)

Actie 1.3.2 uit het EU-douaneactieplan tegen inbreuken op IER strekt ertoe een dialoog op gang te brengen tussen douaneautoriteiten en rechthebbenden en belanghebbenden over de handhaving van IER door de douane.

(5)

Verordening (EEG) nr. 3842/86 van de Raad van 1 december 1986 tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen van namaakartikelen te verbieden (PB L 357 van 18.12.1986, blz. 1).

(6)

Verordening (EG) nr. 3295/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen, de uitvoer, de wederuitvoer en de plaatsing onder een schorsingsregeling van nagemaakte of door piraterij verkregen goederen te verbieden (PB L 341 van 30.12.1994, blz. 8), Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten (PB L 196 van 2.8.2003, blz. 7) en Verordening (EU) nr. 608/2013.

(7)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1352/2013 van de Commissie van 4 december 2013 tot vaststelling van de formulieren waarin is voorzien in Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane (PB L 341 van 18.12.2013, blz. 10).

(8)

ec.europa.eu/taxation_customs/business

(9)

Zie ec.europa.eu/taxation_customs/business

(10)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1352/2013 van de Commissie van 4 december 2013 tot vaststelling van de formulieren waarin is voorzien in Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane (PB L 341 van 18.12.2013, blz. 10-31).

(11)

ec.europa.eu/taxation_customs/business

(12)

COM(2014) 392: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité: Naar een hernieuwde consensus over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten: een EU-actieplan.