Toelichting bij COM(2009)644 - Ondertekening en voorlopige toepassing van de samenwerkingsovereenkomst met Liechtenstein ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden en tot uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2009)644 - Ondertekening en voorlopige toepassing van de samenwerkingsovereenkomst met Liechtenstein ter bestrijding van fraude en ... |
---|---|
bron | COM(2009)644 |
datum | 23-11-2009 |
Op 10 december 2008 heeft de Commissie een voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en het Vorstendom Liechtenstein, anderzijds, ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden, goedgekeurd alsook een voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en het Vorstendom Liechtenstein, anderzijds, ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden i.
Dit voorstel werd goedgekeurd na de machtiging van de Raad op 7 november 2006.
Inhoudsopgave
- 2. Doel van het gewijzigde voorstel
- 3. Wijzigingen
- 4. Conclusie
- Gewijzigd voorstel voor een
- Artikel 1
- Artikel 2
- Gedaan te Brussel, op
- TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN
- Artikel 3 Minder belangrijke gevallen
- Artikel 4 Openbare orde
- Artikel 5 Verstrekken van inlichtingen en bewijzen
- Artikel 6 Geheimhouding
- Titel II ADMINISTRATIEVE BIJSTAND
- Artikel 8 Omvang van de administratieve bijstand
- Artikel 9 Verjaring
- Artikel 10 Bevoegdheden
- Artikel 11 Grenzen aan de uitwisseling van inlichtingen
- Artikel 12 Kosten en verplichting de gebruikelijke bronnen van inlichtingen te benutten
- Artikel 13 Centrale diensten
- Hoofdstuk 2 Bijstand op verzoek
- Artikel 15 Verzoeken tot uitoefening van toezicht
- Artikel 16 Kennisgeving en toezending per post
- Artikel 17 Verzoeken tot onderzoeken
- Artikel 18 Aanwezigheid van gemachtigde ambtenaren van de autoriteit van de verzoekende partij
- Artikel 18 bis Aanwezigheid van gemachtigde ambtenaren van de autoriteit van de verzoekende partij met betrekking tot belastingsamenwerking
- Artikel 19 Verplichting tot medewerking
- Artikel 20 Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand
- Artikel 20 bis Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand in belastingzaken
- Artikel 21 Gebruik van informatie
- Hoofdstuk 3 Bijzondere vormen van samenwerking
- Artikel 23 Gemeenschappelijke bijzondere onderzoeksteams
- Hoofdstuk 4 Invordering
- Titel III WEDERZIJDSE RECHTSHULP
- Artikel 26 Procedures waarin wederzijdse rechtshulp wordt verleend
- Artikel 27 Toezending van verzoeken
- Artikel 28 Betekening of kennisgeving per post
- Artikel 29 Voorlopige maatregelen
- Artikel 30 Aanwezigheid van de autoriteiten van de verzoekende partij
- Artikel 31 Huiszoekingen en inbeslagneming van voorwerpen
- Artikel 32 Verzoek om financiële en bankgegevens
- Artikel 33 Gecontroleerde aflevering
- Artikel 34 Overgave met het oog op confiscatie of teruggave
- Artikel 35 Versnelling van de rechtshulp
- Artikel 36 Gebruik van inlichtingen en bewijzen
- Artikel 37 Het verstrekken van inlichtingen en bewijsmateriaal op eigen initiatief
- TITEL IV SLOTBEPALINGEN
- Artikel 39 Geschillenregeling
- Artikel 40 Territoriale werkingssfeer
- Artikel 41 Inwerkingtreding
- Artikel 42 Opzegging
- Artikel 43 Temporele werkingssfeer
- Artikel 44 Uitbreiding van de overeenkomst tot nieuwe lidstaten van de EU
- Artikel 45 Authentieke teksten
- Handtekeningen
- Gemeenschappelijke verklaring van de partijen over artikel 18, lid 2
- Gemeenschappelijke verklaring van de partijen over artikel 20 bis
- Gemeenschappelijke verklaring van de partijen over artikel 24
- Gemeenschappelijke verklaring van de partijen over artikel 31, lid 2
- Gemeenschappelijke verklaring van de partijen over artikel 38, lid 5
- Gemeenschappelijke verklaring van de partijen over artikel 11, lid 2
- Gemeenschappelijke verklaring van de partijen over artikel 12, lid 1
- Gemeenschappelijke verklaring van de partijen over toetsing
- Gemeenschappelijke verklaring van de partijen over non-discriminatie
Overeenkomstig de conclusies van de ECOFIN-Raad van 10 februari 2009 wordt van Liechtenstein verwacht dat het in de overeenkomst met de Europese Unie op zijn minst verplichtingen opneemt die een vergelijkbare reikwijdte hebben als de verplichtingen waarover het met derde landen tot overeenstemming is gekomen. De Raad machtigde de Commissie ook om de tekst zodanig te wijzigen dat effectieve administratieve bijstand en toegang tot informatie met betrekking tot alle vormen van beleggingen, met name stichtingen en trusts, zouden worden gegarandeerd.
Liechtenstein, daarin gevolgd door andere landen, heeft een officiële verklaring laten uitgaan, waarin het de OESO-norm voor samenwerking zoals vervat in artikel 26 van het modelverdrag inzake belasting naar inkomen en vermogen van 2005 erkent. Overeenkomstig de conclusies van de G20 van 2 april 2009 is het opnemen van de OESO-normen een logische stap. De conclusies van de Raad moeten derhalve in dat licht worden geïnterpreteerd. De toepassing van die norm mag niet beperkt blijven tot gevallen van belastingfraude en - ontduiking, maar moet gelden voor alle uitwisselingen van inlichtingen, ook voor samenwerking inzake belastingen.
Daarom heeft de Commissie in 2009 in nauw contact met de Raad, met name via de werkzaamheden die worden verricht in de Groep EVA en de Groep belastingvraagstukken (directe belastingen), met Liechtenstein onderhandeld over verscheidene kwesties, waaronder:
- de algemene werkingssfeer van de overeenkomst moet worden uitgebreid zodat daaronder ook samenwerking inzake belastingen overeenkomstig de OESO-norm van artikel 26 valt;
- de algemene werkingssfeer moet worden uitgebreid zodat de OESO-normen eronder vallen, door te specificeren dat bijstand op verzoek via de uitwisseling van inlichtingen ook betrekking heeft op inlichtingen die normaliter van belang zijn voor de vaststelling, heffing, invordering en inning van belastingen, de terugvordering en tenuitvoerlegging van uit belastingen voortvloeiende schuldvorderingen of opsporing of vervolging in belastingzaken;
- belastingontwijking, met inbegrip van het niet-indienen van een wettelijk verplichte belastingaangifte, moet onder deze regeling vallen en er moet worden verduidelijkt wat wordt bedoeld met belastingfraude en belastingontwijking, met name om de reikwijdte van bijstand betreffende opsporing te bepalen;
- het ontwerp van herziene overeenkomst moet ook beter de exacte bewoordingen van de OESO-norm van artikel 26 weergeven wat de grenzen aan de uitwisseling van inlichtingen betreft;
- om de volledige toepassing van de OESO-norm van artikel 26 van het modelverdrag te waarborgen, lijkt het noodzakelijk om te bepalen over welke bevoegdheden de overheid van een aangezochte partner beschikt; de partijen moeten er met name voor zorgen dat hun overheden over de bevoegdheid beschikken om inlichtingen te verkrijgen en te verstrekken die bij banken, partnerschappen, vennootschappen, trusts en stichtingen berusten, met name over eigendom en begunstigden, teneinde deze inlichtingen op verzoek te verstrekken;
- de overeenkomst moet worden herzien om het gemengd comité een aanvullende taak te geven op het gebied van toezicht en evaluatie;
- de vorm en de inhoud van verzoeken om bijstand moeten worden gespecificeerd om er een beschrijving in op te nemen van de inhoud van het verzoek om bijstand die de bepalingen weergeeft waarover Liechtenstein recentelijk met derde landen een overeenkomst bereikte;
- de overeenkomst moet snel kunnen worden uitgevoerd en voorzien in een gedifferentieerde regeling met de voorlopige toepassing van bepaalde bevoegdheden van de Unie, namelijk met betrekking tot de traditionele eigen middelen en bepaalde aspecten van de bepalingen over uitwisseling van inlichtingen.
In de context van deze onderhandelingen heeft het Vorstendom Liechtenstein voornamelijk de volgende kwesties ter sprake gebracht:
- de context van de overeenkomst wordt voor Liechtenstein gekenmerkt door zijn lidmaatschap van de EER en daarom ook door zijn deelname aan de vrijheden van de interne markt en door de door hem ondertekende overeenkomsten betreffende deelname aan het Schengenacquis en het Dublinacquis;
- gelijke behandeling en non-discriminatie zijn grondbeginselen en moeten als zodanig door alle lidstaten worden toegepast in hun relaties met Liechtenstein; het is ook een doelstelling voor Liechtenstein om gelijke behandeling en non-discriminatie te bereiken ten aanzien van de andere Europese landen en de verplichtingen tot uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken krachtens deze overeenkomst;
- Liechtenstein behoudt de mogelijkheid om met afzonderlijke lidstaten binnen hun bevoegdheid aanvullende bilaterale samenwerkingsovereenkomsten in belastingzaken te sluiten. Met sommige lidstaten werden reeds dergelijke overeenkomsten gesloten.
De Commissie heeft over haar onderhandelingen met Liechtenstein regelmatig voortgangsverslagen opgesteld voor de Raad .
Op 9 juni 2009 heeft de Raad er onder verwijzing naar de conclusies van de Raad van 10 februari 2009 bij de Commissie op aangedrongen snel het onderhandelingsresultaat over de overeenkomt inzake fraudebestrijding met Liechtenstein te presenteren en er nota van genomen dat de Commissie onderhandelingsrichtsnoeren zal voorleggen voor overeenkomsten inzake fraudebestrijding met Monaco, Andorra, San Marino en Zwitserland.
De discussies in de werkgroepen van de Raad (Groep EVA en Groep belastingvraagstukken - directe belastingen) hebben bijgedragen tot het opstellen van een informeel herzien ontwerp; de Commissie heeft zoveel mogelijk de verzoeken van de lidstaten in de tekst opgenomen en rekening gehouden met de bezwaren van de lidstaten. Dit ontwerp werd op 8 en 14 oktober 2009 voor bespreking aan het COROPER voorgelegd.
Op de ECOFIN-Raad van 20 oktober besloot de Raad dat hij deze kwestie in december opnieuw zou behandelen.
In het gewijzigde voorstel wordt met deze recente ontwikkelingen rekening gehouden. Bovendien wordt daarin ook rekening gehouden met de nieuwe bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name wat de rechtsgrondslagen betreft.
Deze overeenkomst moet als model dienen voor onderhandelingen over fraudebestrijdingsovereenkomsten met derde landen.
- Opschrift van de overeenkomst en artikel 1 - 'Voorwerp'
Het opschrift en dit artikel zijn gewijzigd om het voorwerp van de overeenkomst uit te breiden (waaronder ook bijstand in de vorm van uitwisseling van inlichtingen valt die normaliter van belang zijn voor de vaststelling, heffing, invordering en inning van belastingen).
- Artikel 2 – “Werkingssfeer”
Dit artikel is gewijzigd om de werkingssfeer van deze overeenkomst uit te breiden. Daartoe werd artikel 2, lid 1, punt c), toegevoegd om rekening te houden met de conclusies van de Raad van 10 februari 2009 en de verbintenis van Liechtenstein van 12 maart 2009 om de OESO-norm voor de uitwisseling van inlichtingen over te nemen (artikel 26 van het modelverdrag inzake belasting naar inkomen en vermogen).
Voorts zijn in artikel 2, lid 1, punt a), de termen “alle betrokken” geschrapt voor “partijen”, aangezien die geen toegevoegde hebben en in artikel 2, lid 1, punten b), e) en f), is de term “frauduleuze” geschrapt.
In artikel 2, lid 4, punt e), werd een nieuwe definitie van directe belastingen opgenomen; deze definitie is in overeenstemming met de definitie van artikel 3 van de OESO-modelovereenkomst betreffende de uitwisseling van belastinggegevens.
Artikel 2, lid 4, punt b), en artikel 2, lid 4, punt d), zijn gewijzigd zodat ook het achterwege laten van correcte aangiften en het ontduiken van douanerechten en indirecte belastingen eronder vallen overeenkomstig de definitie in artikel 2, lid 4, punt f), betreffende gedragingen die strijdig zijn met de wetgeving inzake directe belastingen.
In artikel 2, lid 4, onder g) is een aanvullende definitie van het begrip 'personen' opgenomen. Onder deze definitie valt ook de definitie die het Zweedse voorzitterschap heeft voorgesteld in het compromis voor de ontwerp-richtlijn betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen.
In artikel 2 werd ook een nieuw lid 5 opgenomen om te preciseren dat inlichtingen worden uitgewisseld ongeacht de vraag of de persoon op wie de inlichtingen betrekking hebben, of bij wie de inlichtingen berusten, zijn woonplaats op het grondgebied van een partij heeft en om te preciseren wat onder de autoriteiten van de partijen moet worden verstaan. Dit is in overeenstemming met artikel 2 van de OESO-modelovereenkomst betreffende de uitwisseling van belastinggegevens en met de verplichtingen waarover Liechtenstein en de Verenigde Staten overeenstemming hebben bereikt (artikel 2 van de overeenkomst VS/Liechtenstein i).
Ten slotte is voorzien in de niet-nakoming van een wettelijke verplichting om een belastingaangifte in te dienen (artikel 2, lid 4, punt f), onder vi).
- Artikel 3 - “Minder belangrijke gevallen”
Dit artikel werd gewijzigd om de drempel te schrappen met betrekking tot de uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken.
- Artikel 4 - “Openbare orde”
Dit artikel is niet gewijzigd. Er zij echter op gewezen dat deze bepaling zeer restrictief moet worden geïnterpreteerd om wezenlijke belangen van een partij te vrijwaren. Het mag niet zodanig worden geïnterpreteerd dat daardoor de goede werking van de overeenkomst kan worden verhinderd.
- Artikel 5 - “Verstrekken van inlichtingen en bewijzen”
Artikel 5, lid 2, punt b), is gewijzigd om de verwijzing naar artikel 2, lid 1, punt c), toe te voegen.
- Artikel 6 - “Geheimhouding”
Dit artikel is niet gewijzigd. Deze bepaling moet worden gelezen in het licht van artikel 21 betreffende het gebruik van inlichtingen.
- Artikel 7 - “Verhouding tot andere overeenkomsten”
Dit artikel is gewijzigd om duidelijk te maken dat de overeenkomst moet worden uitgelegd als houdende minimumregels en dat bilaterale overeenkomsten (maar ook regelingen) verder mogen gaan dan dit minimum voor zover deze verdergaande samenwerking tot gevolg hebben op het gebied van administratieve bijstand.
- Artikel 8 – “Omvang van de administratieve bijstand”
Dit artikel is gewijzigd om expliciet de administratieve samenwerking via de uitwisseling van inlichtingen op het gebied van de onder de overeenkomst vallende belastingen te vermelden.
- Artikel 9 - “Verjaring”
De laatste zin werd toegevoegd om te preciseren dat het verstrijken van een verjaringstermijn voor belastingen in de aangezochte partij niet belet dat de aangezochte partij gevraagde inlichtingen verkrijgt of verstrekt. Dit is in overeenstemming met de verplichtingen waarover Liechtenstein en de Verenigde Staten overeenstemming hebben bereikt (artikel 7, lid 5, van de overeenkomst VS/Liechtenstein).
- Artikel 10 - “Bevoegdheden”
Overeenkomstig de conclusies van de Raad van februari 2009 werd dit artikel herzien om dezelfde soort verplichtingen te omvatten als die waarover Liechtenstein en de Verenigde Staten overeenstemming hebben bereikt (artikel 5, lid 6) en om het in overeenstemming te brengen met de OESO-modelovereenkomst van 2002 betreffende de uitwisseling van belastinggegevens.
Er werden twee voetnoten toegevoegd om aan te geven dat inrichtingen en stichtingen in het Duits vertaald worden als 'Anstalten' en 'Stiftungen'.
Er wordt een link gelegd met de nieuwe definitie van het begrip 'personen' in artikel 2, lid 4, punt g).
- Artikel 11 - “Grenzen aan de uitwisseling van inlichtingen”
Dit artikel is gewijzigd om ten volle rekening te houden met de OESO-norm van artikel 26 (lid 2). Het is ook gewijzigd om te specificeren dat een verzoek om inlichtingen niet mag worden afgewezen op grond van het feit dat de aan het verzoek ten grondslag liggende belastingschuld door de belastingplichtige wordt aangevochten (nieuw lid 3) overeenkomstig de verplichtingen waarover Liechtenstein en de Verenigde Staten overeenstemming hebben bereikt (artikel 7, lid 3, van de overeenkomst VS/Liechtenstein).
- Artikel 12 - “Kosten en verplichting de gebruikelijke bronnen van inlichtingen te benutten”
Het eerste lid is vervangen door een nieuwe bepaling betreffende de kosten, die in overeenstemming is met de OESO-modelovereenkomst van 2002 betreffende de uitwisseling van belastinggegevens (artikel 9, dat bepaalt: “Over de toewijzing van de kosten van het verlenen van bijstand wordt door de overeenkomstsluitende partijen overeenstemming bereikt”, en het commentaar daarbij).
In het tweede lid betreffende de verplichting om eerst de gebruikelijke bronnen te benutten, werd een uitzondering toegevoegd voor het geval waarin het benutten van die middelen onevenredige problemen zou veroorzaken.
- Artikel 14 - “Verzoek om inlichtingen”
De nieuwe bewoordingen van dit artikel zijn in overeenstemming met de verplichtingen waarover Liechtenstein het met de Verenigde Staten eens is geworden (artikel 5 van de overeenkomst VS/Liechtenstein) waarvoor is teruggegrepen naar de OESO-modelovereenkomst van 2002 betreffende de uitwisseling van belastinggegevens.
- Artikel 18 bis - “Aanwezigheid van gemachtigde ambtenaren van de autoriteit van de verzoekende partij met betrekking tot belastingsamenwerking”
Deze nieuwe bepalingen betreffende samenwerking in belastingzaken zijn toegevoegd als gevolg van de uitbreiding van de werkingssfeer van de overeenkomst (nieuw artikel 2, lid 1, punt c)). Dit ligt in de lijn van de OESO-modelovereenkomst van 2002 betreffende de uitwisseling van belastinggegevens (artikel 6 en commentaar, met name de paragrafen 66 tot 70) en voor deze bepaling werd teruggegrepen naar de verplichtingen waarover Liechtenstein en de Verenigde Staten overeenstemming hebben bereikt (artikel 6 van de overeenkomst VS/Liechtenstein).
- Artikel 20 bis – “Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand in belastingzaken”
Overeenkomstig de conclusies van de Raad van februari 2009 werd dit artikel herzien om dezelfde soort verplichtingen te omvatten als die waarover Liechtenstein en de Verenigde Staten overeenstemming hebben bereikt (artikel 5, lid 2, van de overeenkomst VS/Liechtenstein).
Dit artikel moet worden geïnterpreteerd in het licht van de gemeenschappelijke verklaring over deze bepaling, met name wanneer de identiteit van de rekeninghouder onbekend is.
- Artikel 21 - “Gebruik van informatie”
Dit artikel is niet gewijzigd. Er zij echter opgemerkt dat onder de in dit artikel bedoelde gerechtelijke procedures zowel civiele als strafrechtelijke procedures worden bedoeld.
- Artikel 24 - “Invordering”
Naast de in de toelichting bij de oorspronkelijke voorstellen van 10 december 2008 gegeven uitleg, moet ook worden opgemerkt dat de bepaling van artikel 24, lid 2, aanvullende vereisten uit het nationale recht zo nodig onverlet laat.
- Artikel 25 - “Verhouding tot andere overeenkomsten”
Zoals uiteengezet onder artikel 7 wordt ook dit artikel gewijzigd om aanvullend duidelijk te maken dat de bepalingen van titel III uitgebreidere samenwerking op grond van andere instrumenten, met name bilaterale overeenkomsten, niet in de weg staan.
- Artikel 31 - “Huiszoekingen en inbeslagneming van voorwerpen”
Dit artikel is niet gewijzigd. Er zij echter opgemerkt dat de lijst met voorwaarden voor de inwilligbaarheid van verzoeken waarin dit artikel voorziet, exhaustief is.
- Artikel 32 - “Verzoek om financiële en bankgegevens”
Artikel 32, lid 5, werd geherformuleerd om beter de OESO-norm weer te geven. In dit lid wordt onder “partij” aangezochte partij verstaan.
Naast de in de toelichting bij de oorspronkelijke voorstellen van 10 december 2008 gegeven uitleg, moet ook worden opgemerkt dat de beperkingen van het afwijzen van een verzoek om inlichtingen niet verschillend mogen zijn voor administratieve bijstand en voor wederzijdse rechtshulp.
- Artikel 33 - “Gecontroleerde aflevering”
Dit artikel is niet gewijzigd. Er zij echter opgemerkt dat deze bepaling in het licht van artikel 8, lid 2, moet worden gelezen.
- Artikel 38 - “Gemengd comité”
Artikel 38, leden 1 en 2, zijn licht gewijzigd, met name om te verduidelijken dat de besluiten, die met eenparigheid van stemmen moeten worden genomen, niet alleen besluiten zijn waarin een ander artikel van de overeenkomst voorziet, maar ook besluiten die praktische regelingen voor de toepassing van de overeenkomst behelzen.
In artikel 38, lid 2, wordt gespecificeerd wat met 'alle partijen' wordt bedoeld.
- Artikel 41 - “Inwerkingtreding”
Gelet op het precedent met de Zwitserse Bondsstaat is een bepaling toegevoegd waardoor een aantal specifieke bepalingen van de overeenkomst (titel I en titel II voor zover zij betrekking hebben op uitwisseling van inlichtingen en wederzijdse rechtshulp met betrekking tot fraude en andere illegale activiteiten ter zake van de traditionele eigen middelen en de communautaire fondsen) van toepassing zijn zodra de partijen de overeenkomst hebben ondertekend en het Vorstendom Liechtenstein kennis heeft gegeven van zijn ratificatie-instrument.
De rechtsorde van de Unie staat een dergelijke voorlopige toepassing toe.
"Traditionele eigen middelen" moet worden uitgelegd in het licht van het Besluit van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen i (dit begrip omvat de lijst in artikel 2, lid 1, punt a), maar niet de btw).
- Artikel 43 - “Temporele werkingssfeer”
Dit artikel is gewijzigd om de regels inzake de temporele toepassing te specificeren in verband met de bijstand in de vorm van uitwisseling van inlichtingen met het oog op de vaststelling, heffing, invordering en inning van directe en indirecte belastingen (nieuw artikel 2, lid 1, punt c)).
Voor de bewoordingen van artikel 43, punt c), is teruggegrepen naar artikel 15 van de OESO-modelovereenkomst van 2002 betreffende de uitwisseling van belastinggegevens. Deze nieuwe bepaling heeft tot doel een tijdelijke toepassingsregeling vast te stellen die verenigbaar is met de behoefte aan een voorspelbaar rechtskader voor bestaande klantenrelaties. Mocht de overeenkomst vóór eind 2009 worden ondertekend, dan zou 2010 het eerste betrokken belastingjaar zijn en zou de eerste op dat specifieke belastingjaar gebaseerde uitwisseling van inlichtingen in 2011 worden verricht.
De Commissie wijzigt haar voorstel als volgt:
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Vorstendom Liechtenstein, anderzijds, ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden en tot uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 325, lid 4, juncto artikel 218, lid 5,
Gezien het voorstel van de Commissie i,
Overwegende hetgeen volgt:
Nadat de Raad haar daartoe had gemachtigd op 7 november 2006 en na de conclusies van de Raad van 10 februari 2009 heeft de Commissie namens de Gemeenschap en haar lidstaten onderhandeld met het Vorstendom Liechtenstein over een overeenkomst ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden, met inbegrip van de middelen en uitgaven, en in het bijzonder subsidies en belastingen en tot uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken.
Onder voorbehoud van de sluiting van de overeenkomst op een latere datum is het wenselijk de op geparafeerde overeenkomst te ondertekenen,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Onder voorbehoud van de sluiting op een latere datum, wordt de voorzitter van de Raad gemachtigd om de persoon aan te wijzen die bevoegd is namens de Europese Unie tot ondertekening over te gaan van de overeenkomst voor samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Vorstendom Liechtenstein, anderzijds, ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden en tot uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken (hierna 'de samenwerkingsovereenkomst' genoemd).
De tekst van de te ondertekenen samenwerkingsovereenkomst is aan dit besluit gehecht.
Titels I, II en IV van de samenwerkingsovereenkomst worden onder de in artikel 41, lid 4, van de overeenkomst vermelde voorwaarden voorlopig toegepast vanaf de eerste dag van de maand volgend op de kennisgeving door het Vorstendom Liechtenstein van zijn ratificatie-instrument aan het Secretariaat-generaal van de Raad.
Voor de Raad
De voorzitter
BIJLAGE Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Vorstendom Liechtenstein, anderzijds, ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden en tot uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken
DE EUROPESE UNIE,
HET KONINKRIJK BELGIË,
DE REPUBLIEK BULGARIJE,
DE REPUBLIEK TSJECHIË,
HET KONINKRIJK DENEMARKEN,
DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,
DE REPUBLIEK ESTLAND,
IERLAND,
DE HELLEENSE REPUBLIEK,
HET KONINKRIJK SPANJE,
DE FRANSE REPUBLIEK,
DE ITALIAANSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK CYPRUS,
DE REPUBLIEK LETLAND,
DE REPUBLIEK LITOUWEN,
HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,
DE REPUBLIEK HONGARIJE,
DE REPUBLIEK MALTA,
HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,
DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,
DE REPUBLIEK POLEN,
DE PORTUGESE REPUBLIEK,
Roemenië,
DE REPUBLIEK SLOVENIë,
DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK FINLAND,
HET KONINKRIJK ZWEDEN,
HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND, enerzijds,
en
HET VORSTENDOM LIECHTENSTEIN, anderzijds,
hierna 'de partijen' genoemd;
GELEID DOOR DE WENS fraude en andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de partijen schaden doeltreffend te bestrijden en administratieve samenwerking met het oog op de vaststelling, heffing, invordering en inning van directe en indirecte belastingen doeltreffend te garanderen,
Er NOTA van NEMEND dat in deze overeenkomst de OESO-normen van de modelovereenkomst betreffende de uitwisseling van belastinggegevens zijn overgenomen,
GEZIEN HET FEIT dat Liechtenstein lid is van de Europese Economische Ruimte en derhalve deelgenoot in de vier vrijheden is,
HEBBEN BESLOTEN DE VOLGENDE OVEREENKOMST TE SLUITEN:
Artikel 1 - Voorwerp
Doel van deze overeenkomst is de administratieve bijstand en de wederzijdse rechtshulp tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Vorstendom Liechtenstein, anderzijds, uit te breiden met het oog op de bestrijding van de in artikel 2 bedoelde fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden, en administratieve samenwerking te verlenen door tussen de partijen inlichtingen uit te wisselen die normaliter van belang zijn voor de vaststelling, heffing, invordering en inning van de onder deze overeenkomst vallende belastingen.
Artikel 2 – Werkingssfeer
1. Deze overeenkomst is van toepassing op:
1. het administratief- en strafrechtelijk voorkomen, opsporen, onderzoeken, vervolgen en bestraffen van fraude en andere illegale activiteiten die de respectieve financiële belangen van de partijen schaden, met betrekking tot:
2. goederenhandel die in strijd is met de douane- en landbouwwetgeving;
3. handel die in strijd is met de wetgeving inzake indirecte belastingen als omschreven in lid 4, punt c);
4. het ontvangen of achterhouden van middelen – met inbegrip van het gebruik van deze middelen voor andere doelen dan die waarvoor zij oorspronkelijk werden toegekend – afkomstig van de begroting van de partijen of van door of namens hen beheerde begrotingen, zoals subsidies en restituties;
5. procedures voor de gunning van opdrachten door de partijen;
6. het administratief- en strafrechtelijk voorkomen, opsporen, onderzoeken, vervolgen en bestraffen van illegale activiteiten die de respectieve financiële belangen van de lidstaten van de Europese Unie en het Vorstendom Liechtenstein schaden door gedragingen die strijdig zijn met de wetgeving inzake directe belastingen;
7. het verlenen van administratieve samenwerking door uitwisseling van inlichtingen die normaliter van belang zijn voor de administratie en de handhaving van het nationale recht van de lidstaten betreffende directe en indirecte belastingen, daaronder begrepen inlichtingen betreffende de vaststelling, heffing, invordering en inning van belastingen ten aanzien van aan die belastingen onderworpen personen alsook betreffende de terugvordering en tenuitvoerlegging van uit belastingen voortvloeiende schuldvorderingen en opsporing en vervolging dienaangaande;
8. inbeslagneming en terugvordering van verschuldigde of ten onrechte ontvangen bedragen die voortvloeien uit de in lid 1, punten a) en b), bedoelde illegale activiteiten.
2. Samenwerking in de zin van de titel II (administratieve bijstand) en titel III (wederzijdse rechtshulp) kan niet worden geweigerd op de enkele grond dat het verzoek betrekking heeft op een delict dat door de aangezochte partij als fiscaal delict wordt aangemerkt, of dat de wetgeving van de aangezochte partij niet dezelfde soort belastingen, rechten, heffingen, uitgaven, subsidies of restituties kent of niet dezelfde soort voorschriften of dezelfde juridische kwalificatie van de feiten bevat als de wetgeving van de verzoekende partij.
3. De werkingssfeer van deze overeenkomst strekt zich uit tot het witwassen van de opbrengsten van onder lid 1, punt a), vallende activiteiten, mits het witwassen onder de werkingssfeer valt van Richtlijn 2005/60/EG, als opgenomen in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 87/2006 van 7 juli 2006 tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-Overeenkomst, of de activiteiten die het basisdelict vormen naar het recht van zowel de verzoekende als de aangezochte partij strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste zes maanden.
4. Voor de toepassing van deze overeenkomst geldt het volgende:
9. 'fraude en andere illegale activiteiten' als bedoeld in lid 1, punt a), omvatten tevens smokkel, corruptie en het witwassen van de opbrengsten van de onder lid 1, punt a), vallende activiteiten, onder voorbehoud van lid 3;
10. bij 'goederenhandel die in strijd is met de douane- en landbouwwetgeving' als bedoeld in lid 1, punt a), speelt het geen rol of de goederen al dan niet langs het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij gaan (vertrek, bestemming of doorvoer); er wordt mede onder verstaan het achterwege laten van correcte aangiften en het ontduiken van douanerechten door het opzettelijk gebruik van valse, vervalste of onjuiste documenten, onvolledige belastingaangiften ingediend door natuurlijke personen of rechtspersonen en incorrecte zakelijke bescheiden;
11. 'indirecte belastingen' als bedoeld in lid 1, punten a) en c), zijn op te vatten als alle soorten indirecte belastingen op het tijdstip van ondertekening, waaronder douanerechten, belasting over de toegevoegde waarde, bijzondere verbruiksbelastingen en accijnzen; de overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van de overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven;
12. bij 'handel die in strijd is met de wetgeving inzake indirecte belastingen' als bedoeld in lid 1, punt a), speelt het geen rol of de goederen al dan niet langs het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij gaan (vertrek, bestemming of doorvoer); er wordt mede onder verstaan het achterwege laten van correcte aangiften en het ontduiken van douanerechten door het opzettelijk gebruik van valse, vervalste of onjuiste documenten, onvolledige belastingaangiften ingediend door natuurlijke personen of rechtspersonen en incorrecte zakelijke bescheiden;
13. onder 'directe belastingen' als bedoeld in lid 1, punten b) en c), wordt verstaan alle soorten directe belastingen op het tijdstip van ondertekening, waaronder belastingen op inkomsten, winst en vermogen, alsmede belastingen op nettovermogen, successies en schenkingen die door of namens de partijen of de territoriale of bestuurlijke onderdelen of de lokale autoriteiten van de partijen worden geheven, ongeacht de wijze van heffing; de overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van de overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven;
14. onder 'gedragingen die strijdig zijn met de wetgeving inzake directe belastingen' als bedoeld in lid 1, punt b), wordt verstaan het ontduiken van directe belastingen door het opzettelijk gebruik van valse, vervalste of onjuiste documenten, met inbegrip van onvolledige belastingaangiften ingediend door personen en incorrecte zakelijke bescheiden. De volgende activiteiten vormen, indien opzettelijk begaan, 'gedragingen die strijdig zijn met de wetgeving inzake directe belastingen':
(i) het opstellen, laten opstellen, ondertekenen of indienen van een document dat:
- van rechtswege ingediend moet worden om de hoogte van het belastbaar inkomen te staven tegenover de belastingautoriteiten,
- dient als basis ter vaststelling van de belastingaanslag, en
- een element dat nodig is ter vaststelling van een dergelijke aanslag, foutief weergeeft;
(ii) het voeren van een dubbele boekhouding;
(iii) het registreren van valse boekingen of wijzigingen, of het opstellen van valse facturen of documenten;
(iv) het vernietigen van boeken of bescheiden;
(v) het verbergen van activa of het verhullen van bronnen van inkomsten met valse, vervalste of onjuiste documenten, met inbegrip van onvolledige belastingaangiften ingediend door personen en incorrecte zakelijke bescheiden;
(vi) het niet nakomen van een wettelijke verplichting tot indiening van een belastingaangifte;
15. onder 'personen' wordt verstaan natuurlijke en rechtspersonen of, indien de geldende wetgeving in die mogelijkheid voorziet, een vereniging van personen die bevoegd is rechtshandelingen te verrichten maar niet de wettelijke status van rechtspersoon bezit, of een andere juridische constructie, ongeacht de aard of de vorm ervan, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die activa bezit of beheert welke, met inbegrip van het daardoor gegenereerde inkomen, aan onder deze overeenkomst vallende belastingen zijn onderworpen.
5. Inlichtingen worden op grond van deze overeenkomst door de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij uitgewisseld ongeacht de vraag of de persoon op wie de inlichtingen betrekking hebben, of bij wie de inlichtingen berusten, zijn woonplaats op het grondgebied van een partij heeft. Een aangezochte partij is evenwel niet gehouden tot het verstrekken van inlichtingen die niet berusten bij haar autoriteiten (op te vatten als alle overheidsdiensten, territoriale of bestuurlijke onderdelen en lokale autoriteiten), noch in het bezit of het beheer zijn van personen in het rechtsgebied van deze partij.
1. De autoriteit van de aangezochte partij kan een verzoek om samenwerking, uitgezonderd een verzoek betreffende uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken, afwijzen indien het vermoedelijke bedrag aan te weinig betaalde of ontdoken belastingen of rechten, of aan misbruikte subsidie of restitutie, niet hoger is dan 25 000 EUR, of, met betrekking tot artikel 2, lid 1, punt d) juncto punt a), indien de vermoedelijke waarde van de op onregelmatige wijze in- of uitgevoerde goederen niet hoger is dan 100 000 EUR. Het bovenbedoelde minimumbedrag aan te weinig betaalde belastingen of rechten, of aan misbruikte subsidie of restitutie, of de minimumwaarde van de bovenbedoelde goederen kan samengesteld zijn uit onderling samenhangende verrichtingen waarvan het belastbare feit langere tijd in beslag neemt en waarvan de financiële impact de drempel overschrijdt, hoewel iedere afzonderlijk beschouwde verrichting onder de drempel blijft. De drempels zijn niet van toepassing indien de verzoekende partij de zaak op grond van de omstandigheden of de identiteit van de verdachte als uiterst ernstig beschouwt.
2. De autoriteit van de aangezochte partij stelt de autoriteit van de verzoekende partij onverwijld in kennis van de redenen waarom het verzoek om samenwerking wordt afgewezen.
De samenwerking kan worden geweigerd indien de aangezochte partij van oordeel is dat uitvoering van het verzoek haar soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen kan aantasten.
1. De in enigerlei vorm uit hoofde van deze overeenkomst verstrekte of verkregen inlichtingen en bewijzen vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming waarin voor soortgelijke gegevens wordt voorzien bij de nationale wetgeving van de ontvangende partij en bij de overeenkomstige bepalingen die voor de communautaire instellingen gelden.
Deze inlichtingen en bewijzen mogen uitsluitend worden meegedeeld aan personen die er ambtshalve kennis van moeten nemen in de instellingen van de Unie, de lidstaten of het Vorstendom Liechtenstein, en mogen niet worden gebruikt voor doeleinden die buiten de werkingssfeer van deze overeenkomst vallen. Die personen mogen de inlichtingen en bewijzen alleen voor de doeleinden van deze overeenkomst gebruiken, tenzij de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij uitdrukkelijk toestaat dat ze voor een specifiek ander doel worden gebruikt, voor zover dergelijke inlichtingen en bewijzen volgens de wetgeving van deze partij onder soortgelijke omstandigheden voor soortgelijke doeleinden kunnen worden gebruikt. Die personen kunnen de inlichtingen tijdens openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen bekendmaken.
2. De door de verzoekende partij krachtens deze overeenkomst verkregen inlichtingen en bewijzen kunnen worden doorgegeven aan iedere partij die een onderzoek instelt waarvoor samenwerking niet is uitgesloten of indien er concrete aanwijzingen zijn dat deze partij een dergelijk onderzoek nuttig zou kunnen instellen.
16. Wat betreft bijstand voor activiteiten vallende onder artikel 2, lid 1, punt a), en punt d) juncto punt a), deelt de verzoekende partij de aangezochte partij mee aan welke andere partij bij deze overeenkomst en met welk doeleinde deze gegevens worden doorgegeven.
17. Wat betreft bijstand met betrekking tot activiteiten vallende onder artikel 2, lid 1, punt b), en punt d) juncto punt b), kan de verzoekende partij inlichtingen en bewijzen doorgeven aan een andere partij bij deze overeenkomst, tenzij de aangezochte partij bij het verstrekken van de inlichtingen hier uitdrukkelijk bezwaar tegen maakt, en wat betreft de administratieve samenwerking vallende onder artikel 2, lid 1, punt c), uitsluitend indien de aangezochte partij die de inlichten heeft verstrekt, hiermee instemt.
Er kunnen geen inlichtingen en bewijzen worden doorgegeven voor andere doeleinden dan de doeleinden van deze overeenkomst.
3. Tegen het doorgeven van inlichtingen en bewijzen uit hoofde van deze overeenkomst aan een of meer andere partijen kan geen beroep worden ingesteld in de aanvankelijk aangezochte partij.
4. Elke partij waaraan overeenkomstig lid 2 inlichtingen of bewijzen worden doorgegeven, neemt de beperkingen in acht die de aangezochte partij met betrekking tot het gebruik van de inlichtingen oplegt aan de partij die aanvankelijk om verstrekking heeft verzocht.
5. Een partij kan krachtens deze overeenkomst verkregen inlichtingen en bewijzen niet doorgeven aan een derde staat zonder de toestemming van de partij die de gegevens en bewijzen aanvankelijk heeft verstrekt.
De verzoekende partij kan verlangen dat de aangezochte partij het verzoek en de inhoud ervan vertrouwelijk behandelt, tenzij zulks onverenigbaar is met de tenuitvoerlegging van het verzoek. Indien de aangezochte partij niet aan de geheimhoudingsregels kan voldoen, stelt zij de autoriteit van de verzoekende partij daarvan vooraf in kennis.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 7 Verhouding tot andere overeenkomsten
Deze titel laat onverlet:
18. wat betreft bijstand voor activiteiten vallende onder artikel 2, lid 1, punt a), en punt c) en punt d) juncto punt a), de bepalingen die gelden voor wederzijdse rechtshulp in strafzaken, of de bepalingen van tussen de partijen gesloten of nog te sluiten bilaterale of multilaterale samenwerkingsovereenkomsten, voor zover die voorzien in uitgebreidere samenwerking op het gebied van administratieve bijstand dan de bij deze overeenkomst beoogde samenwerking die minimumregels voor de uitwisseling van inlichtingen en bijstand tussen alle partijen behelst, in het bijzonder protocol 11 bij de EER-Overeenkomst, over wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, en
19. wat betreft bijstand voor activiteiten vallende onder artikel 2, lid 1, punt b), en punt c) en punt d) juncto punt b), de bepalingen die gelden voor wederzijdse rechtshulp in strafzaken, of de bepalingen van tussen de partijen gesloten of nog te sluiten bilaterale of multilaterale samenwerkingsovereenkomsten, voor zover die voorzien in uitgebreidere samenwerking op het gebied van administratieve bijstand dan de bij deze overeenkomst beoogde samenwerking die minimumregels voor de uitwisseling van inlichtingen en bijstand tussen alle partijen behelst, in het bijzonder de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Liechtenstein waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling i.
1. De partijen verlenen elkaar wederzijdse bijstand om de onder deze overeenkomst vallende fraude en illegale activiteiten te bestrijden en administratieve samenwerking te verlenen door tussen de partijen inlichtingen uit te wisselen die normaliter van belang zijn voor de vaststelling, heffing, invordering en inning van de onder deze overeenkomst vallende belastingen, in het bijzonder door het voorkomen en opsporen van verrichtingen en andere handelingen en nalatigheden die in strijd zijn met de relevante wetgeving en het instellen van onderzoek dienaangaande.
2. De bijstand uit hoofde van deze titel geldt voor alle administratieve autoriteiten van de partijen die handelen binnen de werkingssfeer van artikel 2 en in het kader van de uitoefening van hun bevoegdheden inzake administratief onderzoek of strafvervolging, met inbegrip van de gevallen waarin deze autoriteiten bevoegdheden uitoefenen op verzoek van de gerechtelijke autoriteiten.
Indien een strafrechtelijk onderzoek wordt verricht door of onder leiding van een gerechtelijke autoriteit, bepaalt deze autoriteit of daarmee samenhangende verzoeken om wederzijdse bijstand of samenwerking in verband daarmee ingediend worden op grond van de toepasselijke bepalingen betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken dan wel op grond van deze titel.
Bij het bepalen of op een verzoek kan worden ingegaan door inlichtingen te verstrekken of andere bijstand te verlenen waarin deze titel voorziet, past de aangezochte partij de verjaringsregels toe welke van toepassing zijn naar het recht van de verzoekende partij, in plaats van de verjaringsregels van de aangezochte partij. Op belastinggebied belet het verstrijken van een verjaringstermijn voor belastingen in de aangezochte partij niet dat de aangezochte partij gevraagde inlichtingen verkrijgt of verstrekt.
1. Onverminderd lid 2 passen de autoriteiten van de partijen de bepalingen van deze titel toe binnen de grenzen van de bevoegdheden die hun bij het interne recht zijn toegekend. Niets in deze titel kan worden uitgelegd als een wijziging in de bevoegdheden die krachtens interne bepalingen aan de autoriteiten van de partijen in de zin van deze titel zijn toegekend.
Zij gaan te werk alsof zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van dezelfde partij handelen. Te dien einde oefenen zij alle wettelijke bevoegdheden waarover zij krachtens hun interne recht beschikken uit om aan het verzoek te voldoen.
2. Voor de toepassing van artikel 14 garandeert elke partij dat zij gemachtigd is om via haar bevoegde autoriteiten de volgende inlichtingen te verkrijgen en te verstrekken:
a) inlichtingen die bij een bank, een andere financiële instelling of een als vertegenwoordiger, agent of trustee optredende persoon berusten;
b) inlichtingen betreffende de juridische en economische eigendom van vennootschappen en andere juridische entiteiten, in het bijzonder inrichtingen i, inlichtingen betreffende alle personen in een eigendomsketen daaronder begrepen;
c) in het geval van partnerschappen, inlichtingen betreffende de identiteit van de leden van het partnerschap;
d) in het geval van trusts, inlichtingen betreffende settlors (instellers), trustees (beheerders), beneficiaries (gerechtigden) en protector (beschermer);
e) in het geval van stichtingen i, inlichtingen betreffende de stichters, de leden van de stichtingsraad en de gerechtigden;
f) inlichtingen betreffende een persoon als omschreven in artikel 2, lid 4, punt g).
1. Onverminderd artikel 10, lid 2, behelst administratieve bijstand voor activiteiten vallende onder artikel 2, lid 1, punten b) en c), voor een aangezochte partij geen verplichting tot het verrichten van onderzoekshandelingen of het verstrekken van inlichtingen, indien het verrichten van die onderzoekshandelingen of het vergaren van de gevraagde inlichtingen strijdig zou zijn met de wetgeving of met de administratieve praktijken van de bevoegde administratieve autoriteiten van die partij. Bij dergelijke bijstand kan het verstrekken van inlichtingen worden geweigerd indien dit zou leiden tot onthulling van een commercieel, industrieel of beroepsgeheim of van een handelswerkwijze of van inlichtingen waarvan de onthulling strijdig zou zijn met artikel 4; de bevoegde autoriteit van een partij kan het verstrekken van inlichtingen ook weigeren wanneer de verzoekende lidstaat op feitelijke of juridische gronden niet in staat is zelf soortgelijke inlichtingen te verstrekken.
2. Aan het bepaalde in lid 1 kan in geen geval de uitleg worden gegeven dat een partij kan weigeren inlichtingen te verstrekken louter omdat de inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële instelling of een als vertegenwoordiger, agent of trustee optredende persoon of betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon, of omdat de partij niet in die inlichtingen geïnteresseerd is.
3. Een verzoek om inlichtingen mag niet worden afgewezen op grond van het feit dat de aan het verzoek ten grondslag liggende belastingschuld door de belastingplichtige wordt aangevochten.
1. De bij het verlenen van bijstand gemaakte kosten komen voor rekening van de aangezochte partij, tenzij de bevoegde autoriteiten van de partijen daar op grond van aanzienlijke lasten anders over beschikken. De bevoegde autoriteit van de aangezochte partij overlegt met de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij indien er bij het verlenen van bijstand op grond van een specifiek verzoek aanzienlijke kosten te verwachten zijn.
2. De autoriteit van de aangezochte partij kan een verzoek om samenwerking afwijzen wanneer duidelijk is dat de autoriteit van de verzoekende partij voor het verkrijgen van de gevraagde inlichtingen niet eerst alle gebruikelijke bronnen heeft benut die zij in de gegeven omstandigheden had kunnen benutten zonder het bereiken van het beoogde resultaat in gevaar te brengen, tenzij het benutten van die middelen onevenredige problemen zou veroorzaken.
1. Elke partij wijst de centrale dienst of diensten aan die bevoegd zijn om de verzoeken om administratieve bijstand uit hoofde van deze titel te behandelen.
Deze diensten doen voor de tenuitvoerlegging van de gevraagde bijstand beroep op alle bevoegde administratieve autoriteiten.
2. De centrale diensten treden rechtstreeks met elkaar in contact.
3. De activiteiten van de centrale diensten sluiten niet uit dat andere autoriteiten van de partijen met handelingsbevoegdheid in onder deze overeenkomst vallende aangelegenheden rechtstreeks samenwerken, met name in spoedgevallen. De centrale diensten worden in kennis gesteld van iedere handeling waarin wordt opgeroepen tot een handeling die een dergelijke rechtstreekse samenwerking behelst.
4. De partijen delen bij de in artikel 41, lid 2, bedoelde kennisgeving mee welke autoriteiten voor de toepassing van dit artikel als centrale diensten worden aangemerkt.
Artikel 14 Verzoeken om inlichtingen
1. De bevoegde autoriteit van de aangezochte partij verstrekt de inlichtingen waarom de verzoekende partij voor de in artikel 1 bedoelde doeleinden verzoekt, overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst.
2. Inlichtingen worden uit hoofde van deze overeenkomst vergaard en uitgewisseld ongeacht of de aangezochte partij die inlichtingen ten eigen behoeve nodig heeft en ongeacht de vraag of de gedraging waarnaar een onderzoek wordt ingesteld, strafbaar zou zijn naar het recht van de aangezochte partij indien de gedraging op het grondgebied van laatstgenoemde partij had plaatsgevonden.
3. Indien de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij niet voldoende inlichtingen in haar bezit heeft om aan het verzoek om inlichtingen te kunnen voldoen, neemt de aangezochte partij de nodige maatregelen om de gevraagde inlichtingen te vergaren en aan de verzoekende partij te verstrekken, ook indien de aangezochte partij de betrokken inlichtingen niet meteen ten behoeve van haar eigen belastingen nodig heeft. Privileges naar het recht en de administratieve praktijken van de verzoekende partij gelden niet bij de tenuitvoerlegging van een verzoek door de aangezochte partij en het is aan de verzoekende partij om in dergelijke aangelegenheden te beslissen.
4. Iedere partij doet het nodige om de gevraagde inlichtingen te vergaren; op specifiek verzoek worden de inlichtingen verstrekt in de door de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij gewenste vorm, getuigenverklaringen en voor echt gewaarmerkte afschriften van originele documenten daaronder begrepen. De meegedeelde inlichtingen gaan vergezeld van de rapporten en andere documenten, of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, waarop de verstrekte inlichtingen gebaseerd zijn en waarover de autoriteiten van de aangezochte partij beschikken of die ten behoeve van het verzoek om inlichtingen zijn opgesteld of verkregen.
5. In onderlinge overeenstemming tussen de autoriteit van de verzoekende partij en de autoriteit van de aangezochte partij, en overeenkomstig de gedetailleerde instructies van laatstbedoelde autoriteit, kunnen ambtenaren die daartoe door de autoriteit van de verzoekende partij zijn gemachtigd, in de kantoren van de autoriteiten van de aangezochte partij toegang krijgen tot de onder lid 1 vallende documenten en inlichtingen die berusten bij deze autoriteiten en betrekking hebben op specifieke illegale activiteiten die onder deze overeenkomst vallen. De betrokken ambtenaren mogen deze documenten kopiëren.
6. Het gemengd comité dat krachtens artikel 38 wordt ingesteld, stelt de termijnen vast waarbinnen de autoriteit van de aangezochte partij de ontvangst van een verzoek aan de verzoekende partij dient te bevestigen en deze er zo nodig van in kennis dient te stellen dat het verzoek tekortkomingen bevat, dat zij obstakels ondervindt bij het verstrekken van de inlichtingen of dat zij weigert de inlichtingen te verstrekken.
Op verzoek van de autoriteit van de verzoekende partij oefent de autoriteit van de aangezochte partij, indien enigszins mogelijk, toezicht uit op goederenhandel die in strijd is met de in artikel 2, lid 1, punt a), bedoelde wetgevingen. Dit toezicht kan betrekking hebben op personen ten aanzien van wie gegronde vermoedens bestaan dat zij aan die illegale activiteiten deelnemen of hebben deelgenomen dan wel dat zij daartoe voorbereidingen hebben getroffen, alsmede op gebouwen, vervoermiddelen en goederen die verband houden met die activiteiten.
1. Op verzoek van de autoriteit van de verzoekende partij en met inachtneming van de interne voorschriften van de aangezochte partij, geeft de autoriteit van de aangezochte partij de geadresseerde kennis of maakt zij dat hem kennis wordt gegeven van alle onder deze overeenkomst vallende besluiten of beslissingen die uitgaan van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij.
2. In de verzoeken om kennisgeving wordt het onderwerp vermeld van de besluiten of beslissingen waarvan kennis wordt gegeven, alsmede de naam en het adres van de geadresseerde en enige andere informatie op basis waarvan de geadresseerde gemakkelijker kan worden achterhaald; de verzoeken gaan vergezeld van een vertaling in een officiële taal van de aangezochte partij of in een voor deze partij aanvaardbare taal. De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van het gevolg dat aan het verzoek tot kennisgeving is gegeven en, meer in het bijzonder, van de datum waarop de kennisgeving van de akte of beslissing aan de geadresseerde heeft plaatsgevonden.
3. De partijen kunnen personen met woonplaats op het grondgebied van de andere partij kennisgevingen en verzoeken om inlichtingen en om documenten rechtstreeks per post toezenden. Indien deze kennisgevingen en verzoeken om inlichtingen worden toegezonden aan personen met woonplaats op het grondgebied van de andere partij die betrokken zijn bij het bepaalde in artikel 2, lid 1, punt a), derde en vierde streepje, kunnen deze personen daaraan gevolg geven en de toepasselijke documenten en inlichtingen verstrekken in de vorm als vastgesteld in de voorschriften en regelingen op basis waarvan de middelen werden toegekend.
4. Aan niets in deze overeenkomst kan de uitleg worden gegeven dat een door een partij in overeenstemming met haar recht verrichte kennisgeving of betekening van stukken ongeldig zou zijn.
1. Op verzoek van de verzoekende partij stelt de aangezochte partij alle nuttige onderzoeken in, of gelast zij de instelling van dergelijke onderzoeken, naar verrichtingen of gedragingen die onder deze overeenkomst vallende illegale activiteiten vormen, of die bij de verzoekende autoriteit het gegronde vermoeden doen ontstaan dat dergelijke illegale activiteiten zijn gepleegd.
2. De aangezochte partij gebruikt alle in haar rechtsorde beschikbare onderzoeksmiddelen als handelde zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere interne autoriteit, met inbegrip van de medewerking van de gerechtelijke autoriteiten of - indien nodig - met toestemming van deze autoriteiten.
Deze bepaling laat de krachtens artikel 19 op de marktdeelnemers rustende verplichting tot medewerking onverlet.
De autoriteit van de aangezochte partij deelt de resultaten van deze onderzoeken mee aan de autoriteit van de verzoekende partij. Artikel 14, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.
3. De autoriteit van de aangezochte partij breidt de bijstand uit tot alle aspecten, voorwerpen en personen die een duidelijk verband vertonen met het voorwerp van het verzoek om bijstand, zonder dat daartoe een aanvullend verzoek nodig is. In twijfelgevallen neemt de autoriteit van de aangezochte partij eerst contact op met de autoriteit van de verzoekende partij.
1. De autoriteit van de verzoekende partij en die van de aangezochte partij kunnen overeenkomen dat door de eerstbedoelde autoriteit aangewezen ambtenaren aanwezig mogen zijn bij het in het voorgaande artikel bedoelde administratieve onderzoekshandelingen. Hun aanwezigheid is niet afhankelijk van de instemming van de persoon of de marktdeelnemer naar wie het onderzoek wordt ingesteld.
2. De ambtenaren van de autoriteit van de aangezochte partij hebben te allen tijde de leiding van het onderzoek. De ambtenaren van de autoriteit van de verzoekende partij mogen niet op eigen initiatief de bevoegdheden uitoefenen die aan ambtenaren van de autoriteit van de aangezochte partij zijn toegekend.
Zij hebben evenwel toegang tot dezelfde gebouwen en documenten als de ambtenaren van de autoriteit van de aangezochte partij, zulks door hun tussenkomst en alleen ten behoeve van het lopende onderzoek.
3. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden.
4. De inlichtingen die ter kennis worden gebracht van de autoriteit van de verzoekende partij kunnen niet als bewijs worden gebruikt voordat toestemming tot het verstrekken van de stukken betreffende de tenuitvoerlegging is verleend.
Artikel 18 bis Aanwezigheid van gemachtigde ambtenaren van de autoriteit van de verzoekende partij met betrekking tot belastingsamenwerking
1. Wat betreft bijstand voor activiteiten vallende onder artikel 2, lid 1, punt c), kunnen de autoriteiten van de aangezochte partij, door kennisgeving vooraf binnen een redelijke termijn, ambtenaren van de verzoekende partij toestemming verlenen om, voor zover dit krachtens haar interne recht is toegestaan en met de voorafgaande schriftelijke toestemming van de betrokkenen, op het grondgebied van de aangezochte partij personen te ondervragen en bescheiden te onderzoeken. De bevoegde autoriteit van de verzoekende partij stelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij in kennis van de met de betrokken personen overeengekomen tijd en plaats van ontmoeting. Desgewenst kan een ambtenaar van de aangezochte partij de bijeenkomst bijwonen.
2. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij kan de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij, voor zover zulks is toegestaan krachtens haar eigen wetgeving, vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij toestemming geven aanwezig te zijn bij het passende gedeelte van een belastingonderzoek op het grondgebied van de aangezochte partij. In dat geval stelt de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij zo spoedig mogelijk in kennis van de tijd en plaats van het onderzoek, de autoriteit of de persoon die tot instelling van het onderzoek gemachtigd is en de procedures en voorwaarden waarmee de aangezochte partij het instellen van het onderzoek omkleedt. Alle beslissingen betreffende het onderzoek worden genomen door de aangezochte partij die het onderzoek instelt.
De marktdeelnemers zijn verplicht mee te werken aan de tenuitvoerlegging van het verzoek om administratieve bijstand, door toegang te verlenen tot hun gebouwen, vervoermiddelen en documenten en door alle relevante inlichtingen te verstrekken. De verzoekende partij kan de aangezochte partij verzoeken erop toe te zien dat deze plicht wordt vervuld binnen de grenzen die bij het interne recht van de aangezochte partij worden gesteld aan gelijkaardig onderzoek dat door haar administratieve autoriteiten wordt ingesteld om de eerbiediging van dat recht te waarborgen.
1. Verzoeken om bijstand worden schriftelijk gedaan. Zij gaan vergezeld van de documenten die voor de behandeling ervan dienstig worden geacht.
Mondelinge verzoeken worden in spoedeisende gevallen aanvaard, maar moeten zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd.
2. De verzoeken bevatten de volgende gegevens:
20. de verzoekende autoriteit;
21. de gevraagde maatregel;
22. voorwerp en reden van het verzoek;
23. de betrokken wetgeving, regelgeving en andere wettelijke voorschriften;
24. zo nauwkeurig en volledig mogelijke gegevens betreffende de natuurlijke personen of rechtspersonen waarnaar een onderzoek wordt ingesteld;
25. een overzicht van de relevante feiten en van de reeds verrichte onderzoekshandelingen, behalve in de in artikel 16 bedoelde gevallen.
3. De verzoeken worden opgesteld in een officiële taal van de aangezochte partij of in een voor deze partij aanvaardbare taal.
4. Onjuiste of onvolledige verzoeken kunnen worden gecorrigeerd of aangevuld. In afwachting daarvan worden de maatregelen die nodig zijn om gevolg te geven aan het verzoek reeds getroffen.
5. Verzoeken gericht tot autoriteiten die niet bevoegd zijn, worden onverwijld doorgezonden aan de bevoegde autoriteit.
Verzoeken om bijstand voor activiteiten vallende onder artikel 2, lid 1, punt c), worden zo gedetailleerd mogelijk opgesteld en bevatten de volgende gegevens:
a) de identiteit van de persoon waarnaar onderzoek wordt verricht of ingesteld;
b) de periode waarop de gevraagde inlichtingen betrekking hebben;
c) de aard van de gevraagde inlichtingen en de vorm waarin de verzoekende partij de inlichtingen wenst te ontvangen;
d) de materie naar het recht van de verzoekende partij waarop de gevraagde inlichtingen betrekking hebben;
e) de redenen waarom de gevraagde inlichtingen naar verwacht van belang zijn voor de belastingadministratie van en de invordering van belasting door de verzoekende partij met betrekking tot de persoon wiens identiteit overeenkomstig punt a) is vastgesteld;
f) de gronden om aan te nemen dat de gevraagde inlichtingen bij de aangezochte partij berusten of in het bezit of het beheer zijn van personen in het rechtsgebied van de aangezochte partij;
g) voor zover bekend, naam en adres van personen van wie aannemelijk is dat zij de gevraagde inlichtingen in bezit of beheer hebben;
h) een verklaring dat de verzoekende partij, naar aanleiding van een soortgelijk verzoek van de aangezochte partij, in staat zou zijn om de gevraagde inlichtingen te verkrijgen en te verstrekken;
i) een verklaring dat de verzoekende partij alle gebruikelijke bronnen voor het verkrijgen van inlichtingen op haar grondgebied heeft benut, behalve indien zulks onevenredige problemen zou veroorzaken.
1. De verkregen inlichtingen worden uitsluitend voor de doeleinden van deze overeenkomst gebruikt. Een partij die de verkregen inlichtingen voor andere doeleinden wenst te gebruiken, vraagt daartoe de voorafgaande schriftelijke toestemming van de autoriteit die deze inlichtingen heeft verstrekt. Voor dat gebruik gelden dan de eventueel door die autoriteit vastgestelde beperkingen.
2. Lid 1 belet niet dat de inlichtingen worden gebruikt in gerechtelijke of administratieve procedures die worden ingesteld wegens niet-naleving van de wetgeving waarop het verzoek om administratieve bijstand van toepassing is, indien voor deze procedures dezelfde vormen van bijstand beschikbaar zouden zijn. De betrokken autoriteit van de partij die de inlichtingen heeft verstrekt, wordt onverwijld in kennis gesteld van het feit dat de inlichtingen voor dat doel worden gebruikt.
3. De partijen kunnen de krachtens deze overeenkomst verkregen inlichtingen en geraadpleegde documenten als bewijs gebruiken in hun processen-verbaal, rapporten en getuigenverklaringen en tijdens gerechtelijke procedures en vervolgingen.
Artikel 22 Gezamenlijke operaties
1. Wanneer bij in-, uit- en doorvoer van goederen wegens de omvang van de transacties en de daaruit voortvloeiende risico's in verband met belastingen en subsidies een belangrijke derving van begrotingsmiddelen van de partijen waarschijnlijk is, kunnen de partijen overeenkomen om gezamenlijke grensoverschrijdende operaties uit te voeren met het oog op de preventie en de vervolging van onder deze overeenkomst vallende illegale activiteiten.
2. De coördinatie en planning van de grensoverschrijdende operaties behoren tot de bevoegdheid van de centrale dienst of een door hem aangewezen dienst.
3. Wanneer de belastingsituatie van een of meer belastingplichtige personen voor de partijen van gezamenlijk of complementair belang is, kunnen de partijen overeenkomen op hun respectieve grondgebied gelijktijdige controles uit te voeren om de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen, wanneer dergelijke controles doeltreffender worden geacht dan controles door slechts één lidstaat.
1. In onderlinge overeenstemming kunnen de autoriteiten van verscheidene partijen een gezamenlijk bijzonder onderzoeksteam oprichten dat bij een van de partijen wordt ondergebracht.
2. Het onderzoeksteam verricht moeilijke onderzoeken die aanzienlijke middelen vereisen en coördineert gezamenlijke operaties.
3. Deelname aan een dergelijk team verleent de betrokken vertegenwoordigers van de autoriteiten van de deelnemende partijen geen bevoegdheid om op te treden op het grondgebied van de partij waar de onderzoeken worden verricht.
4. Indien functionarissen van een partij op het grondgebied van een andere partij optreden en er door hun optreden schade veroorzaken, vergoedt de laatstbedoelde partij overeenkomstig de nationale wetgeving deze schade op dezelfde wijze als zij zou hebben gedaan indien de schade door haar eigen functionarissen veroorzaakt was. Deze partij wordt volledig schadeloos gesteld door de partij waarvan de functionarissen de schade hebben veroorzaakt voor alle bedragen die zijn uitgekeerd aan slachtoffers of aan andere rechthebbende personen of instellingen.
5. Onverminderd haar rechten tegenover derden en niettegenstaande de verplichting om schade te vergoeden overeenkomstig lid 4, tweede zin, ziet elke partij in het in lid 4, eerste zin, bedoelde geval ervan af het bedrag van door hem geleden schade op een andere partij te verhalen.
6. Tijdens de operatie worden de functionarissen die optreden op het grondgebied van een andere partij gelijkgesteld met de functionarissen van die partij voor de inbreuken waarvan zij het slachtoffer worden of die zij begaan.
Artikel 24 Invordering
1. Op verzoek van de verzoekende partij gaat de aangezochte partij over tot invordering van onder deze overeenkomst vallende schuldvorderingen als betrof het eigen schuldvorderingen.
2. Het verzoek tot invordering van een schuldvordering gaat vergezeld van een officieel of voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de executoriale titel ("Vollstreckungstitel") die is afgegeven door de verzoekende partij en, in voorkomend geval, van het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van andere documenten die nodig zijn voor de invordering.
3. De aangezochte partij neemt conservatoire maatregelen met het oog op de invordering van een schuldvordering.
4. De autoriteit van de aangezochte partij maakt het door haar ingevorderde bedrag van de schuldvordering aan de autoriteit van de verzoekende partij over. In overeenstemming met de verzoekende partij kan zij daarvan het percentage dat overeenkomt met de door haar gemaakte administratieve kosten aftrekken.
5. Niettegenstaande het bepaalde in lid 1, behoeft aan de in te vorderen schuldvorderingen niet dezelfde preferentiële behandeling te worden toegekend als die welke geldt voor vergelijkbare schuldvorderingen die zijn ontstaan in de aangezochte partij.
Artikel 25 Verhouding tot andere overeenkomsten
1. Met de bepalingen van deze titel wordt beoogd het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959 en het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven van 8 november 1990 aan te vullen en de toepassing ervan tussen de partijen te vergemakkelijken.
2. Deze titel belet niet dat bij bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de partijen in uitgebreidere samenwerking wordt voorzien.
1. Wederzijdse rechtshulp wordt ook verleend in de volgende gevallen:
26. in procedures die door bestuurlijke autoriteiten worden ingesteld wegens feiten die volgens het nationale recht van één van beide of beide partijen als vergrijpen tegen rechtsregels worden bestraft, mits tegen de beslissing beroep openstaat bij een in het bijzonder in strafzaken bevoegde rechter;
27. in een bij een strafvordering gevoegde civiele vordering, zolang het vonnis van de strafrechter nog niet in kracht van gewijsde is gegaan;
28. wegens feiten of overtredingen waarvoor een rechtspersoon van de verzoekende partij aansprakelijk kan worden gesteld.
2. Rechtshulp wordt ook verleend ten behoeve van onderzoeken en procedures met het oog op de inbeslagneming en confiscatie van instrumenten en opbrengsten van deze illegale activiteiten.
1. Verzoeken uit hoofde van deze titel worden door de autoriteit van de verzoekende partij gedaan via een bevoegde centrale autoriteit van de aangezochte partij ofwel rechtstreeks bij de autoriteit van de partij die bevoegd is voor de tenuitvoerlegging van het verzoek van de verzoekende partij. De autoriteit van de verzoekende partij en, in voorkomend geval, de autoriteit van de aangezochte partij zenden hun centrale autoriteit ter informatie een kopie van het verzoek toe.
2. Alle stukken in verband met het verzoek of de tenuitvoerlegging ervan kunnen langs dezelfde weg worden toegezonden. Deze stukken, of althans een kopie ervan, worden rechtstreeks aan de autoriteit van de verzoekende partij toegezonden.
3. Indien de autoriteit van de partij die het verzoek ontvangt, niet bevoegd is om de rechtshulp te verlenen, zendt zij dit verzoek onverwijld door aan de bevoegde autoriteit.
4. Aan verzoeken met tekortkomingen of onvolledige verzoeken wordt voldaan voor zover zij de daartoe benodigde essentiële gegevens bevatten, onverminderd de latere rectificatie ervan door de autoriteit van de verzoekende partij. De autoriteit van de aangezochte partij stelt de autoriteit van de verzoekende partij van deze tekortkomingen in kennis en geeft haar een termijn voor de rectificatie ervan.
De autoriteit van de aangezochte partij zendt de autoriteit van de verzoekende partij onverwijld alle andere aanwijzingen toe die haar kunnen helpen haar verzoek aan te vullen of tot andere maatregelen uit te breiden.
5. De partijen delen bij de in artikel 41, lid 2, bedoelde kennisgeving mee welke de voor de toepassing van dit artikel bevoegde centrale autoriteiten zijn.
1. Gerechtelijke stukken in procedures wegens onder deze overeenkomst vallende illegale activiteiten worden door de partijen in de regel rechtstreeks per post toegezonden aan de geadresseerden die zich op het grondgebied van de andere partij bevinden.
2. Indien de autoriteit van de partij waarvan de documenten afkomstig zijn, weet of redenen heeft om aan te nemen dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, gaan de documenten of althans de belangrijkste passages daarvan vergezeld van een vertaling in die andere taal.
3. De autoriteit van de betekenende partij deelt de geadresseerde mede dat die autoriteit op het grondgebied van de andere partij niet rechtstreeks dwangmaatregelen of sancties ten uitvoer kan leggen.
4. De gerechtelijke stukken gaan vergezeld van een nota waarin wordt aangegeven dat de geadresseerde bij de in de nota genoemde autoriteit inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en verplichtingen met betrekking tot de stukken.
1. Binnen de grenzen van haar intern recht en haar bevoegdheden en op verzoek van de autoriteit van de verzoekende partij gelast de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij de voorlopige maatregelen die nodig zijn om de bestaande situatie in stand te houden, bedreigde juridische belangen te beschermen of bewijsmateriaal te vrijwaren, voor zover het verzoek om rechtshulp niet kennelijk niet-ontvankelijk lijkt.
2. Preventieve bevriezing en inbeslagneming worden gelast voor instrumenten, vermogensbestanddelen en opbrengsten van strafbare feiten in zaken waarvoor om rechtshulp wordt verzocht. Indien de opbrengsten van een strafbaar feit geheel of gedeeltelijk niet meer bestaan, worden dezelfde maatregelen gelast voor zich op het grondgebied van de aangezochte partij bevindende vermogensbestanddelen waarvan de waarde overeenkomt met die van de betrokken opbrengsten.
1. De aangezochte partij kan op verzoek van de verzoekende partij vertegenwoordigers van de autoriteiten van de verzoekende partij toestaan aanwezig te zijn bij de tenuitvoerlegging van het verzoek om wederzijdse rechtshulp. Hun aanwezigheid vergt geen instemming van de persoon op wie de maatregel betrekking heeft.
Verzoeken om aanwezigheid van vertegenwoordigers mogen niet worden afgewezen indien de tenuitvoerlegging van het verzoek om bijstand door hun aanwezigheid waarschijnlijk beter toegesneden zal zijn op de behoeften van de verzoekende partij, en daardoor aanvullende verzoeken waarschijnlijk overbodig zal maken.
Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden.
2. De aanwezigen hebben toegang tot dezelfde gebouwen en documenten als de vertegenwoordigers van de autoriteit van de aangezochte partij, zulks door hun tussenkomst en alleen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het verzoek om wederzijdse rechtshulp. Aan de aanwezigen kan met name de toestemming worden verleend om vragen te stellen of voor te stellen en om onderzoeksmaatregelen te suggereren.
3. Deze aanwezigheid mag er niet toe leiden dat feiten onder schending van de geheimhoudingsplicht of van de rechten van de betrokkene ter kennis komen van anderen dan aan de op basis van de voorgaande leden bevoegde personen. De inlichtingen die ter kennis worden gebracht van de autoriteit van de verzoekende partij, kunnen niet als bewijs worden gebruikt voordat de beslissing inzake het verstrekken van de stukken betreffende de tenuitvoerlegging in kracht van gewijsde is gegaan.
1. De partijen onderwerpen de inwilligbaarheid van verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming niet aan verdergaande voorwaarden dan dat:
29. het aan de verzoeken ten grondslag liggende feit naar het recht van beide partijen strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste zes maanden, dan wel naar het recht van één van beide partijen strafbaar gesteld met een sanctie met een zelfde maximum en naar het recht van de andere partij als een vergrijp tegen rechtsregels dat door de bestuurlijke autoriteiten wordt vervolgd, mits tegen hun beslissing beroep openstaat bij een in het bijzonder in strafzaken bevoegde rechter;
30. de tenuitvoerlegging van de verzoeken verenigbaar is met het recht van de aangezochte partij.
2. Verzoeken strekkende tot huiszoeking of inbeslagneming van voorwerpen in verband met onder artikel 2, lid 1, punt a), vallende zaken, worden door Liechtenstein ook ten uitvoer gelegd wanneer het aan het verzoek ten grondslag liggende feit naar Liechtensteins recht strafbaar is gesteld als belastingontduiking en de verzoekende partij dergelijke verzoeken voor het zelfde soort feit eveneens uitvoert.
3. Verzoeken strekkende tot huiszoeking en inbeslagneming wegens witwaspraktijken als bedoeld in artikel 2, lid 3, zijn ook ontvankelijk mits de handelingen die het basisdelict vormen, naar het recht van beide partijen strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van meer dan zes maanden.
1. Indien de voorwaarden van artikel 31 vervuld zijn, voert de aangezochte partij verzoeken om rechtshulp uit die betrekking hebben op het verkrijgen en verstrekken van financiële en bankgegevens, met inbegrip van:
31. de identificatie van en gegevens over bankrekeningen bij op haar grondgebied gevestigde banken waarvan personen tegen wie een onderzoek wordt ingesteld houder of gevolmachtigde zijn, of waarover deze personen de feitelijke zeggenschap uitoefenen;
32. de identificatie van en alle gegevens over transacties en banktransacties die van, naar of via een of meer bankrekeningen dan wel door welbepaalde personen gedurende een welbepaalde periode worden verricht.
2. Voor zover dit krachtens haar strafprocesrecht voor soortgelijke interne gevallen is toegestaan, kan de aangezochte partij gelasten dat gedurende een welbepaalde periode wordt toegezien op banktransacties die van, naar of via bankrekeningen dan wel door welbepaalde personen worden verricht en dat de resultaten aan de verzoekende partij worden meegedeeld. De beslissing inzake het toezicht op transacties en de mededeling van de resultaten wordt voor elk geval afzonderlijk genomen door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij en moet voldoen aan de nationale wetgeving van deze partij. De details van het toezicht worden tussen de bevoegde autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte partij overeengekomen.
3. Iedere partij neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de financiële instellingen niet aan de betrokken klant of aan derden meedelen dat maatregelen ten uitvoer worden gelegd op verzoek van de verzoekende partij of dat een onderzoek loopt, zolang dit noodzakelijk is om de resultaten ervan niet in gevaar te brengen.
4. De autoriteit van de verzoekende partij vermeldt in het verzoek:
33. waarom zij van mening is dat de gevraagde inlichtingen waarschijnlijk van wezenlijk belang zijn voor het onderzoek naar het strafbare feit;
34. op welke gronden zij veronderstelt dat banken in de aangezochte partij de betrokken rekeningen onder zich hebben en, voor zover hierover gegevens beschikbaar zijn, om welke banken het zou kunnen gaan;
35. elke beschikbare informatie die de tenuitvoerlegging van het verzoek kan vergemakkelijken.
5. Een partij kan samenwerking niet weigeren louter omdat de inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële instelling of een als vertegenwoordiger, agent of trustee optredende persoon of betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon, of omdat de partij niet in die inlichtingen geïnteresseerd is.
1. Wat betreft bijstand voor activiteiten vallende onder artikel 2, lid 1, punt a), en punt c), juncto punt a), verbindt de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij zich ertoe te garanderen dat op verzoek van de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij gecontroleerde aflevering op haar grondgebied kan worden toegestaan in het kader van strafrechtelijke onderzoeken naar strafbare feiten die aanleiding kunnen geven tot uitlevering.
2. De beslissing over een gecontroleerde aflevering wordt voor elk geval afzonderlijk genomen door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij, met inachtneming van het nationale recht van deze partij.
3. De gecontroleerde aflevering vindt plaats volgens de in het recht van de aangezochte partij vastgestelde procedures. Het recht om te handelen en om operaties te leiden en te controleren berust bij de bevoegde autoriteiten van die partij.
1. Op verzoek van de verzoekende partij en onverminderd de rechten van derden te goeder trouw, kan de aangezochte partij de verzoekende partij voorwerpen, documenten, gelden of andere waarden ter beschikking stellen met het oog op teruggave aan de rechthebbenden. De aangezochte partij kan de overgave niet weigeren op grond van het feit dat de gelden met een belastingschuld of een douaneschuld overeenstemmen.
2. De aangezochte partij kan afstand doen van het recht op teruggave van voorwerpen, documenten, gelden of andere waarden hetzij vóór, hetzij na de overgave aan de verzoekende partij, indien dit de teruggave van deze voorwerpen, documenten, gelden of andere waarden aan de rechtmatige eigenaar kan bevorderen. Rechten van derden te goeder trouw blijven onverlet.
3. Indien afstand wordt gedaan van het recht op teruggave voordat de voorwerpen, documenten, gelden of andere waarden aan de verzoekende partij zijn overgegeven, oefent de aangezochte partij ten aanzien van deze artikelen geen zekerheidsrecht of ander verhaalrecht krachtens de fiscale of de douanewetgeving uit. Het afstand doen zoals bedoeld in lid 2 doet geen afbreuk aan het recht van de aangezochte partij om belastingen of rechten te innen bij de rechthebbende.
1. De autoriteit van de aangezochte partij legt het verzoek om wederzijdse rechtshulp zo spoedig mogelijk ten uitvoer en houdt daarbij zoveel mogelijk rekening met de door de autoriteit van de verzoekende partij aangegeven procedurele of andere termijnen. Deze partij licht de redenen voor de gestelde termijn toe.
2. Indien het verzoek niet of niet geheel volgens de eisen van de autoriteit van de verzoekende partij ten uitvoer kan worden gelegd, stelt de autoriteit van de aangezochte partij de autoriteit van de verzoekende partij hiervan onverwijld in kennis, onder vermelding van de voorwaarden waaronder het verzoek ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Die autoriteiten kunnen vervolgens in onderling overleg overeenkomen welk gevolg aan het verzoek zal worden gegeven en, in voorkomend geval, dat bij de tenuitvoerlegging ervan aan de gestelde voorwaarden zal worden voldaan.
Indien te verwachten valt dat het verzoek niet binnen de door de autoriteit van de verzoekende partij gestelde termijn ten uitvoer kan worden gelegd en de in lid 1, tweede volzin, bedoelde redenen concrete aanwijzingen bevatten dat elke vertraging de door deze autoriteit gevoerde procedure aanzienlijk zal schaden, geeft de autoriteit van de aangezochte partij onverwijld aan hoeveel tijd zij nodig acht voor de tenuitvoerlegging van het verzoek. De autoriteit van de verzoekende partij geeft onverwijld te kennen of het verzoek desalniettemin staande blijft. De autoriteiten kunnen vervolgens in onderling overleg overeenkomen welk gevolg aan het verzoek zal worden gegeven.
Behalve voor doeleinden van de procedure waarvoor rechtshulp werd verleend, kunnen de in het kader van de rechtshulpprocedure verstrekte inlichtingen en bewijzen ook worden gebruikt:
36. in een strafprocedure op het grondgebied van de verzoekende partij, gericht tegen andere personen die hebben deelgenomen aan het plegen van het strafbare feit waarvoor rechtshulp werd verleend, gesteld dat wederzijdse bijstand ook met betrekking tot deze andere personen mogelijk zou zijn geweest. In dat geval stelt de verzoekende partij de aangezochte partij in kennis van dat gebruik;
37. wanneer de aan het verzoek ten grondslag liggende feiten een ander strafbaar feit vormen waarvoor ook rechtshulp zou moeten worden verleend;
38. in procedures met het oog op de confiscatie van instrumenten en opbrengsten van strafbare feiten waarvoor rechtshulp zou moeten worden verleend en in schadevergoedingsprocedures wegens feiten waarvoor rechtshulp werd verleend.
1. Binnen de grenzen van hun intern recht en hun bevoegdheden kunnen de gerechtelijke autoriteiten van een partij op eigen initiatief inlichtingen en bewijsmateriaal inzake onder deze overeenkomst vallende illegale activiteiten verstrekken aan een gerechtelijke autoriteit van een andere partij wanneer zij van oordeel zijn dat deze nuttig zouden kunnen zijn voor de autoriteit van de ontvangende partij bij het inleiden of uitvoeren van onderzoeken of procedures dan wel dat deze inlichtingen ertoe kunnen leiden dat deze autoriteit een verzoek om wederzijdse rechtshulp indient.
2. De autoriteit van de partij die de inlichtingen verstrekt, kan overeenkomstig haar intern recht voorwaarden verbinden aan het gebruik van deze inlichtingen door de autoriteit van de ontvangende partij.
3. Alle autoriteiten van de partijen zijn aan deze voorwaarden gebonden.
Artikel 38 Gemengd comité
1. Er wordt een gemengd comité ingesteld dat belast wordt met de correcte toepassing van deze overeenkomst. Te dien einde doet het comité de aanbevelingen en neemt het de besluiten waarin bij deze overeenkomst wordt voorzien, of die praktische regelingen voor de toepassing van de overeenkomst behelzen. Het gemengd comité houdt tevens een waakzaam oog op de toepassing van de overeenkomst.
2. Het gemengd comité bestaat uit vertegenwoordiger van alle partijen, zijnde de Europese Unie, haar lidstaten en het Vorstendom Liechtenstein. Het stelt zijn reglement van orde op, waarin onder meer voorschriften voor het bijeenroepen van een vergadering, de aanwijzing van de voorzitter en de vaststelling van diens taken zijn vervat. De aanbevelingen en besluiten van het gemengd comité worden bij eenparigheid van stemmen goedgekeurd.
3. Het gemengd comité komt zo vaak als nodig, doch ten minste eenmaal per jaar bijeen. Elke partij kan verzoeken om een vergadering te beleggen.
4. Het gemengd comité kan besluiten werkgroepen of groepen van deskundigen in te stellen om zich bij de uitvoering van zijn taken te laten bijstaan.
5. Het gemengd comité kan besluiten nemen over technische aanpassingen ter weerspiegeling van ontwikkelingen van het recht van de Unie met betrekking tot wederzijdse administratieve bijstand. Indien een dergelijk besluit voor een partij niet bindend kan worden dan nadat aan haar grondwettelijke vereisten is voldaan, wordt het besluit van kracht op de eerste dag van de tweede maand na de laatste kennisgeving dat aan deze constitutionele vereisten is voldaan, tenzij het gemengd comité anders besluit.
6. Wanneer een partij de overeenkomst wenst te herzien, legt zij een voorstel daartoe aan het gemengd comité voor, dat aanbevelingen doet, inzonderheid met het oog op het openen van onderhandelingen.
1. Elke partij kan een geschil betreffende de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst voorleggen aan het gemengd comité, met name wanneer zij van mening is dat een andere partij herhaaldelijk geen gevolg heeft gegeven aan de tot haar gerichte verzoeken om samenwerking.
2. Het gemengd comité tracht het geschil zo spoedig mogelijk op te lossen. Het gemengd comité krijgt de beschikking over alle nuttige inlichtingen om de situatie diepgaand te onderzoeken en een aanvaardbare oplossing te vinden. Het gemengd comité onderzoekt hiertoe alle mogelijkheden om de goede werking van deze overeenkomst te vrijwaren.
Deze overeenkomst is van toepassing op het grondgebied van het Vorstendom Liechtenstein en op de grondgebieden waar de verdragen waarop de Unie is gebaseerd, van toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden.
1. Deze overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten.
2. Zij wordt door de partijen volgens hun eigen procedures geratificeerd of goedgekeurd. Zij treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de laatste kennisgeving van de ratificatie- of goedkeuringsinstrumenten.
3. Er wordt kennisgeving gedaan aan de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie, die depositaris van deze overeenkomst is.
4. Totdat deze overeenkomst in werking treedt, worden titels I, II en IV door de Europese Unie en het Vorstendom Liechtenstein, op voorwaarde dat alle partijen de overeenkomst hebben ondertekend, vanaf de eerste dag van de maand volgend op de kennisgeving door het Vorstendom Liechtenstein, op basis van wederkerigheid voorlopig toegepast voor zover deze titels betrekking hebben op:
- inkomsten vallende onder de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden als omschreven in de op 7 december 2004 ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Vorstendom Liechtenstein waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling,
- uitwisseling van inlichtingen en wederzijdse rechtshulp met betrekking tot fraude en andere illegale activiteiten ter zake van de traditionele eigen middelen en de communautaire fondsen.
5. Tot de inwerkingtreding van deze overeenkomst kan elke partij bij de kennisgeving als bedoeld in lid 2, of op enig ander later tijdstip, verklaren dat de overeenkomst op haar van toepassing is in haar betrekkingen met de andere partijen die eenzelfde verklaring hebben afgelegd. Deze verklaringen worden van toepassing negentig dagen na ontvangst van de kennisgeving.
De Europese Unie, handelend in eigen naam en namens al haar lidstaten, of het Vorstendom Liechtenstein kunnen deze overeenkomst opzeggen door kennisgeving aan de andere partij. De opzegging wordt van kracht zes maanden na ontvangst van de kennisgeving van de opzegging.
De bepalingen van deze overeenkomst zijn van toepassing op verzoeken:
39. met betrekking tot activiteiten vallende onder artikel 2, lid 1, punt a), en punt d) juncto punt a), betreffende illegale activiteiten die ten minste zes maanden na de datum van ondertekening van de overeenkomst zijn gepleegd;
40. met betrekking tot activiteiten vallende onder artikel 2, lid 1, punt b) en punt d) juncto punt b), betreffende illegale activiteiten die ten minste één jaar na de datum van ondertekening van de overeenkomst zijn gepleegd;
41. met betrekking tot activiteiten vallende onder artikel 2, lid 1, punt c), betreffende het volledige belastingtijdvak beginnende na de ondertekening van de overeenkomst. De eerste verzoeken kunnen na 1 januari 2011 worden gedaan.
1. Elke staat die lid wordt van de Europese Unie kan, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan het secretariaat-generaal van de Raad, partij worden bij deze overeenkomst.
2. De tekst van de overeenkomst in de taal van de toetredende nieuwe lidstaat - die door de Raad van de Europese Unie wordt opgesteld - wordt als authentiek vastgesteld op basis van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Vorstendom Liechtenstein. De tekst geldt als authentieke tekst in de zin van artikel 45.
3. Deze overeenkomst treedt, ten aanzien van elke nieuwe EU-lidstaat die ertoe toetreedt, in werking negentig dagen nadat diens toetredingsakte is neergelegd, of op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst indien deze na afloop van genoemde periode van negentig dagen nog niet in werking is getreden.
4. Indien deze overeenkomst bij de kennisgeving van de toetredingsakte van de toetredende nieuwe lidstaten nog niet in werking is getreden, is artikel 41, lid 4, van toepassing op deze lidstaten.
Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud, in de volgende talen: Bulgaars, Tsjechisch, Deens, Nederlands, Engels, Ests, Fins, Frans, Duits, Grieks, Hongaars, Italiaans, Iers, Lets, Litouws, Maltees, Pools, Portugees, Roemeens, Sloveens, Slowaaks, Spaans en Zweeds, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
Gemeenschappelijke verklaringen van de partijen
Gemeenschappelijke verklaring van de partijen over artikel 17, lid 2
De partijen komen hierbij overeen dat in artikel 17, lid 2, van de overeenkomst onder het begrip 'onderzoeksmiddelen' mede wordt verstaan het verhoor van personen, het bezoeken en doorzoeken van gebouwen en vervoermiddelen, het kopiëren van documenten, het verzoeken om inlichtingen en de inbeslagneming van voorwerpen, documenten en waarden.
De partijen komen hierbij overeen dat artikel 18, lid 2, tweede alinea, van de overeenkomst mede inhoudt dat de aanwezigen ook toestemming kan worden verleend om vragen te stellen en onderzoeksmaatregelen voor te stellen.
Met betrekking tot artikel 20 bis over de vorm en inhoud van verzoeken om bijstand in belastingzaken verklaren de partijen dat het commentaar bij de OESO-modelovereenkomst betreffende de uitwisseling van belastinggegevens een bron van interpretatie is.
In dit verband moet artikel 20 bis, punten a) tot en met i), hoewel het belangrijke procedurele vereisten bevat om ervoor te zorgen dat er geen 'fishing expeditions' plaatsvinden, ruim worden geïnterpreteerd zodat de doeltreffende uitwisseling van inlichtingen niet wordt ondermijnd. Wanneer bijvoorbeeld een partij verzoekt om inlichtingen betreffende een bankrekening zonder dat de identiteit van de houder bekend is, kan aan het vereiste van artikel 20 bis, punt a), worden voldaan door het rekeningnummer of soortgelijke identificerende gegevens te verstrekken.
De partijen komen hierbij overeen dat de autoriteiten van de verzoekende partij dienen te bevestigen dat hun verzoek betrekking heeft op een schuldvordering die onder de werkingssfeer van deze overeenkomst valt. Regels inzake deze bevestiging en inzake bijstand bij invordering zullen worden vastgesteld door het in artikel 38 bedoelde gemengd comité.
De partijen nemen er kennis van dat 'belastingontduiking' naar Liechtensteins recht moet worden opgevat als belastingontduiking overeenkomstig artikel 75 van de Liechtensteinse wet op de btw van juni 2000.
De partijen komen overeen dat een partij het gemengd comité relevante informatie over ontwikkelingen in hun samenwerking met derde landen mag voorleggen welke van belang is voor de verdere bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden, waarop het gemengd comité zich vervolgens kan beraden teneinde de goede samenwerking tussen de partijen nog te verbeteren.
Voorbij de werkingssfeer van deze overeenkomst verklaren de partijen bereid te zijn tot behandeling van verzoeken van een andere partij om onderhandelingen te openen over brede bilaterale overeenkomsten tot afschaffing van dubbele belasting.
Onverminderd artikel 39 van deze overeenkomst nemen de partijen middelen in overweging om geschillen betreffende directe belastingen te beslechten.
Met betrekking tot de uitvoering van artikel 12, lid 1, betreffende de kosten, komen de partijen overeen dat het commentaar dat deel uitmaakt van de OESO-modelovereenkomst betreffende de uitwisseling van belastinggegevens, een bron van interpretatie is. Kosten die samenhangen met de gewone toepassing van het nationale belastingrecht van de aangezochte partij, worden doorgaans naar verwachting door de aangezochte partij gedragen wanneer die kosten samenhangen met het beantwoorden van een verzoek om inlichtingen. Die kosten hebben doorgaans betrekking op routinetaken zoals het verkrijgen en verstrekken van afschriften van documenten.
Artikel 12, lid 1, doet geen afbreuk van bestaande of toekomstige bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en het Vorstendom Liechtenstein wanneer die bilaterale overeenkomsten niet over kostendeling handelen of afwijkende bepalingen bevatten.
De partijen toetsen voor zover wenselijk deze overeenkomst aan de samenwerking uit hoofde van andere overeenkomsten die gesloten zijn door de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds en andere EVA-landen en Andorra, Monaco en San Marino anderzijds.
De partijen verklaren gehecht te zijn aan het non-discriminatiebeginsel als neergelegd in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, rekening houdend met de mate van samenwerking ter verwezenlijking van het doel als omschreven in artikel 1. [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document] [afbeelding - zie origineel document]
[…] van […], blz. […].
“inrichting” en van de corresponderende termen in alle authentieke talen van deze overeenkomst is gebaseerd op de interpretatie van de term “Anstalt” in de Duitse versie van de overeenkomst.
“stichting” en van de corresponderende termen in alle authentieke talen van deze overeenkomst is gebaseerd op de interpretatie van de term “Stiftung” in de Duitse versie van de overeenkomst.