Toelichting bij COM(2017)72 - Standpunt EU in de Commissie voor verdovende middelen over het opnemen van stoffen in de lijsten bij de verdragen inzake verdovende middelen en psychotrope stoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De Commissie voor verdovende middelen (CND) wijzigt regelmatig de lijsten van stoffen die is gehecht aan het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972 (hierna 'het VN-verdrag van 1961' genoemd) 1 en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971 (hierna 'het VN-verdrag van 1971' genoemd) 2 op basis van aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die wordt geadviseerd door haar deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid.

Alle EU-lidstaten hebben het VN-verdrag van 1961 en het VN-verdrag van 1971 ondertekend. De Unie heeft de verdragen niet ondertekend.

De CND is een commissie van de Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC) en haar taken en bevoegdheden zijn onder meer vastgelegd in het VN-verdrag van 1961 en het VN-verdrag van 1971. Zij bestaat uit 53 lidstaten van de VN die door de ECOSOC zijn gekozen. Thans zijn 12 lidstaten lid van de CND met stemrecht 3 . De Unie heeft de status van waarnemer in de CND.

Op 2 december 2016 heeft de WHO de secretaris-generaal van de VN 4 aanbevolen tien nieuwe stoffen toe te voegen aan de lijsten van de verdragen. Voor slechts één van die stoffen, MDMB-CHMICA, is de procedure reeds ingeleid om deze aan controlemaatregelen op EU-niveau te onderwerpen. Op basis van een risicobeoordelingsverslag van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) dat is opgesteld overeenkomstig artikel 6, leden 2, 3 en 4 van Besluit 2005/387/JBZ van de Raad inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen 5 heeft de Commissie op 31 augustus 2016 een voorstel ingediend om MDMB-CHMICA aan EU-brede controlemaatregelen te onderwerpen 6 .

Wijzigingen van de lijsten bij de VN-verdragen van 1961 en 1971 hebben voor alle lidstaten directe gevolgen wat betreft het toepassingsgebied van het Unierecht inzake drugscontrole. Artikel 1 van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel 7 preciseert dat voor de toepassing van het kaderbesluit onder 'drugs' wordt verstaan: alle stoffen die vallen onder de VN-verdragen van 1961 en 1971. Kaderbesluit 2004/757/JHA is dus van toepassing op stoffen die worden vermeld in de lijsten bij die verdragen. Iedere wijziging van de aan die verdragen gehechte lijsten tast dus rechtstreeks gemeenschappelijke regels van de Unie aan en wijzigt de strekking ervan in de zin van artikel 3, lid 2, VWEU. Dit geldt ongeacht of de betrokken stof reeds op EU-niveau aan controle is onderworpen op basis van Besluit 2005/387/JBZ van de Raad inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen.

Het is noodzakelijk dat de lidstaten zich voorbereiden op de zitting van de CND wanneer zij moet beslissen over het opnemen van stoffen in de lijsten, door in de Raad een gemeenschappelijk standpunt te bereiken. Een dergelijk standpunt zou, gezien de beperkingen die inherent zijn aan de waarnemersstatus van de Unie, moeten worden uitgedragen door de lidstaten die momenteel lid zijn van de CND, die gezamenlijk optreden in de CND in het belang van de Unie. De Unie, die geen partij is bij het VN-verdrag van 1961, noch bij het VN-verdrag van 1971, zou niet stemmen in de CND.

Te dien einde stelt de Commissie een standpunt voor dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen op de zestigste zitting van de CND die van 13 tot en met 17 maart 2017 in Wenen plaatsvindt over het in de lijsten bij de VN-verdragen van 1961 en 1971 opnemen van stoffen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 83, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

In artikel 83, lid 1, VWEU wordt illegale drugshandel vermeld als een van de strafbare feiten met een grensoverschrijdende dimensie waarvoor het Europees Parlement en de Raad minimumvoorschriften kunnen vaststellen betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties.

Artikel 218, lid 9, VWEU is van toepassing ongeacht of de Unie lid is van het betrokken lichaam of partij is bij de betrokken overeenkomst. De CND is 'een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam' in de zin van dit artikel, aangezien het om een lichaam gaat dat specifieke taken heeft gekregen op grond van het VN-verdrag van 1961 en het VN-verdrag van 1971.

De besluiten van de CND over het opnemen van stoffen in de lijsten zijn 'handelingen met rechtsgevolgen' in de zin van artikel 218, lid 9, VWEU. Volgens de VN-verdragen van 1961 en 1971 worden de besluiten van de CND automatisch van kracht, tenzij een partij het besluit binnen de voorgeschreven termijn ter beoordeling aan de ECOSOC heeft voorgelegd 8 . De besluiten van de ECOSOC daarover zijn definitief. De besluiten van de CND over het opnemen van stoffen in de lijsten hebben ook rechtsgevolgen in de rechtsorde van de Unie uit hoofde van de Uniewetgeving, te weten Kaderbesluit 2004/757/JBZ. Wijzigingen van de lijsten van de VN-verdragen van 1961 en 1971 hebben directe gevolgen voor het toepassingsgebied van dit rechtsinstrument van de Unie.

Variabele geometrie

Overeenkomstig artikel 10, lid 4, van het aan de Verdragen gehechte Protocol nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen heeft het Verenigd Koninkrijk te kennen gegeven dat het de bevoegdheden van de Commissie en van het Hof van Justitie met betrekking tot de handelingen van de Unie op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken die voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld, niet aanvaardt. Als gevolg daarvan zijn Kaderbesluit 2004/757/JBZ en Besluit 2005/387/JBZ van de Raad sinds 1 december 2014 niet langer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk 9 .

Aangezien besluiten van de CND over het opnemen van stoffen in de lijsten geen gevolgen hebben voor gemeenschappelijke regels op het gebied van illegale drugshandel waardoor het Verenigd Koninkrijk is gebonden, neemt deze lidstaat niet deel aan de aanneming van een besluit van de Raad tot bepaling van het namens de Unie bij het aannemen van die besluiten in te nemen standpunt.

Subsidiariteit



Niet van toepassing.

Evenredigheid



Het voorstel is evenredig en gaat niet verder gaat dan wat nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken, omdat nieuwe psychoactieve stoffen worden aangepakt die in de Unie aanleiding geven tot bezorgdheid.

Keuze van het instrument

Artikel 218, lid 9, VWEU schrijft voor dat voor de bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een internationale overeenkomst opgericht lichaam, een besluit van de Raad wordt gebruikt.