Toelichting bij COM(2016)756 - Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Dit voorstel maakt deel uit van het wetgevingspakket betreffende de modernisering van de btw voor grensoverschrijdende e-commerce tussen ondernemingen en consumenten (b2c). De achtergrond van dit pakket wordt in detail uiteengezet in de toelichting bij het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen - COM(2016) 757. Bij de voorbereiding van de voorstellen heeft de Commissie in het kader van de agenda voor betere regelgeving een geschiktheidscontrole verricht van het bestaande mini-éénloketsysteem (MOSS) voor b2c-leveringen van telecommunicatie-, omroep- en langs elektronische weg verrichte diensten, en van de in 2015 doorgevoerde wijzigingen van de 'plaats van dienst'-regels voor deze diensten. Hieruit is gebleken dat de in de regels van 2015 opgenomen vereiste dat de dienstverrichter de plaats van vestiging van de afnemer moet vaststellen aan de hand van twee bewijsstukken, met name zwaar drukt op midden- en kleinbedrijven en micro-ondernemingen.

Het voorstel tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 1 strekt ertoe deze tekortkoming met ingang van 2018 te verhelpen door te bepalen dat een onderneming slechts één bewijsstuk nodig heeft indien de grensoverschrijdende intracommunautaire verkoop van telecommunicatie-, omroep- en langs elektronische weg verrichte diensten niet meer dan 100 000 EUR bedraagt.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 397 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 2 (de 'btw-richtlijn'). In dit artikel is bepaald dat de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen de nodige maatregelen vaststelt ter uitvoering van deze richtlijn.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, omdat het probleem dat in kaart werd gebracht (hoge administratieve lasten, met name voor midden- en kleinbedrijven) wordt veroorzaakt door een in de bestaande verordening vastgestelde vereiste. Het voorstel strekt ertoe deze vereiste te vereenvoudigen en zal bijgevolg een duidelijke meerwaarde opleveren ten opzichte van wat op het niveau van de lidstaten kan worden bereikt.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, dat wil zeggen dat het niet verder gaat dan nodig is om de doelstellingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de goede werking van de interne markt, te verwezenlijken. Net als bij het subsidiariteitsbeginsel kunnen de lidstaten de problemen en de onderliggende oorzaken niet aanpakken zonder een voorstel tot wijziging van de btw-richtlijn en de daarmee samenhangende handelingen. De indiening van dit voorstel is evenredig, omdat het een aanzienlijke vereenvoudiging oplevert voor midden- en kleinbedrijven en micro-ondernemingen. Deze vereenvoudiging houdt evenwel geen onnodig risico in voor de btw-inkomsten van de lidstaten, aangezien de totale verkoop van de ondernemingen die in aanmerking komen voor deze vereenvoudiging, naar schatting slechts 0,3 % uitmaakt van de totale grensoverschrijdende verkoop van de betrokken diensten.

Keuze van het instrument

Dit voorstel strekt tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Dit voorstel maakt deel uit van het wetgevingspakket betreffende de modernisering van de btw voor grensoverschrijdende b2c-e-commerce. De resultaten van de ex-postevaluatie, de raadpleging van belanghebbenden en de effectbeoordeling worden in detail uiteengezet in de toelichting bij het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen - COM(2016) 757.

Uit de raadpleging van belanghebbenden bleek dat de vereiste dat een dienstverrichter de plaats van vestiging van de afnemer moet vaststellen aan de hand van twee bewijsstukken - een vereiste die deel uitmaakt van de in 2015 doorgevoerde wijzigingen van de 'plaats van dienst'-regels voor elektronische diensten -, met name zwaar drukt op midden- en kleinbedrijven en micro-ondernemingen. Zij worden er namelijk door verplicht om systemen te ontwikkelen en in retailsoftware te investeren in een mate die niet in verhouding staat tot hun grensoverschrijdende verkopen. De vereenvoudigde vereisten inzake bewijsstukken vormen een aanvulling op de invoering van de drempel van 10 000 EUR voor grensoverschrijdende verkoop zoals opgenomen in het voorstel tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad, dat deel uitmaakt van dit pakket. Puur cijfermatig bekeken zal het huidige MOSS-systeem met de invoering van een grensoverschrijdende intra-EU-drempel in 2018 niet meer van toepassing zijn op 6 500 bedrijven, wat hen een besparing van 13 miljoen EUR aan regelgevingskosten kan opleveren. Met de invoering van vereenvoudigde vereisten inzake bewijsstukken in 2018 zullen nog eens 1 000 bedrijven hun voordeel doen. Volgens de studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling houdt de vereiste om één bewijsstuk te gebruiken geen onnodig risico in voor de btw-inkomsten van de lidstaten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel maakt deel uit van het wetgevingspakket betreffende de modernisering van de btw voor grensoverschrijdende b2c-e-commerce. De gevolgen van het hele pakket voor de begroting worden in detail uiteengezet in de toelichting bij het voorstel tot wijziging van de btw-richtlijn - COM(2016) 757. Deze wijziging zou niet mogen leiden tot kosten voor de belastingdiensten om zich aan te passen aan de nieuwe drempel, en kan de controle van de ondernemingen in kwestie vereenvoudigen. Zoals hierboven uiteengezet, zou deze wijziging geen onnodig risico mogen inhouden voor de totale btw-inkomsten, aangezien de verkoop in kwestie slechts 0,3 % uitmaakt van de totale grensoverschrijdende verkoop.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Nadere toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

De in artikel 24 ter, onder d), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 vastgestelde vereiste dat de verrichter van telecommunicatie-, omroep- of langs elektronische weg verrichte diensten voor niet-belastingplichtigen twee afzonderlijke, niet-tegenstrijdige bewijsstukken van de plaats van vestiging van zijn afnemers moet verzamelen, is uitermate lastig voor ondernemingen, met name midden- en kleinbedrijven. Hun zakelijke activiteiten en omzet zijn immers ontoereikend om te investeren in dure technologische oplossingen waarmee ze twee afzonderlijke bewijsstukken van de plaats van vestiging van de afnemer kunnen verkrijgen. Daarom is in dit voorstel bepaald dat één bewijsstuk voldoende is indien het in artikel 24 ter, onder d), bedoelde totale jaarlijkse bedrag van de verrichte diensten, de btw niet inbegrepen, niet hoger is dan 100 000 EUR. Deze vereenvoudiging moet reeds vanaf 1 januari 2018 van kracht worden, aangezien er geen aanpassingen aan het IT-systeem voor de registratie en de aangifte en de betaling van de btw (het MOSS) nodig zijn.