Toelichting bij COM(2016)683 - Gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2016)683 - Gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB). |
---|---|
bron | COM(2016)683 |
datum | 25-10-2016 |
• Motivering en doel van het voorstel
Op 16 maart 2011 heeft de Commissie een richtlijn betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (Common Consolidated Corporate Tax Base, CCCTB) voorgesteld. Het voorstel, dat nog steeds in behandeling is bij de Raad, is één van REFIT-initiatieven van de Commissie en heeft tot doel in één enkele reeks vennootschapsbelastingregels te voorzien op grond waarvan vennootschappen op de gehele interne markt activiteiten kunnen ontplooien. Het CCCTB-voorstel van 2011 zou het vennootschappen derhalve mogelijk maken de Unie voor de doeleinden van de vennootschapsbelasting als een eengemaakte markt te behandelen, waardoor hun grensoverschrijdende activiteiten worden vergemakkelijkt en de handel en investeringen worden bevorderd.
De laatste tijd is het de internationale gemeenschap duidelijk geworden dat de huidige regels voor de vennootschapsbelasting de voeling met de hedendaagse werkelijkheid hebben verloren. Over het algemeen wordt vennootschapsbelasting immers op nationaal niveau geheven, terwijl de economische context steeds mondialer, mobieler en digitaler is geworden. Bedrijfsmodellen en ondernemingsstructuren zijn complexer geworden, waardoor het makkelijker wordt om met winsten te schuiven 1 . Daarnaast hebben de verschillen tussen nationale vennootschapsbelastingstelsels ervoor gezorgd dat agressieve fiscale planning de afgelopen tien jaar heeft kunnen gedijen. Wanneer nationale voorschriften worden opgesteld zonder met de grensoverschrijdende dimensie van zakelijke activiteiten rekening te houden, is het immers niet verwonderlijk dat er incongruenties ontstaan in de wisselwerking tussen uiteenlopende nationale vennootschapsbelastingstelsels. Dergelijke incongruenties resulteren in een risico van dubbele belastingheffing en dubbele niet-belastingheffing, en verstoren aldus de werking van de interne markt. In deze omstandigheden is het voor lidstaten steeds moeilijker geworden om met behulp van eenzijdige maatregelen agressieve fiscale planningspraktijken 2 effectief te bestrijden en op die manier hun nationale heffingsgrondslagen tegen uitholling en het schuiven met winsten te beschermen.
Aangezien de huidige prioriteit van Europa erin bestaat om duurzame groei en investeringen binnen een eerlijke en beter geïntegreerde markt te bevorderen, is een nieuw kader vereist voor een rechtvaardige en efficiënte belastingheffing over vennootschapswinsten. In dit verband fungeert de CCCTB als een effectief instrument voor de toerekening van inkomsten aan de plaats waar de waarde wordt gecreëerd. Dat gebeurt door middel van een formule die gebaseerd is op drie factoren (nl. activa, arbeid en omzet) waaraan eenzelfde gewicht is toegekend. Aangezien deze factoren betrekking hebben op de plaats waar een vennootschap haar winsten maakt, zijn ze beter tegen agressieve fiscale planningspraktijken bestand dan de wijdverbreide verrekenprijzenmethoden die voor de toerekening van winst worden gehanteerd.
Naast de anti-ontgaansfunctie van de CCCTB zou het opnieuw gelanceerde project ook zijn functie behouden als een vennootschapsbelastingstelsel dat grensoverschrijdende handel en investeringen op de interne markt vergemakkelijkt. Momenteel moeten bedrijven met grensoverschrijdende activiteiten aan niet minder dan 28 uiteenlopende vennootschapsbelastingstelsels voldoen. Dit is een lastig proces, zowel qua timing als in economisch opzicht, en het leidt de aandacht af van de hoofdactiviteit, namelijk zaken doen. De opnieuw gelanceerde CCCTB zou nog steeds de voordelen van het voorstel van 2011 bieden: voor groepen vennootschappen met een belastbare aanwezigheid in ten minste één lidstaat zou één enkele reeks regels gelden voor de berekening van hun heffingsgrondslag in de hele Europese Unie (EU), waardoor zij maar aan één enkele belastingdienst ("one-stop-shop") verantwoording zouden moeten afleggen. Grensoverschrijdende verliesverrekening zou nog steeds een automatische uitkomst van consolidatie zijn, en verrekenprijzenregels zouden binnen een groep niet van toepassing zijn, omdat de verdeling van de groepsbrede inkomsten door middel van een evenredige toewijzing op grond van een formule zou plaatsvinden.
Het verschil in vergelijking met het voorstel van 2011 is dat het opnieuw gelanceerde initiatief verplichte regels zou vaststellen voor groepen boven een bepaalde omvang teneinde het stelsel beter bestand te maken tegen agressieve fiscale planningspraktijken. Dit gezegd zijnde, zou het ook belangrijk zijn dat de regels, optioneel, ook van toepassing zijn op entiteiten die onder het vennootschapsbelastingstelsel in de Unie vallen, maar die niet voldoen aan de criteria om onder het gemeenschappelijk kader te vallen.
De besprekingen die sinds 2011 in de Raad zijn gevoerd, hebben aangetoond dat het CCCTB-voorstel, doordat het een zeer ambitieus project is, waarschijnlijk niet in zijn geheel, zonder een gefaseerde aanpak, zal goedgekeurd geraken. Verschillende elementen (met name belastingconsolidatie) hebben immers aanleiding gegeven tot een moeilijk debat en zouden hierdoor vooruitgang met betrekking tot andere fundamentele kenmerken van het stelsel kunnen tegenhouden. In een poging om deze hinderpalen voor het boeken van vooruitgang te omzeilen, heeft de Commissie in haar actieplan van juni 2015 voor een stapsgewijze benadering van de CCCTB gepleit. In dit actieplan wordt voorgesteld de werkzaamheden op het gebied van de consolidatie uit te stellen en eerst overeenstemming te bereiken over een bindende reeks regels voor de gemeenschappelijke grondslag, nl. de gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting. Dat neemt evenwel niet weg dat de Commissie de beide voorstellen, nl. het voorstel voor een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting en het CCCTB-voorstel, gelijktijdig en als onderdeel van één enkel initiatief zal indienen. Het van 2011 daterend CCCTB-voorstel, dat momenteel in behandeling is bij de Raad, zal worden ingetrokken op het moment waarop de Commissie de nieuwe voorstellen goedkeurt. Het is in dit verband van fundamenteel belang dat belastingconsolidatie een essentieel onderdeel van het CCCTB-initiatief blijft, aangezien de grote fiscale obstakels waarmee ondernemingen in de Unie worden geconfronteerd, het meest doeltreffend binnen een geconsolideerde groep kunnen worden aangepakt.
Dit voorstel voor een richtlijn heeft betrekking op de zogeheten 'tweede stap' van de gefaseerde aanpak, dat wil zeggen nadat een politiek akkoord over de onderdelen van de gemeenschappelijke heffingsgrondslag is bereikt. Totdat een dergelijk akkoord wordt bereikt, zal het CCCTB-voorstel ter onderzoek bij de Raad in behandeling blijven. De CCCTB legt de voorwaarden vast voor het behoren tot een groep, beschrijft de mogelijke vormen die een groep kan aannemen, en bevat regels betreffende de technische aspecten van consolidatie. Naast de noodzakelijke correcties die bij het toetreden tot en het uittreden uit de groep moeten worden toegepast, behandelt de tekst ook bedrijfsreorganisaties, waarbij het accent wordt gelegd op de bijzondere kenmerken van grensoverschrijdende groepen en, meer in het bijzonder, de behandeling van verliezen en niet-gerealiseerde vermogenswinsten. Het voorstel bevat ook bepalingen betreffende transacties tussen de groep en andere entiteiten; deze hebben voornamelijk betrekking op de behandeling van bronbelastingen en de voorkoming van dubbele belastingheffing. Eén van de belangrijkste elementen van het voorstel is de evenredige toewijzing op grond van een formule, dat wil zeggen het mechanisme waarbij van factoren met eenzelfde gewicht wordt gebruikgemaakt voor de toerekening van de geconsolideerde heffingsgrondslag van de groep aan de in aanmerking komende lidstaten. Hoewel vennootschappen in beginsel uit hoofde van de voorschriften inzake de gemeenschappelijke heffingsgrondslag hun nationale regels voor het beheer van hun belastingplicht kunnen blijven toepassen, zou de CCCTB een speciaal administratief kader vereisen om met de structuren van grensoverschrijdende groepen rekening te kunnen houden.
• Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied
De herlancering van het CCCTB-voorstel vormt de kern van de op 17 juni 2015 aangenomen mededeling van de Commissie over een actieplan voor een eerlijk en doeltreffend vennootschapsbelastingstelsel in de EU. In het actieplan zijn vijf belangrijke actiegebieden vastgesteld 3 . Het plan maakt een balans op van het bestaande vennootschapsbelastingbeleid in de Unie en is erop gericht een vennootschapsbelastingstelsel in de EU in te voeren waarbij bedrijfswinsten worden belast in het rechtsgebied waar daadwerkelijk waarde wordt gecreëerd. De CCCTB wordt gepresenteerd als een overkoepelend initiatief dat een uiterst doeltreffend instrument zou kunnen zijn voor de verwezenlijking van de doelstelling van een eerlijkere en doeltreffendere belastingheffing.
Bovendien zou het opnieuw gelanceerde CCCTB-voorstel regels bevatten die betrekking hebben op een aantal van de belangrijkste acties van het OESO-initiatief inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (Base Erosion and Profit Shifting, BEPS). Deze elementen zijn thans in de vorm van minimumnormen in de onlangs vastgestelde Richtlijn 2016/1164/EU van de Raad (ook wel aangeduid als de anti-ontgaansrichtlijn (Anti-Tax Avoidance Directive, ATAD)) 4 opgenomen. Het ligt dan ook in de lijn van de verwachtingen dat de CCCTB de anti-ontgaansonderdelen van de ATAD zal bevatten, maar binnen de nieuwe wettelijk context. De normen zouden immers deel moeten uitmaken van een gemeenschappelijk EU-breed vennootschapsbelastingstelsel en in plaats van minimumnormen absolute regels moeten vastleggen.
Het onderhavige initiatief van herlancering van de CCCTB neemt een belangrijke plaats in tussen de geplande projecten van de Commissie op het gebied van een eerlijkere belastingheffing. Het is de bedoeling het CCCTB-voorstel aan het publiek te presenteren op dezelfde dag als een voorstel voor een richtlijn betreffende hybride mismatches met derde landen (dat de ATAD zal wijzigen) en een voorstel voor een richtlijn inzake geschillenbeslechting. Bovendien bouwt het voorstel voort op onlangs goedgekeurde belastingprojecten. Naast de ATAD zijn dat de herzieningen van de moeder-dochterrichtlijn (MDR) (2014 en 2015) en het voorstel voor een herschikking van de rente- en royaltyrichtlijn (RRR) (2011). Het MDR-initiatief en sommige van de wijzigingen die in verband met de RRR zijn besproken, weerspiegelen de huidige politieke prioriteiten die erop gericht zijn de EU-belastingwetgeving beter bestand te maken tegen agressieve fiscale planningspraktijken.
• Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie
De CCCTB valt binnen de werkingssfeer van de initiatieven van de Commissie voor een eerlijkere belastingheffing en zou bijdragen tot het wegnemen van obstakels die verstoringen creëren die de goede werking van de interne markt belemmeren. In die optiek is het CCCTB-voorstel grotendeels complementair met de EU-vennootschapswetgeving en past het algemeen genomen in het kader van projecten zoals de kapitaalmarktenunie en de talrijke initiatieven op het gebied van fiscale transparantie, uitwisseling van informatie en bestrijding van witwaspraktijken.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
Dit voorstel valt binnen het toepassingsgebied van artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Daarin is bepaald dat de maatregelen voor de onderlinge aanpassing op grond van dit artikel rechtstreeks van invloed moeten zijn op de instelling of de werking van de interne markt.
De herlancering van het CCCTB-initiatief heeft tot doel om zaken doen binnen de EU te vergemakkelijken door belastingplichtigen te onderwerpen aan één enkel rulebook van vennootschapsbelastingwetgeving dat op de gehele interne markt van toepassing is, en tevens om het systeem steviger en beter bestand te maken tegen agressieve fiscale planning. Beide doelstellingen hebben een onmiskenbare en rechtstreekse invloed op de interne markt, juist omdat ze streven naar het terugdringen van verstoringen van de werking ervan.
• Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)
Dit initiatief is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.
Hoewel de problemen en de redenen om op te treden, zoals in de vorige afdelingen is uitgelegd, een uiteenlopende oorsprong hebben, lijkt het erop dat hun schadelijke gevolgen alleen door middel van een gemeenschappelijke oplossing effectief kunnen worden aangepakt: de onderlinge aanpassing van vennootschapsbelastingstelsels in de Unie zou de verstoringen van de markt verminderen doordat een eerlijker en coherenter belastingklimaat tot stand wordt gebracht waarin bedrijven kunnen opereren. Het is duidelijk dat dit doel niet met ongecoördineerde maatregelen van de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar in plaats daarvan met een optreden op Unieniveau moet worden gerealiseerd. Initiatieven die door elke lidstaat afzonderlijk gepland en ontplooid worden, zouden de huidige situatie alleen bestendigen, of zelfs verergeren, omdat belastingplichtigen nog steeds met achtentwintig uiteenlopende en soms tegenstrijdige belastingstelsels te maken zouden hebben.
Met de geplande herlancering van de CCCTB wordt beoogd in te spelen op de behoefte aan meer groei en werkgelegenheid op de interne markt, en tevens de strijd aan te gaan met agressieve fiscale planningspraktijken. Al deze doelstellingen zijn in wezen gericht op het aanpakken van problemen die het vermogen van een afzonderlijke lidstaat te boven gaan en wegens de aard ervan een gemeenschappelijke aanpak vereisen. In dit licht zouden alle maatregelen alleen resultaten kunnen opleveren als de regels op een uniforme wijze op de gehele interne markt worden toegepast. Is dat niet het geval, dan blijft het gebied van de vennootschapsbelasting gefragmenteerd, waardoor fiscale belemmeringen en oneerlijke fiscale concurrentiepraktijken hoogtij kunnen blijven vieren.
Bovendien worden praktijken om belasting te ontwijken tegenwoordig vooral in een grensoverschrijdende context opgezet. Het is immers de wisselwerking tussen verschillende belastingstelsels die kansen biedt voor het misbruiken van incongruenties in de wisselwerking tussen de nationale vennootschapsbelastingregels of die het profiteren daarvan vergemakkelijkt. Het feit dat de EU een sterk geïntegreerde interne markt is, houdt bovendien in dat er van uitgebreide grensoverschrijdende activiteiten sprake is, waardoor het des te belangrijker is dat overeenstemming over gecoördineerde oplossingen wordt bereikt.
Gezien de omvang en de gevolgen van de voorgenomen CCCTB-herlancering zouden de doelstellingen van het voorstel, nl. het terugdringen van de verstoringen die uit de huidige wisselwerking tussen achtentwintig nationale belastingstelsels voortvloeien, en het scheppen van gunstiger voorwaarden voor grensoverschrijdende investeringen op de interne markt, beter op EU-niveau kunnen worden bereikt.
De meeste hoofdkenmerken van het CCCTB-stelsel kunnen alleen door middel van een gemeenschappelijk optreden worden geregeld. In de betrekkingen tussen vennootschappen die de gemeenschappelijke vennootschapsbelastingregels toepassen, kunnen bijvoorbeeld tot dubbele belastingheffing of tot dubbele niet-belastingheffing leidende incongruenties in de juridische kwalificatie van entiteiten of betalingen worden uitgebannen. Afzonderlijke maatregelen door individuele lidstaten zouden in het gunstigste geval deze problemen alleen bilateraal oplossen. Grensoverschrijdende verliescompensatie zou per definitie het meest doeltreffend kunnen werken als alle betrokken lidstaten dit zouden bieden, ook al mag de bilaterale benadering als tweede beste optie niet worden uitgesloten. Bovendien zijn belastingvrije interne reorganisaties van groepen, de afschaffing van complexe onderlinge verrekenprijzen van groepen en de evenredige toewijzing van inkomsten op groepsniveau op grond van een formule grensoverschrijdende kwesties en kunnen zij alleen in het kader van gemeenschappelijke voorschriften worden geregeld.
• Evenredigheid
De voorgenomen maatregelen zijn zowel geschikt als noodzakelijk voor het bereiken van het beoogde resultaat. Ze gaan niet verder dan de harmonisering van de heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, wat een voorwaarde is voor het terugdringen van vastgestelde belemmeringen die de interne markt verstoren. Bovendien houdt de opnieuw gelanceerde CCCTB geen beperking in van de soevereiniteit van de lidstaten bij het bepalen van de gewenste hoeveelheid belastinginkomsten om aan de doelstellingen van hun begrotingsbeleid te voldoen. In dit verband laat het plan het recht van de lidstaten onverlet om hun eigen vennootschapsbelastingtarieven te bepalen.
Hoewel de Commissie voortdurend op de noodzaak van een coördinatie van nationale fiscale praktijken heeft gewezen, is het duidelijk dat coördinatie alleen niet volstaat voor het uitbannen van belastinggerelateerde verstoringen van de interne markt. De ervaring heeft geleerd dat coördinatie een langzaam proces is, en de resultaten van de pogingen die daartoe in het verleden zijn ondernomen, zijn tot dusver bescheiden geweest. Bovendien heeft fiscale coördinatie doorgaans alleen betrekking op specifieke, gerichte vraagstukken en kan deze niet inspelen op de grote verscheidenheid aan problemen waarmee vennootschappen op de interne markt worden geconfronteerd en waarvoor een holistische oplossing is vereist.
Het is de bedoeling dat het verplichte toepassingsgebied van de opnieuw gelanceerde CCCTB op zodanige manier wordt afgebakend dat de CCCTB alleen op de noodzakelijke categorieën belastingplichtigen is gericht, nl. groepen van vennootschappen welke een bepaalde omvang overschrijden. Dat is nodig omdat groepen met hoge inkomsten meestal over voldoende middelen beschikken om agressieve fiscale planningsstrategieën te kunnen implementeren.
De voorgenomen regels zouden bijgevolg niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag voor een beter functioneren van de interne mark te bereiken.
• Keuze van het instrument
Zoals gezegd, kunnen de verstoringen op de interne markt alleen worden aangepakt door middel van bindende rechtsregels en een gemeenschappelijk wetgevingskader. Zachte wetgeving zou een gewaagde keuze zijn, omdat lidstaten zouden kunnen besluiten deze helemaal niet toe te passen, of omdat dit zou kunnen leiden tot een gefragmenteerde aanpak. Een dergelijke uitkomst zou hoogst ongewenst zijn en zou niet alleen rechtsonzekerheid voor belastingplichtigen met zich meebrengen, maar ook het streven naar een gecoördineerd en coherent vennootschapsbelastingstelsel op de interne markt in het gedrang brengen. Daar de structuur van de gemeenschappelijke heffingsgrondslag naar verwachting bovendien de nationale begrotingen zal beïnvloeden, vooral omdat deze door middel van een formule over de betrokken lidstaten zou worden verdeeld, is het van essentieel belang dat de voorschriften die de samenstelling ervan definiëren, consistent en doeltreffend worden toegepast. De kans dat deze doelstelling wordt gerealiseerd, is veel groter als voor bindende wetgeving wordt gekozen.
Overeenkomstig artikel 115 VWEU 'stelt de Raad (...) met eenparigheid van stemmen (...) richtlijnen vast voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten welke rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de interne markt'. Het Verdrag schrijft derhalve voor dat wetgeving op het gebied van directe belastingen uitsluitend de vorm van richtlijnen mag aannemen. Volgens artikel 288 VWEU is een richtlijn verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen om dit resultaat te bereiken. In die optiek moet de richtlijn van algemene aard blijven omdat beslissingen over technische aspecten en de kleinste details aan de lidstaten moeten worden overgelaten.
3. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Raadplegingen van belanghebbenden
De Commissie heeft een openbare raadpleging georganiseerd om alle belanghebbenden bij het proces te betrekken en belanghebbende partijen de mogelijkheid te bieden om hun bijdrage aan de herlancering van de CCTB te leveren. Aan deze raadplegingsprocedure hebben 175 belanghebbenden deelgenomen. Geregistreerde verenigingen leverden het grootste deel van de antwoorden (37 %), gevolgd door individuele vennootschappen (32 %), waarvan de meeste kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) waren. Dit onderstreept de belangstelling van kleinere bedrijven voor het voorstel.
Afhankelijk van het soort respondent waren er verschillende opvattingen over de vraag of de CCCTB het geschikte instrument is voor het aanpakken van winstverschuiving en het verminderen van de administratieve lasten. Hoewel het voorstel in het algemeen positief beoordeeld wordt, leggen ngo's en overheidsinstanties sterker de nadruk op het effect van de CCCTB op fiscale planningsactiviteiten. Bedrijven benadrukken veeleer het belang van het verminderen van de nalevingskosten en het scheppen van een ondernemingsvriendelijk klimaat voor investeringen. Ze wijzen echter ook op het risico op hogere administratieve lasten als het stelsel zou worden gedomineerd door regels om belastingontwijking tegen te gaan.
De tijdens de openbare raadpleging ontvangen bijdragen zijn in de effectbeoordeling verwerkt: er wordt in verschillende afdelingen ervan, alsook in een speciale bijlage naar verwezen.
• Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
De effectbeoordeling bevat de resultaten van drie studies.
1. De CORTAX-studie uitgevoerd door het gemeenschappelijk centrum voor onderzoek van de Europese Commissie. Het CORTAX-model is een algemeen evenwichtsmodel dat voor het inschatten van de effecten van hervormingen van de vennootschapsbelasting in 28 EU-landen is ontworpen en waarin van gedetailleerde gegevens uit verschillende gegevensbronnen wordt gebruikgemaakt.
2. Studie door het centrum voor Europees economisch onderzoek (ZEW) naar de gevolgen van op het aanpakken van de ongelijke behandeling van schuld- en eigenvermogensinstrumenten gerichte belastinghervormingen voor de kosten van kapitaal en voor de effectieve belastingtarieven. De studie heeft vooral betrekking op de mate waarin de belastingstelsels van de EU28-lidstaten thans bedrijfsschulden bevoordelen, en gaat na of de verschillende hervormingsopties in principe in staat zouden zijn de bevoordeling van schulden aan te pakken en investeringen te bevorderen.
3. Studie door het centrum voor Europees economisch onderzoek (ZEW) naar het effect van fiscale planning op de effectieve belastingtarieven. In deze studie worden de gemiddelde en marginale effectieve belastingtarieven bepaald waarin rekening is gehouden met de mogelijkheid dat multinationale ondernemingen geavanceerde fiscale planningsstrategieën, zoals onder meer het gebruik van preferentiële belastingregelingen, implementeren.
• Effectbeoordeling
De belangrijkste onderzochte beleidsoptie is een voorstel voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting. Een belangrijke keuze die daarbij moet worden gemaakt, betreft het toepassingsgebied van een dergelijke heffingsgrondslag, dat wil zeggen voor wie deze zou gelden. De belangrijkste onderzochte opties zijn het verplicht stellen van de CCCTB voor alle ondernemingen of alleen voor een subgroep van ondernemingen. Er is een breed scala aan opties onderzocht voor het aanpakken van de bevoordeling van schulden waartoe de huidige belastingstelsels aanleiding geven. De voornaamste twee mogelijke opties zijn: het toestaan van de aftrekbaarheid van financieringskosten van zowel vreemd als eigen vermogen of het verbieden daarvan. Wat de stimuleringsmaatregelen voor O&O betreft, wordt in het kader van de belangrijkste opties gedacht aan een belastingaftrek voor uitgaven voor O&O-investeringen met een variërende mate van generositeit.
Het afwegen van de verschillende opties heeft tot een voorkeursoptie geleid: een CCCTB die verplicht is voor grote ondernemingen met een 'aftrek voor groei en investeringen' en een aftrek voor O&O-kosten. De aftrek voor groei en investeringen bestaat uit aftrekposten voor financieringskosten van vreemd en eigen vermogen binnen bepaalde grenzen met de bedoeling misbruik en fiscale planning te voorkomen. De aftrek voor O&O-kosten is zodanig opgezet dat de bestaande fiscale stimuleringsmaatregelen voor O&O ten minste gehandhaafd blijven. Uit de analyse blijkt dat de CCCTB duidelijke voordelen biedt ten opzichte van het alternatief, namelijk niets doen.
Verwacht wordt dat een keuze voor de optie waarnaar de voorkeur uitgaat, tot eerlijker belastingstelsels zal leiden en een gelijk speelveld tot stand zal brengen doordat stimulansen voor agressieve fiscale planning in de EU effectief worden weggenomen. Aldus zou er gemakkelijker voor kunnen worden gezorgd dat vennootschappen hun eerlijk deel van de fiscale lasten betalen, en zou het moreel van de belastingplichtige worden opgekrikt. Bovendien zouden grensoverschrijdende fiscale belemmeringen binnen de EU effectief worden weggewerkt. De verstoringen van de financieringsbesluiten van vennootschappen zouden worden verminderd met behulp van een aftrek voor groei en investeringen, die ervoor zorgt dat financiering van eigen en vreemd vermogen op voet van gelijkheid komen te staan. De fiscale stimuleringsmaatregelen voor O&O worden niet alleen gehandhaafd, maar ook verbeterd en gestroomlijnd.
De verwachte economische voordelen van het voorstel zijn positief. De gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag met een aftrek voor groei en investeringen zou leiden tot een stijging van de investeringen en de werkgelegenheid met niet minder dan respectievelijk 3,4 % en 0,6 %. De gemiddelde groei zou met bijna 1,2 % toenemen. De nalevingskosten zullen naar verwachting een daling te zien geven (10 % minder nalevingstijd en 2,5 % minder nalevingskosten). De kosten van het opzetten van een dochteronderneming zouden tot wel 67 % dalen, waardoor het voor ondernemingen (waaronder kmo's) gemakkelijker wordt om in het buitenland actief te worden.
De optie die de voorkeur geniet, zal naar verwachting geen milieueffecten van betekenis sorteren. Ook de maatschappelijke gevolgen zullen beperkt uitvallen.
• Gezonde regelgeving en vereenvoudiging
Fiscale nalevingskosten vormen een aanzienlijke last voor bedrijven en één van de grote voordelen van de invoering van de CCCTB zal de vermindering daarvan zijn. De geschatte nalevingskosten voor grote ondernemingen belopen ongeveer 2 % van de betaalde belastingen, terwijl deze kosten voor kmo's op 30 % van de betaalde belastingen worden geraamd. Aangenomen wordt dat de nalevingskosten stijgen naarmate de grensoverschrijdende activiteiten en het aantal dochterondernemingen toenemen. Uit gegevens over belastinghervormingen blijkt dat er na de crisis tal van hervormingen van de vennootschapsbelasting zijn doorgevoerd en dat veel van deze maatregelen waren gericht op het versterken van het internationale antimisbruikkader. In het licht hiervan blijft het terugdringen van de nalevingskosten bij het opzetten van een extra dochteronderneming een groot voordeel. Als gevolg van de invoering van de CCCTB zullen de kosten die verband houden met de tijd dat het oprichten van een nieuwe dochteronderneming in een lidstaat in beslag neemt, naar schatting met 62 à 67 % dalen. Wat de terugkerende kosten (eenmalige omschakelingskosten worden buiten beschouwing gelaten) betreft, zou volgens de effectbeoordeling de aan nalevingsactiviteiten bestede tijd na de invoering van de CCCTB met 8 % teruglopen. Aan de hand van deze tijdsbesparingen kan een ruwe berekening worden gemaakt van de omvang van de totale kostenbesparingen die de CCCTB met zich mee zou brengen. Als 5 % van de middelgrote ondernemingen hun activiteiten in het buitenland uitbreidt, kan een eenmalige kostenbesparing van circa 1 miljard EUR worden verwacht. Als alle multinationale ondernemingen de CCCTB toepassen, zouden de terugkerende nalevingskosten met ongeveer 0,8 miljard EUR kunnen teruglopen.
Het voordeel voor de belastingdiensten is dat zij met minder kwesties in verband met verrekenprijzen en met minder zaken te maken zullen worden krijgen, omdat de fiscale aangelegenheden van een groep vennootschappen voornamelijk worden behandeld door de dienst van de lidstaat waar de moedermaatschappij is gevestigd. Daartegenover staat dat zolang de CCCTB niet voor alle ondernemingen verplicht is gesteld, nationale diensten met extra nalevingskosten zullen worden geconfronteerd omdat twee parallelle systemen in stand moeten worden gehouden.
Om het streven naar een eerlijker belastingstelsel op evenredige wijze te realiseren, wordt in de voorkeursoptie voor de CCCTB voorgesteld om deze alleen voor een subgroep van ondernemingen verplicht te stellen, en dat op basis van hun omvang. Aldus zouden zowel micro-ondernemingen als kleine en middelgrote ondernemingen van de verplichte toepassing van de CCCTB vrijgesteld zijn. Het beperken van de verplichte toepassing tot groepen met een geconsolideerde omzet van meer dan 750 miljoen EUR zorgt ervoor dat de CCCTB op het overgrote deel (ongeveer 64 %) van de door groepen gegenereerde omzet van toepassing is, terwijl het risico dat de CCCTB ook voor zuiver binnenlandse groepen geldt, wordt beperkt. De drempel is in overeenstemming met de aanpak die in het kader van andere EU-initiatieven ter bestrijding van belastingontwijking wordt gevolgd. Tegelijkertijd biedt het voorstel vennootschappen waarvoor de toepassing van de CCCTB niet verplicht is, de mogelijkheid om voor het CCCTB-stelsel te kiezen. Dit biedt kmo's en micro-ondernemingen een maximum aan flexibiliteit, waarbij hun de voordelen van een CCCTB worden geboden zonder dat deze voor die groep vennootschappen verplicht wordt gesteld.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Dit voorstel voor een richtlijn heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De Commissie zal de toepassing van de richtlijn vijf jaar na de inwerkingtreding ervan beoordelen en aan de Raad verslag uitbrengen over de werking ervan. De lidstaten moeten aan de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht meedelen die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
• Toelichtende stukken (voor richtlijnen)
Zie overweging 18.
• Gedetailleerde toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel
Dit voorstel is de 'tweede stap' in een gefaseerde aanpak van een EU-breed vennootschapsbelastingstelsel met grensoverschrijdende consolidatie van de fiscale resultaten tussen onderdelen van dezelfde groep.
• Toepassingsgebied: anders dan het voorstel van 2011, dat in een optioneel systeem voor alle vennootschappen voorzag, zal dit voorstel verplicht zijn voor groepen van vennootschappen die een bepaalde omvang overschrijden. Het criterium voor de vaststelling van de drempel voor de omvang zal betrekking hebben op de totale geconsolideerde omzet van de groep die de geconsolideerde jaarrekening deponeert en waartoe een vennootschap behoort. Bovendien zullen de gemeenschappelijke regels optioneel beschikbaar zijn voor een breed scala aan groepen die de drempelwaarde niet halen.
• Definitie van groep: (ongewijzigd ten opzichte van het voorstel van 2011) Om na te gaan of vennootschappen voor de geconsolideerde heffingsgrondslag voor groepen in aanmerking komen, moet een dubbele toets worden verricht, namelijk van i) de zeggenschap (meer dan 50 procent van de stemrechten) en ii) het eigendom (meer dan 75 procent van het vermogen) of de rechten op de winst (meer dan 75 procent van de rechten die aanspraak geven op de winst). Gedurende het gehele belastingjaar moet aan de twee drempels voor zeggenschap en eigendom of rechten op de winst worden voldaan; anders moet de vennootschap die hieraan niet voldoet, de groep onmiddellijk verlaten. Tevens zal er een minimumvereiste van negen opeenvolgende maanden gelden om vast te stellen of een vennootschap een groepsonderdeel is.
• Reorganisaties van bedrijven en belastingheffing over verliezen en niet-gerealiseerde kapitaalwinsten: (ongewijzigd ten opzichte van het voorstel van 2011) Het voorgestelde kader heeft hoofdzakelijk betrekking op de behandeling van verliezen en niet-gerealiseerde kapitaalwinsten bij het toetreden tot of het uittreden uit de groep.
Wanneer een vennootschap tot een groep toetreedt, moeten handelsverliezen van vóór de consolidatie worden voortgewenteld om te worden verrekend met het aan deze vennootschap toegewezen deel. Wanneer een vennootschap een groep verlaat, worden tijdens de consolidatieperiode ontstane verliezen aan deze vennootschap toegerekend. Dit voorstel voorziet in een verfijning van de regel van 2011: in geval van uitgebreidere reorganisaties waarbij meer dan één vennootschap een verliesgevende groep moet verlaten, wordt een drempel vastgesteld om te bepalen onder welke voorwaarden vennootschappen niet langer een groep zonder verliezen mogen verlaten; in plaats daarvan worden de verliezen over de gehele geconsolideerde groep verdeeld.
Er zijn voorschriften vastgesteld met betrekking tot uit vaste activa voortvloeiende, niet-gerealiseerde kapitaalwinsten indien deze activa worden afgestoten binnen een korte periode nadat deze deel zijn gaan uitmaken van of afgestoten zijn door de groep. Aan een lidstaat (in het geval van het toetreden tot een groep) of de groep (in het geval van het verlaten van een groep) wordt het recht verleend om belasting te heffen over onderliggende kapitaalwinsten, voor zover deze in zijn belastinggebied gerealiseerd zijn. Daarnaast is voor de fiscale behandeling van kapitaalwinsten die in zelfvoortgebrachte immateriële activa hun oorsprong vinden, een aanpak op maat vereist: de waarde van deze activa moet worden bepaald aan de hand van een passende vervangende indicator, namelijk de kosten van onderzoek en ontwikkeling, marketing en reclame gedurende een welomschreven periode.
• Bronbelastingen: (ongewijzigd ten opzichte van het voorstel van 2011) De opbrengsten van bronbelastingen over door belastingplichtigen gedane rente- en royaltybetalingen zullen volgens de formule van het desbetreffende belastingjaar worden gedeeld. Bronbelastingen over dividenden worden niet gedeeld omdat dividenden, in tegenstelling tot rente en royalty's, uitgekeerd worden na belastingen en niet leiden tot een voorgaande aftrek die voor rekening van alle groepsonderdelen komt.
• Voorkomen van de omzeiling van belastingvrijstellingen: (ongewijzigd ten opzichte van het voorstel van 2011) De belastingvrijstelling ten gunste van aandelenvervreemding wordt niet toegestaan als deze onrechtmatig wordt uitgebreid tot verkopen van andere activa dan aandelen. Deze situatie doet zich voor als de activa, zonder fiscale gevolgen, binnen de groep worden overgedragen aan een groepsonderdeel dat vervolgens door de groep wordt verkocht. De activa profiteren dan onder het mom van een verkoop van een vennootschap van de belastingvrijstelling die voor aandelenvervreemding geldt. Er is een soortgelijke behandeling voorzien voor overbrengingen binnen een groep van activa die vervolgens binnen het lopende of volgende belastingjaar door de groep worden verkocht. In dat geval wordt een correctie toegepast om het actief te behandelen alsof het de groep verlaten heeft vanuit de lidstaat waar het zich oorspronkelijk bevond, dat wil zeggen vóór de overbrenging binnen de groep.
• Evenredige toewijzing op grond van een formule: (ongewijzigd ten opzichte van het voorstel van 2011) Deze formule bestaat uit drie factoren (arbeid, activa en omzet op basis van bestemming) waaraan eenzelfde gewicht is toegekend. Deze combinatie weerspiegelt een evenwichtige benadering van de verdeling van de belastbare winst over in aanmerking komende lidstaten. De factor arbeid wordt verdeeld in loonkosten en aantal werknemers (waarbij elk element voor de helft meetelt), zodat rekening wordt gehouden met loonverschillen in de Unie en aldus een eerlijkere verdeling mogelijk wordt gemaakt. De factor activa omvat alle materiële vaste activa. Immateriële en financiële activa worden buiten beschouwing gelaten in de formule vanwege de mobiele aard ervan en het daaruit voortvloeiende risico dat de regeling wordt omzeild. Deze factoren en gewichten moeten garanderen dat winsten worden belast waar zij werkelijk worden behaald. Bij wijze van uitzondering voorziet een vrijwaringsclausule in een alternatieve methode voor de toerekening van inkomsten ingeval het resultaat van de evenredige toewijzing geen billijke weerspiegeling vormt van de omvang van de bedrijfsactiviteiten.
Aangezien bepaalde sectoren specifieke kenmerken hebben die niet door de algemene regeling van de evenredige toewijzing op grond van een formule kunnen worden bestreken, zijn er voorschriften vastgesteld met betrekking tot aangepaste formules, zodat beter wordt ingespeeld op de behoeften van sectoren zoals financiële diensten en verzekeringen, olie en gas, alsook scheepvaart en luchtvaart.
• Administratieve procedures: anders dan in het voorstel van 2011 zijn de gemeenschappelijke administratieve regels beperkt tot de geconsolideerde groep. In beginsel blijven afzonderlijk belastingplichtigen die ervoor kiezen om de regels op grond van de 'eerste stap' toe te passen, onder hun nationale administratieve bepalingen vallen.
Groepen zullen hun zaken met één enkele belastingdienst ("hoofdbelastingautoriteit") in de EU kunnen regelen; dit wordt ook wel de 'one-stop-shop' genoemd. Deze hoofdbelastingautoriteit zal zich bevinden in de lidstaat waar de moedermaatschappij van de groep ("hoofdbelastingplichtige") fiscaal inwoner is. Controles worden geïnitieerd en gecoördineerd door de hoofdbelastingautoriteit. Ook de nationale autoriteiten van een lidstaat waar de winsten van een groepsonderdeel worden belast, kunnen vragen om een controle in te stellen.
De bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan een groepsonderdeel inwoner is of waar het is gevestigd, kan een beslissing van de hoofdbelastingautoriteit betreffende de kennisgeving van oprichting van een groep of een beslissing betreffende een gewijzigde belastingaanslag aanvechten. Hiertoe kan een procedure in rechte ingesteld worden in de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit. Geschillen tussen belastingplichtigen en belastingdiensten zullen worden geregeld door een bestuurlijk lichaam dat volgens de wetgeving van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit bevoegd is om beroep in eerste aanleg te horen.