Toelichting bij COM(2017)61 - Machtiging van Estland af te wijken van artikel 287 van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG 1 van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'de btw-richtlijn' genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 18 mei 2016, heeft Estland verzocht om vanaf 1 januari 2018 een maatregel te mogen toepassen die afwijkt van artikel 287 van de btw-richtlijn, zodat het belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 40 000 EUR van de btw kan vrijstellen.

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 4 oktober 2016 van het verzoek van Estland in kennis gesteld. Bij brief van 5 oktober 2016 heeft de Commissie Estland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig hoofdstuk 1 van titel XII van de btw-richtlijn kunnen de lidstaten een bijzondere regeling voor kleine ondernemingen toepassen, waarbij zij onder meer de mogelijkheid hebben om belastingplichtigen van wie de jaaromzet onder een bepaald plafond blijft, van de btw vrij te stellen. Deze vrijstelling houdt in dat de belastingplichtige geen btw in rekening hoeft te brengen over zijn prestaties, maar bijgevolg ook geen voorbelasting kan aftrekken.

Volgens punt 8 van artikel 287 van de btw-richtlijn mag Estland vrijstelling van btw verlenen aan belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan de tegenwaarde van 16 000 EUR in de nationale munteenheid tegen de op de dag van zijn toetreding geldende omrekeningskoers. Estland heeft de euro als munt aangenomen op 1 januari 2011.

Door de drempel waarboven een persoon zich voor de btw moet identificeren, te verhogen van 16 000 tot 40 000 EUR, wordt verwacht dat de administratieve lasten voor de bedrijven die voor deze maatregel in aanmerking komen, en met name micro-ondernemingen, zullen dalen doordat zij van vele btw-verplichtingen van het normale btw-stelsel worden ontheven, zoals het voeren van een btw-administratie of het indienen van btw-aangiften.

Ook de belastingautoriteiten zullen hun werklast zien dalen.

Volgens de Estlandse autoriteiten zal de maatregel geen noemenswaardige invloed hebben op de totale btw-opbrengst in het stadium van het eindverbruik.

Personen van wie de omzet niet hoger is dan de drempel, zullen nog altijd de mogelijkheid hebben om voor de btw geïdentificeerd te worden.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Aan andere lidstaten zijn reeds soortgelijke derogaties toegestaan. België 2 en Luxemburg 3 mogen een drempel toepassen van 25 000 EUR, Polen 4 een drempel van 40 000 EUR, Litouwen 5 een drempel van 45 000 EUR, Letland 6 en Slovenië 7 een drempel van 50 000 EUR, Italië 8 en Roemenië 9 een drempel van 65 000 EUR.

Derogaties van de btw-richtlijn moeten steeds in de tijd worden beperkt, zodat de gevolgen ervan kunnen worden beoordeeld. Bovendien worden de bepalingen van de artikelen 281 tot en met 294 van de btw-richtlijn betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen momenteel geëvalueerd. Zoals in het btw-actieplan 10 en het werkprogramma van de Commissie voor 2017 11 werd aangekondigd, is het de bedoeling het voorstel van de Commissie uiterlijk eind 2017 te presenteren in de vorm van een breed pakket vereenvoudigingsmaatregelen

Daarom wordt voorgesteld een verhoging van de drempel tot 40 000 EUR toe te staan vanaf 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 of, indien deze vroeger valt, de datum van inwerkingtreding van een richtlijn houdende wijziging van de bepalingen van de btw-richtlijn betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De maatregel is in overeenstemming met de EU-doelstellingen voor kleine bedrijven zoals die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie 'Denk eerst klein' — Een 'Small Business Act' voor Europa" 12 , waarin de lidstaten worden opgeroepen om bij de opstelling van wetgeving rekening te houden met de bijzondere kenmerken van midden- en kleinbedrijven en het bestaande regelgevingskader te vereenvoudigen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 395 van de btw-richtlijn.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Gelet op de bepaling in de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel, namelijk een vereenvoudiging voor een extra aantal kleine belastingplichtigen en voor de belastingdienst.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: uitvoeringsbesluit van de Raad.

Andere instrumenten zouden ongeschikt zijn omdat overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn slechts van de normale btw-regels kan worden afgeweken indien de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een uitvoeringsbesluit van de Raad is dus het aangewezen instrument, omdat het tot een individuele lidstaat kan worden gericht.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadpleging van belanghebbenden

Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Estland en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Het voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad strekt tot verhoging van de huidige vrijstellingsdrempel en vormt aldus een vereenvoudigingsmaatregel die ondernemingen met een jaaromzet van niet meer dan 40 000 EUR van vele btw-verplichtingen ontheft. Het kan een positief effect hebben in termen van administratieve lastenverlichting voor een aantal belastingplichtigen en bijgevolg ook de belastingdienst.

In 2015 waren er 15 119 personen met een jaaromzet tussen 16 001 en 40 000 EUR voor btw-doeleinden geïdentificeerd (hetgeen neerkomt op 19,4 % van alle personen die voor btw-doeleinden geïdentificeerd zijn), die in het kader van de derogatie in aanmerking zullen komen voor btw-vrijstelling. Volgens de Estlandse autoriteiten houden ongeveer 3 000 belastingplichtigen binnen deze groep (3,8 % van alle huidige belastingplichtigen) zich bezig met verkoop aan de eindverbruiker. Desondanks zal de maatregel geen noemenswaardige invloed hebben op de totale btw-opbrengst in het stadium van het eindverbruik. Volgens ramingen kunnen de jaarlijkse btw-inkomsten van de overheid afnemen met 6,6 miljoen EUR, hetgeen overeenkomt met 0,39 % van de totale btw-inkomsten.

Belastingplichtigen van wie de belastbare omzet onder de drempel blijft, zullen zich niet voor de btw moeten identificeren; dankzij de maatregel zullen zij dus te maken hebben met minder administratieve lasten, aangezien zij geen btw-administratie meer zullen moeten voeren of een btw-aangifte moeten indienen. Ook de belastingautoriteiten zullen hun werklast zien dalen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting omdat Estland een compensatieberekening zal verrichten overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad 13 .

5. OVERIGE ELEMENTEN

Het voorstel bevat een vervalbepaling.