Toelichting bij COM(2016)759 - Governance van de energie-unie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2016)759 - Governance van de energie-unie.
bron COM(2016)759 NLEN
datum 30-11-2016
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Een veerkrachtige energie-unie met een ambitieus klimaatbeleid en een fundamentele transformatie van ons energiesysteem kan alleen worden verwezenlijkt door middel van een combinatie van gecoördineerde actie — wetgevende en niet-wetgevende – op EU- en nationaal niveau. Om dit doel te bereiken heeft de energie-unie een sterke governance nodig, die waarborgt dat het beleid en de maatregelen op de verschillende niveaus samenhangend, complementair en voldoende ambitieus zijn. De belangrijkste doelstelling van dit initiatief is de wetgevende basis te leggen voor de totstandbrenging van de energie-unie; om te kunnen slagen moet de governance worden aangevuld met niet-wetgevende maatregelen en acties.

Overeenkomstig het streven van de Commissie naar betere regelgeving zal dit voorstel leiden tot een aanzienlijke vermindering van de administratieve rompslomp voor de lidstaten, de Commissie en de andere EU-instellingen. De huidige plannings- en rapporteringseisen (zowel voor de Commissie als voor de lidstaten) op het gebied van energie en klimaat verschaffen gedetailleerde informatie over specifieke beleidsdomeinen en ondersteunen de tenuitvoerlegging van sectorale wetgeving. Ze zijn echter verspreid over tal van afzonderlijke wetgevingsstukken, die op uiteenlopende tijdstippen zijn vastgesteld, wat geleid heeft tot redundantie, incoherentie, overlappende voorschriften en een gebrek aan integratie tussen de domeinen energie en klimaat. Bovendien zijn sommige van deze eisen vastgesteld met het oog op de verwezenlijking van de overeenkomstige streefcijfers voor 2020; zij zijn dan ook niet geschikt om de doelstellingen van het klimaat- en energiekader voor 2030 te helpen verwezenlijken, en lopen ook niet gelijk met de plannings- en rapporteringsverplichtingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs 1 .

Dit voorstel brengt alle bestaande plannings- en rapporteringsverplichtingen die verspreid zijn over de belangrijkste EU-wetgevingsstukken op het gebied van energie, klimaat en andere beleidsdomeinen die verband houden met de energie-unie samen en zorgt aldus voor een sterke vereenvoudiging van de verplichtingen. In dit voorstel worden de bestaande voorschriften beperkt, op elkaar afgestemd en geactualiseerd, en worden overlappingen geschrapt. In totaal zorgt het voorstel voor de integratie, stroomlijning of intrekking van meer dan 50 bestaande afzonderlijke verplichtingen inzake planning, rapportering en monitoring op het gebied van energie- en klimaat (waarbij 31 voorschriften worden geïntegreerd en 23 worden geschrapt). De stroomlijning van het politieke governanceproces tussen de Commissie en de lidstaten, met nauwe betrokkenheid van andere EU-instellingen, zal de frequentie en timing van de verplichtingen op elkaar afstemmen en de transparantie en samenwerking aanzienlijk verbeteren, en dus de administratieve rompslomp beperken.

In zijn conclusies van 24 oktober 2014 heeft de Europese Raad overeenstemming bereikt over het klimaat- en energiekader voor 2030 2 , op basis van het voorstel van de Commissie 3 . De Europese Raad besloot dat er een betrouwbaar en transparant governancesysteem zonder onnodige administratieve rompslomp moest worden ontwikkeld, dat ertoe moet bijdragen dat de EU haar energiebeleidsdoelstellingen kan halen, en dat tegelijk de lidstaten de nodige flexibiliteit kan bieden en volledig recht kan doen aan hun vrijheid om zelf hun energiemix te bepalen. De Raad benadrukte dat deze governance moet berusten op de voorhanden bouwstenen, zoals nationale klimaatprogramma's en nationale plannen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, en dat de planning en rapportering, waar deze nog gescheiden verlopen, moeten worden gestroomlijnd en gebundeld.

Het toepassingsgebied van de governance, zoals vastgesteld in het klimaat- en energiekader 2030, is in de strategie voor de energie-unie van 25 februari 2015 verder uitgebreid tot de vijf dimensies van de energie-unie (veilige energievoorziening, gebaseerd op solidariteit en vertrouwen; interne energiemarkt; matiging van de energievraag; koolstofarm maken, met inbegrip van hernieuwbare energie; onderzoek, innovatie en concurrentievermogen).

In de Stand van de energie-unie van 18 november 2015 en de bijgevoegde richtsnoeren van de Commissie aan de lidstaten over de nationale energie- en klimaatplannen wordt nadere informatie verstrekt en wordt gespecificeerd dat de governance verankerd moet zijn in wetgeving.

In de conclusies van de Raad Energie van 26 november 2015 wordt onderkend dat het governancesysteem van de energie-unie een essentieel hulpmiddel zal zijn bij het doelmatig en doeltreffend opzetten van de energie-unie. Parallel daarmee vindt ook regelmatig overleg plaats tussen de Commissie en de lidstaten in het kader van de technische werkgroep inzake nationale energie- en klimaatplannen.

In zijn Resolutie van 15 december 2015 'Op weg naar een Europese energie-unie' verwacht het Europees Parlement dat het bestuurskader voor de energie-unie ambitieus, betrouwbaar, transparant en democratisch zal zijn, dat het Parlement er volledig aan zal deelnemen en dat dit bestuurskader ervoor zal zorgen dat de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 worden gehaald.

Hiervan uitgaande heeft dit voorstel tot doel het regelgevingskader voor de governance van de energie-unie vast te stellen, op basis van twee belangrijke pijlers: De eerste pijler is de stroomlijning en integratie van bestaande verplichtingen inzake planning, rapportering en monitoring op het gebied van energie en klimaat, om ze in overeenstemming te brengen met de beginselen van betere regelgeving. De tweede pijler is de vaststelling van een robuust politiek proces tussen de lidstaten en de Commissie, met nauwe betrokkenheid van andere EU-instellingen, teneinde de doelstellingen van de energie-unie te bereiken, met name de streefcijfers op het gebied van energie en klimaat voor 2030.

Op 5 oktober 2016 heeft de Europese Unie de Overeenkomst van Parijs geratificeerd; deze overeenkomst is op 4 november 2016 in werking getreden. De voorgestelde verordening draagt bij tot de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs, met inbegrip van de vijfjarige evaluatiecyclus, en garandeert dat de eisen inzake monitoring, rapportering en controle uit hoofde van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs harmonieus worden geïntegreerd in de governance van de energie-unie.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Op basis van het resultaat van een geschiktheidscontrole van het energieacquis en de relevante delen van het klimaatacquis heeft de voorgestelde verordening tot gevolg dat de plannings- en rapporteringsverplichtingen van de lidstaten en de monitoringverplichtingen van de Commissie uit hoofde van sectorale wetgeving behouden blijven, worden ingetrokken of worden gewijzigd. Parallel met de voorbereiding van dit voorstel heeft de Commissie de richtlijn energie-efficiëntie, de richtlijn energieprestatie van gebouwen, de richtlijn hernieuwbare energie en de verschillende wetgevingsstukken van het initiatief betreffende de opzet van de markt opnieuw geëvalueerd, om te garanderen dat deze wetgevingsstukken onderling volledig samenhangend zijn. Er is ook gezorgd voor samenhang met andere EU-wetgevingsstukken op de domeinen klimaat en energie.

Ook de verordening betreffende het klimaatbewakingssysteem (Monitoring Mechanism Regulation, MMR) is volledig in dit voorstel verwerkt, teneinde de integratie tussen de domeinen energie en klimaat te garanderen. In het algemeen wordt de benadering van de bestaande plannings-, rapporterings- en monitoringsbepalingen in het kader van de MMR, die het gevolg waren van een eerdere stroomlijning op het domein klimaat, doorgetrokken in dit voorstel. Het onderhavige voorstel brengt bovendien de bestaande bepalingen van de MMR op één lijn met de wetgeving op energiegebied, actualiseert de bestaande bepalingen zodat ze geschikt zijn om toezicht te houden op de voorgestelde verordeningen inzake de verdeling van inspanningen en
landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (Land Use, Land Use Change and Forestry, LULUCF), en om de verbintenissen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs na te komen. Aangezien het voorstel betrekking heeft op een breed gamma aan thema's, werd besloten geen herschikking van de MMR voor te stellen. De Commissie vindt het echter zeer belangrijk dat de volledige inhoud van de MMR die niet wordt gewijzigd door het onderhavige voorstel, behouden blijft.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit initiatief houdt ook verband met ander beleidsgebieden, zoals vervoer, milieu, industrie, economie, onderzoek en concurrentie. Het is echter belangrijk er op te wijzen dat dit initiatief - wat de stroomlijning en integratie van planning en rapportering betreft - focust op de domeinen energie en klimaat, maar tegelijk ook betrekking heeft op enkele specifieke aspecten van de rapportering en planning op andere domeinen. Dit is noodzakelijk om te zorgen voor een beheersbaar proces dat in de eerste plaats gericht is op de belangrijkste doelstellingen van de energie-unie.

De aanbevelingen van de Commissie aan de lidstaten, zoals uiteengezet in de voorgestelde verordening, zijn complementair en samenhangend met de aanbevelingen die zijn uitgevaardigd in de context van het Europees Semester, waarin de focus ligt op macro-economische en structurele hervormingen (en er slechts zelden een verband is met energie of klimaat), terwijl de governance betrekking heeft op specifieke beleidskwesties op de domeinen energie en klimaat. Voor zover specifieke beleidskwesties op de domeinen energie en klimaat relevant zijn voor macro-economische of structurele hervormingen, moeten zij nog steeds deel uitmaken van het Europees Semester.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De artikelen 191, 192 en 194 VWEU vormen de rechtsgrondslag van alle bepalingen van de verordening.

Met de voorgestelde verordening wordt een legitieme doelstelling binnen het toepassingsgebied van deze artikelen nagestreefd. Voor maatregelen op basis van artikel 192, lid 1, en artikel 194, lid 2, VWEU is in het algemeen de gewone wetgevingsprocedure van toepassing.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Subsidiariteit is een van de basisbeginselen van de governance; de lidstaten moeten namelijk zelf de nationale plannen en de bijbehorende doelstellingen en maatregelen vaststellen.

1.

Noodzaak van EU-actie


Aangezien verscheidene elementen van de strategie voor de energie-unie betrekking hebben op doelstellingen die op EU-niveau zijn vastgesteld, is actie op EU-niveau noodzakelijk om te garanderen dat deze doelstellingen worden bereikt en dat het energie- en klimaatbeleid samenhangend is binnen de EU en de lidstaten, zonder te raken aan de flexibiliteit voor de lidstaten. Ongecoördineerde nationale acties vormen overigens toch geen oplossing voor de meeste uitdagingen waarmee de Unie te kampen heeft op het gebied van energie. Dit geldt ook voor de klimaatverandering, die van nature grensoverschrijdend is en niet kan worden aangepakt met louter lokale, nationale of zelfs EU-maatregelen.

Gezien het grensoverschrijdende belang van elke dimensie van de energie-unie, is er behoefte aan EU-actie om de samenwerking tussen de lidstaten verder te bevorderen. Wanneer de regionale samenwerking op de beleidsgebieden energie en klimaat niet wordt aangemoedigd via EU-governance tussen de lidstaten en de Commissie, kan geen enkele dimensie van de energie-unie doeltreffend ten uitvoer worden gelegd. Actie op EU-niveau is ook noodzakelijk om te garanderen dat de EU klaar is om volledig deel te nemen aan de evaluatieprocessen in het kader van de Overeenkomst van Parijs.

Ten slotte is EU-actie noodzakelijk om de bestaande plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen te stroomlijnen; de bestaande verplichtingen op deze gebieden zijn immers vastgelegd in EU-wetgeving en kunnen dus alleen worden gewijzigd en/of ingetrokken aan de hand van een wetgevingsvoorstel op EU-niveau.

2.

Toegevoegde waarde van de EU


Een robuuste governance van de energie-unie zal er mede toe bijdragen dat de EU en haar lidstaten samen de overeengekomen doelstellingen van de energie-unie bereiken, met inbegrip van de energie- en klimaatstreefcijfers voor 2030, en dat ze op doeltreffende en betaalbare wijze gecoördineerde en gemeenschappelijke oplossingen vinden voor gemeenschappelijke problemen. Dit is van het allergrootste belang gezien de aanzienlijke investeringen die in de komende decennia nodig zijn in de energiesector.

De lidstaten zullen baat hebben bij een gestroomlijnd en vereenvoudigd plannings- en rapporteringskader voor hun beleidsmaatregelen op het gebied van energie en klimaat. Door efficiëntere en coherentere administratieve procedures, zowel binnen nationale instanties als tussen lidstaten onderling, wordt het mogelijk de beleidsmaatregelen op het gebied van klimaat en energie efficiënter te ontwikkelen en toe te passen. De particuliere sector zal baat hebben bij transparantere nationale regelgevingskaders, die de basis vormen voor hun investeringsbeslissingen op de domeinen energie en klimaat; en de burgers ten slotte zullen profijt trekken van betere informatie over de tenuitvoerlegging van de energie-unie en de bijbehorende beleidsmaatregelen.

Evenredigheid

Een in wetgeving verankerd governance-voorstel (in plaats van een niet-wetgevende benadering) is noodzakelijk om te garanderen dat alle lidstaten op vergelijkbare wijze bijdragen tot het behalen van gemeenschappelijke doelstellingen en streefcijfers, teneinde de stabiliteit van de regelgeving en de zekerheid voor investeerders te verbeteren en te zorgen voor gemeenschappelijke monitoring tussen de lidstaten en de Unie.

De benadering van nationale planning en rapportering is gebaseerd op de geschiktheidscontrole (zie hieronder), die in de eerste plaats tot doel had de evenredigheid van de huidige benadering te beoordelen en, voor zover nodig, de naleving van dit beginsel te verbeteren.

De benadering van het iteratief proces tussen de lidstaten en de Commissie is gebaseerd op aanbevelingen van de Commissie in plaats van bijvoorbeeld besluiten van de Commissie, teneinde te garanderen dat het evenredigheidsbeginsel en de rechten van de lidstaten uit hoofde van artikel 194 VWEU volledig in acht worden genomen.

Keuze van het instrument

Een verordening geniet de voorkeur op een richtlijn om te garanderen dat de bepalingen rechtstreeks toepasselijk zijn en de nationale energie- en klimaatplannen en -verslagen vergelijkbaar zijn. De rechtstreekse toepasselijkheid heeft voorts ook als voordeel dat de plannen ruim vóór 2021 kunnen worden opgesteld.

Bovendien zijn veel bepalingen van de verordening niet gericht tot de lidstaten; ze kunnen dus niet via nationale omzetting ten uitvoer worden gelegd (bijv. verplichtingen voor de Commissie, het proces rond aanbevelingen van de Commissie, het Europees Milieuagentschap (EMA) enz.).

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Zorgen voor gezonde regelgeving en vereenvoudiging is één van de kerndoelstellingen van de voorgestelde verordening. Overeenkomstig het streven van de Commissie naar betere regelgeving is het voorstel op inclusieve wijze opgesteld, op basis van transparantie en voortdurende contacten met de belanghebbenden.

Uit de geschiktheidscontrole (REFIT) ter ondersteuning van de voorgestelde verordening blijkt dat de nieuwe aanpak waarschijnlijk zal leiden tot een aanzienlijke afname van de administratieve rompslomp, zowel voor de lidstaten als voor de Commissie; door de beperkte beschikbaarheid van betrouwbare gegevens kan dit effect echter slechts gedeeltelijk worden gekwantificeerd. De nieuwe aanpak zal tegelijk ook een reeks voordelen met zich meebrengen die de samenhang en doeltreffendheid aanzienlijk verbeteren. Het voorstel bevat geen uitzonderingen voor micro-ondernemingen, noch een specifieke benadering van het mkb, aangezien dergelijke entiteiten geen gevolgen ondervinden van dit initiatief.

in de voorgestelde verordening is een grotere rol weggelegd voor elektronische rapportering, waardoor de administratieve rompslomp naar verwachting nog verder zal afnemen.

Effectbeoordeling

De effectbeoordeling bij dit voorstel is opgesteld en ontwikkeld overeenkomstig de toepasselijke richtsnoeren voor betere regelgeving, en de raad voor regelgevingstoetsing heeft een positief advies uitgebracht. De door deze raad aanbevolen verbeteringen zijn verwerkt in de definitieve versie van het voorstel. De beoordeelde beleidsopties voor de stroomlijning van de plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen variëren van 'zachte' (niet-wetgevende) richtsnoeren voor de lidstaten tot diverse wetgevende benaderingen om de bestaande verplichtingen te stroomlijnen en te integreren.

De verschillende beleidsopties werden ook beoordeeld op bijvoorbeeld de actualiseringen en de periodiciteit van de nationale plannen en rapporten en van de monitoring van de Commissie; het iteratieve proces tussen de lidstaten en de Commissie, met inbegrip van aanbevelingen aan de lidstaten; de mogelijke reactie van het beleid ingeval de gecombineerde inspanningen van de lidstaten niet zouden volstaan om de op EU-niveau overeengekomen doelstellingen te bereiken; en de rol van regionaal overleg bij de opstelling van nationale plannen.

De effectbeoordeling kwam tot de conclusie dat één nieuwe wettekst, waarin het klimaatbewakingssysteem (Monitoring Mechanism Regulation, MMR) wordt verwerkt, de voorkeur geniet. In de effectbeoordeling werd er ook op gewezen dat moest worden voorzien in de mogelijkheid van enkele formele updates van de nationale plannen en tweejarige voortgangsverslagen van de lidstaten en van de monitoringverslagen van de Commissie (met inbegrip van jaarverslagen voor specifieke beleidsgebieden). De conclusie luidde dat het iteratieve proces met de Commissie betrekking moest hebben op zowel de ontwikkeling (ambitie) als de tenuitvoerlegging (uitvoering) van de nationale plannen, en dat er behoefte is aan aanbevelingen van de Commissie over nationale plannen en voortgangsverslagen. Bovendien werd geconcludeerd dat lidstaten verplicht regionaal overleg moesten plegen over de ontwerpen en definitieve versies van nationale plannen om te zorgen voor passende coördinatie van nationale planningsprocessen en beleidsmaatregelen in het kader van de energie-unie.

De hierboven bedoelde combinatie van beleidsopties die de voorkeur genieten zou de administratieve rompslomp voor de lidstaten het sterkst doen dalen, de grootst mogelijke flexibiliteit voor de lidstaten behouden en tegelijk zorgen voor een governance die voldoende sterk is om te garanderen dat de doelstellingen van de energie-unie worden bereikt.

Referentie van de samenvatting van de effectbeoordeling: SWD(2016)395 4

Referentie van het positief advies van de raad voor regelgevingstoetsing: SWD(2016)494 5

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De voorgestelde verordening is gebaseerd op een geschiktheidscontrole (REFIT) van de plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen van het EU-acquis op het gebied van energie. Ook de onderlinge banden tussen de plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen van het EU-acquis op het gebied van energie en de verplichtingen uit hoofde van belangrijke EU-klimaatwetgeving werden beoordeeld.

De algemene conclusie van de geschiktheidscontrole luidde dat de bestaande plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen van het EU-acquis op het gebied van energie in het algemeen goede resultaten hebben opgeleverd, maar dat er ruimte is voor een aanzienlijke verbetering van deze aspecten van het huidige EU-energieacquis en voor een versterking van de banden met het EU-klimaatacquis, waardoor de huidige kosten/batenverhouding gevoelig zou verbeteren.

Op basis hiervan werd er in de geschiktheidscontrole sterk op aangedrongen dat een systematische integratie van de planning en rapportering van de lidstaten en van de monitoring van de Commissie noodzakelijk is om de samenhang te garanderen en om de lidstaten en de Commissie in staat te stellen volledig gebruik te maken van synergieën en te zorgen voor samenhang tussen de verschillende aspecten van planning en rapportering, teneinde het systeem geschikt te maken voor het beoogde doel in de context van het nieuwe overkoepelende kader van de energie-unie, met inbegrip van de streefcijfers van het kader voor klimaat en energie. De aanbevelingen van de geschiktheidscontrole zijn verwerkt in de voorgestelde verordening, behalve als dit niet mogelijk was omdat de frequentie niet samenviel met die van de governanceverordening of omdat de verplichting te technisch bleek te zijn.

Raadpleging van belanghebbenden

Op 11 januari 2016 is een openbare raadpleging van start gegaan om meningen in te winnen en de inbreng van belanghebbenden en burgers te verzamelen. De raadpleging duurde 12 weken en eindigde op 22 april 2016 6 .

In totaal werd 103 keer gereageerd op de online-enquête, en nog een aantal keer per email, onder meer door 15 lidstaten 7 . De Commissie heeft deze reacties op de openbare raadpleging verwerkt in haar evaluatie en geschiktheidscontrole van de bestaande plannings- en rapporteringsverplichtingen en in de effectbeoordeling in het kader van de voorgestelde verordening.

Een grote meerderheid van de respondenten erkende het belang van de bestaande plannings- en rapporteringsverplichtingen, maar was het er ook over eens dat deze beter moeten worden gestroomlijnd, met elkaar in overeenstemming worden gebracht en geïntegreerd, teneinde overlappingen en tegenstrijdigheden te vermijden en de stroomlijningsinspanningen te focussen op planningsverplichtingen die nauwer verband houden met de doelstellingen van het kader voor 2030. Diverse belanghebbenden hebben erop gewezen dat de huidige nationale plannen op deze gebieden beter moeten worden geïntegreerd 8 , en dat de planningsverplichtingen in het algemeen ook moeten worden gestroomlijnd en beperkt,

Een grote meerderheid van de respondenten was van oordeel dat één wetgevingsbesluit de voorkeur geniet voor het stroomlijnen van de plannings- en rapporteringsverplichtingen op energie- en klimaatgebied na 2020. In de lidstaten bestond meer verdeeldheid tussen de wetgevende en niet-wetgevende opties.

De meeste respondenten waren van mening dat de nationale plannen een weergave moeten vormen van de vijf dimensies van de energie-unie, moeten worden opgesteld op basis van een gedetailleerd model (dat ook door de lidstaten is bevestigd in de technische werkgroep) en duidelijk moeten focussen op gebieden met gekwantificeerde EU-streefcijfers. Een beperkt aantal respondenten, waaronder verscheidene lidstaten, was eerder voorstander van korte nationale strategische plannen. Diverse belanghebbenden, waaronder een meerderheid van de lidstaten, heeft er op aangedrongen dat nieuwe administratieve lasten of extra kosten moeten worden vermeden.

Wat betreft het politieke proces voor de opstelling en evaluatie van de plannen, waren veel respondenten voorstander van een transparant en participatief planningsproces dat bevorderlijk is voor het vertrouwen van investeerders en aanvaard wordt door de brede bevolking.

Ten slotte waren de meeste respondenten het erover eens dat het nieuwe governancesysteem de coördinatie van het nationale energiebeleid moet vergemakkelijken en regionale samenwerking moet bevorderen en dat de Commissie een belangrijke rol moet spelen in het proces.

Zie de effectbeoordeling voor een uitgebreidere samenvatting van de openbare raadpleging.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De geschiktheidscontrole en de effectbeoordeling in het kader van de voorgestelde verordening werden ondersteund door twee studies die in opdracht van de Commissie zijn uitgevoerd door Trinomics en Amec Foster Wheeler in de eerste helft van 2016.

De werkzaamheden van de technische werkgroep inzake nationale energie- en klimaatplannen, die wordt voorgezeten door de Commissie en waarin alle lidstaten zijn vertegenwoordigd, hebben ook een positief effect gehad op de werkingssfeer en benadering van de nationale plannen in de voorgestelde verordening en bijlage 1 daarvan (model voor nationale plannen).

Ter aanvulling van de analyse is ook gebruik gemaakt van de deskundigheid in de bijdragen van belanghebbenden tijdens de openbare raadpleging.

Grondrechten

Aangezien het voorgestelde beleid voornamelijk aan de lidstaten als institutionele actoren is gericht, is het in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De belangrijkste doelstellingen van dit voorstel zijn de plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen te stroomlijnen en een goed governancemechanisme vast te stellen. De lidstaten moeten regelmatig geïntegreerde plannen en verslagen indienen bij de Commissie. Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie, moet de Commissie de noodzakelijke monitoringverslagen opstellen. Voor de uitvoering van de taken van de Commissie zullen ambtenaren, tijdelijke functionarissen en extern personeel worden ingezet dat werkzaam is op de beleidsterreinen energie en klimaat, binnen de bestaande algemene vooruitzichten voor personele middelen van de Commissie. Wat het EMA betreft, wordt gevraagd geleidelijk extra arbeidscontractanten (maximum 3 tegen 2020) in dienst te nemen, bovenop de reeds geplande personele middelen.

De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de voorgestelde verordening door DG ENER en DG CLIMA - die verder zijn uitgesplitst in het bijgaand financieel memorandum - zullen volledig worden gedekt door de huidige geprogrammeerde financiële middelen van de begrotingsposten in kwestie tot 2020. De financiële middelen die nodig zijn voor het EMA worden niet gedekt door de huidige geprogrammeerde financiële middelen.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportering

De verslagen en evaluaties die de Commissie en de lidstaten uit hoofde van deze verordening moeten opstellen, garanderen dat nauwlettend toezicht wordt gehouden op de tenuitvoerlegging van de verordening.

In 2026 zal een formele evaluatie van de verordening plaatsvinden. Daarbij zal rekening worden gehouden met de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs.

Toelichtende stukken (voor richtlijnen)

Niet van toepassing.

Nadere toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Hoofdstuk I van de voorgestelde verordening heeft betrekking op het toepassingsgebied en onderwerp van de verordening en bevat de definities van de gebruikte termen.

Hoofdstuk II van de voorgestelde verordening bevat de verplichting voor de lidstaten om uiterlijk op 1 januari 2019 een geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan op te stellen voor de periode van 2021 tot en met 2030 en voor de daaropvolgende perioden van tien jaar. Bijlage I bevat een bindend model voor de plannen, met nadere informatie over bijvoorbeeld beleidslijnen, maatregelen en analytische grondslagen.

Dit hoofdstuk bevat ook een iteratief overlegproces tussen de Commissie en de lidstaten vóór de voltooiing van het plan, op basis van het ontwerp van nationaal plan dat uiterlijk op 1 januari 2018 bij de Commissie moet worden ingediend, en vervolgens om de tien jaar voor de volgende perioden van tien jaar. In dit kader zal de Commissie aanbevelingen kunnen doen over het ambitieniveau van de doelstellingen, streefcijfers en bijdragen, en over specifieke beleidslijnen en maatregelen in het plan. Ook de andere lidstaten zullen opmerkingen kunnen maken over het ontwerpplan in het kader van regionaal overleg. De plannen moeten uiterlijk op 1 januari 2024 worden geactualiseerd (nog steeds worden vanuit een 2030-perspectief).

In hoofdstuk drie is uiteengezet dat de lidstaten verplicht zijn lage-emissiestrategieën op lange termijn (50 jaar) op te stellen en bij de Commissie in te dienen, die van cruciaal belang zijn om bij te dragen tot economische veranderingen, banen, groei en de verwezenlijking van bredere doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling, en om op billijke en kosteneffectieve wijze te werken aan de verwezenlijking van de langetermijndoelstelling van de Overeenkomst van Parijs.

Hoofdstuk vier van de voorgestelde verordening bevat de verplichting voor de lidstaten om vanaf 2021 tweejarige voortgangsverslagen op te stellen over de tenuitvoerlegging van de plannen in alle vijf dimensies van de energie-unie, teneinde de vooruitgang te kunnen beoordelen. In deze tweejarige voortgangsverslagen moeten de lidstaten verslag uitbrengen over hun nationale plannen en strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering, waarbij het tijdschema in overeenstemming moet worden gebracht met dat van de Overeenkomst van Parijs.

In dit hoofdstuk wordt ook voorgeschreven welke verslagen jaarlijks moeten worden opgesteld, bijvoorbeeld om de internationale verbintenissen van de Unie en de lidstaten na te komen en om over een basis te beschikken om de naleving te beoordelen op grond van Verordening [OP: act number XXX on binding annual greenhouse gas emission reductions by Member States from 2021 to 2030 for a resilient Energy Union and to meet commitments under the Paris Agreement and amending Regulation No 525/2013 of the European Parliament and the Council on a mechanism for monitoring and reporting greenhouse gas emissions and other information relevant to climate change] 9 en van Verordening [OP: act number XXX on the inclusion of greenhouse gas emissions and removals from land use, land use change and forestry into the 2030 climate and energy framework and amending Regulation No 525/2013 of the European Parliament and the Council on a mechanism for monitoring and reporting greenhouse gas emissions and other information relevant to climate change] 10 . Deze verslagen hebben bijvoorbeeld betrekking op de inventarisatie van broeikasgassen en de steun aan ontwikkelingslanden, en stellen de Unie en haar lidstaten in staat om aan te tonen dat zij vooruitgang hebben geboekt bij de naleving van hun verplichtingen in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs. Dit hoofdstuk voorziet ook in transparantie over het gebruik van inkomsten uit de veiling van emissierechten krachtens de richtlijn tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (ETS-richtlijn).

Dat hoofdstuk bevat ook voorschriften betreffende de inhoud van die verslagen in de vijf dimensies, en voorziet in de oprichting van een elektronisch rapporteringsplatform dat moet voortbouwen op en profiteren van de bestaande rapporteringsprocessen, databanken en elektronische hulpmiddelen, zoals die van het EMA, Eurostat (ESTAT) en het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC).

In hoofdstuk vijf van de voorgestelde verordening is vastgesteld hoe de Commissie de voortgang van de lidstaten bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het nationaal plan moet monitoren en evalueren. Dit hoofdstuk voorziet ook in een procedure waarbij de Commissie maatregelen moet nemen om te garanderen dat de collectieve doelstellingen van de energie-unie worden bereikt of waarbij zij aanbevelingen moet doen over de tenuitvoerlegging van de plannen teneinde de reeds vastgestelde doelen te bereiken.

Dit hoofdstuk voorziet in aanbevelingen van de Commissie op basis van de voortgangsverslagen en schrijft voor dat de Commissie maatregelen neemt op EU-niveau of van de lidstaten maatregelen vraagt als uit de beoordeling van de voortgang blijkt dat de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat niet zullen worden bereikt (d.w.z. de kloof tussen de ambities en de resultaten verkleinen of zelfs dichten). In dit hoofdstuk is ook uiteengezet hoe de jaarlijkse stand van de energie-unie van de Commissie moet worden aangepakt.

In hoofdstuk VI van de voorgestelde verordening worden de eisen vastgesteld waaraan de inventarisatiesystemen voor broeikasgasemissies, beleidslijnen, maatregelen en prognoses van de lidstaten en de Unie moeten voldoen. Het opzetten van dergelijke systemen is internationaal verplicht. Ze zullen ook de tenuitvoerlegging van nationale plannen ondersteunen met betrekking tot de dimensie koolstofarm maken.

Dit hoofdstuk vormt ook de rechtsgrondslag voor de invoering van Europese en nationale registers om rekening te houden met de nationaal vastgestelde bijdragen, en maakt het mogelijk internationaal overgedragen risicobeperkende resultaten te gebruiken overeenkomstig artikel 4, lid 13, en artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs.

In hoofdstuk zeven van de voorgestelde verordening zijn de mechanismen en beginselen voor samenwerking en ondersteuning tussen de lidstaten en de Unie vastgesteld. In dat hoofdstuk is ook bepaald dat het EMA een rol moet spelen in de ondersteuning van de Commissie, in voorkomend geval via monitoring- en rapporteringsactiviteiten op grond van deze verordening.

Hoofdstuk acht van de voorgestelde verordening bevat de noodzakelijke bepalingen voor de overdracht van bepaalde bevoegdheden aan de Commissie om in welbepaalde situaties gedelegeerde handelingen vast te stellen.

Bij hoofdstuk negen van de voorgestelde verordening wordt een comité voor de energie-unie opgericht (een onderzoekscomité uit hoofde van Verordening (EU) nr. 182/2011) en worden de bepalingen uiteengezet met betrekking tot de evaluatie van de Verordening in 2026, intrekkingen en wijzigingen van andere EU-wetgeving om te zorgen voor samenhang, en bepalingen inzake overgangsmaatregelen en inwerkingtreding.