Toelichting bij COM(2000)689 - Rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag ingediend)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. HISTORIEK

Op 14 juli 1999 heeft de Commissie een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aangenomen i. Het voorstel is op 7 september 1999 bij het Parlement en de Raad ingediend. Tijdens zijn zitting van maart 2000 heeft het Economisch en Sociaal Comité advies over het voorstel uitgebracht i. Het Europees Parlement, waaraan het voorstel in het kader van de raadplegingsprocedure was voorgelegd, heeft het onderzoek hiervan toevertrouwd aan zijn Commissie juridische zaken en interne markt (verantwoordelijk voor het opstellen van het verslag) alsook (voor advies) aan zijn Commissie openbare vrijheden en rechten van de burger. De Commissie juridische zaken en interne markt heeft, na ontvangst en onderzoek van het (op 27 januari 2000 aangenomen) advies van de Commissie openbare vrijheden en rechten van de burger, op 4 september 2000 zijn verslag goedgekeurd. Het Europees Parlement heeft op 21 september 2000 in voltallige zitting zijn advies aangenomen; het heeft daarin het voorstel van de Commissie goedgekeurd, zij het onder voorbehoud van bepaalde wijzigingen die het daarin heeft aangebracht, en bijgevolg de Commissie verzocht haar voorstel overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag te wijzigen.

1.

2. Het gewijzigde voorstel


Het voorliggende gewijzigde voorstel wordt aangenomen met inachtneming van de amendementen van het Europees Parlement. De Commissie heeft een aantal van die amendementen kunnen overnemen.

2.

2.1. Aanvaarde of gedeeltelijk aanvaarde wijzigingen


3.

2.1.1. Wijzigingen die verband houden met de bijzondere positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland


Zoals bepaald in het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van maatregelen in het kader van titel IV van het EG-Verdrag. Inmiddels hebben deze lidstaten echter hun voornemen te kennen gegeven om, met gebruikmaking van de mogelijkheid waarin het Protocol voorziet, aan de onderhandelingen over het huidige initiatief deel te nemen.

Bijgevolg dienen de amendementen van het Parlement die tot doel hebben met deze nieuwe situatie rekening te houden, te worden overgenomen en dient een aantal bepalingen betreffende 'trusts' in het voorstel te worden ingeschreven. Deze of soortgelijke bepalingen komt reeds voor in de tekst van het Verdrag van Brussel i, maar, gezien de positie van de betrokken lidstaten krachtens het Protocol, had de Commissie ze niet in haar voorstel voor een verordening van 14 juli 1999 overgenomen.

Betrokken bepalingen:

- artikel 5, punt 5 bis)

- artikel 23, vierde alinea bis en vijfde alinea

- artikel 57, vijfde alinea bis

De Commissie aanvaardt dus de amendementen nrs. 21 en 27 en neemt bijgevolg de tekst van de huidige bepalingen van het Verdrag van Brussel betreffende trusts letterlijk in het gewijzigde voorstel op.

4.

2.1.2. Wijzigingen die ertoe strekken, wat de erkenning van rechtswege betreft, authentieke akten met rechterlijke beslissingen gelijk te stellen


a) Het Europees Parlement stelt voor te bepalen dat authentieke akten van rechtswege worden erkend, net zoals dit voor rechterlijke beslissingen het geval is. De Commissie kan in beginsel met deze uitbreiding instemmen. Er wordt trouwens reeds in de erkenning van rechtswege van authentieke akten voorzien in de verordening betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen i.

Het ligt overigens in de bedoeling van de Commissie om, wat de erkenning betreft, tot een werkelijke gelijkstelling van rechterlijke beslissingen en authentieke akten te komen, zoals dit in de verordening Brussel II het geval is. Amendement 29 wordt dus in het gewijzigde voorstel opgenomen; voorts voorziet het gewijzigde voorstel voor authentieke akten in dezelfde regels als die welke volgens artikel 33 voor rechterlijke beslissingen gelden, meer bepaald wat betreft de mogelijkheid om een procedure tot formele vaststelling van de erkenning in te stellen.

Betrokken bepalingen:

- overwegingen 17 en 18

- artikel 54

De Commissie kan dus de amendementen 18 (onder a)), 19 en 29 (eerste gedeelte) overnemen.

b) De Commissie kan ook aanvaarden dat notarissen uitdrukkelijk worden gelijkgesteld met de autoriteiten die zijn betrokken bij de procedures ter verkrijging van een verklaring van uitvoerbaarheid. Zij was trouwens van mening dat de uitdrukking 'autoriteit' de notarissen reeds omvatte.

Betrokken bepalingen:

- artikel 35, eerste alinea

- bijlage II en bijlage VI, punt 3)

De Commissie aanvaardt dus de amendementen nrs. 28, 29 (in fine), 33 en 34.

5.

2.1.3. Wijziging betreffende de bevoegdheid in verzekeringszaken


Het Europees Parlement stelt voor het aantal gerechten die bevoegd zijn in verzekeringszaken, zoals bedoeld in artikel 9, punt 2), te beperken. Dit artikel heeft tot doel ervoor te zorgen dat een verzekeraar kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde, zonder dat onderscheid wordt gemaakt naar gelang van de aard van de verzekeringsovereenkomst (individueel contract of groepspolis) i. Het Parlement is van oordeel dat de rechterlijke bescherming dient te worden beperkt tot individuele verzekeringsovereenkomsten, dit om te vermijden dat bij te veel verschillende gerechten zaken aanhangig zouden worden gemaakt, hetgeen te zware economische gevolgen voor de verzekeraars zou hebben. Bijgevolg wordt voorgesteld het artikel in die zin te wijzigen dat de rechterlijke bescherming slechts geldt in het geval van een individuele verzekeringsovereenkomst.

De Commissie kan deze wijziging ten dele aanvaarden. Het Verdrag van Brussel voorziet namelijk reeds in de mogelijkheid dat de verzekeringnemer zich tot het gerecht van zijn woonplaats wendt, ongeacht de aard van de overeenkomst, en er is geen enkele reden om dit af te schaffen, want dit zou een stap achteruit betekenen. Daarentegen kan de Commissie aanvaarden dat de uitbreiding van de rechterlijke bescherming tot de verzekerde en de begunstigde van de overeenkomst wordt beperkt tot die gevallen waarin de overeenkomst een individuele overeenkomst is; aldus wordt vermeden dat onredelijk veel gerechten bevoegd zijn.

6.

Betrokken bepaling: artikel 9, eerste alinea, punt 2)


De Commissie kan dus amendement 22 ten dele aanvaarden.

7.

2.1.3.1. Wijziging van de termijn voor het indienen van een verslag over de toepassing van de verordening


Het Parlement stelt voor dat in het verslag aandacht wordt besteed aan de gevolgen van de verordening voor kleine en middelgrote ondernemingen en dat het verslag na twee jaar in plaats van na vijf jaar wordt opgesteld.

De Commissie kan het eerste gedeelte van het amendement aanvaarden. Zij kan daarentegen niet instemmen met de verkorting van de termijn van vijf tot twee jaar. Gezien de gewone duur van rechtszaken in de lidstaten, zal het onmogelijk zijn binnen die termijn te beschikken over de statistische gegevens en de met toepassing van de verordening gegeven nationale beslissingen, die voor het opstellen van het verslag noodzakelijk zijn.

8.

Betrokken bepaling: artikel 65


De Commissie aanvaardt amendement 31 (tweede gedeelte).

9.

2.1.3.2. Wijziging bestaande in de invoering van een termijn van inwerkingtreding na de vaststelling van de verordening


Normaliter treedt een verordening op de 20e dag na de vaststelling ervan in werking. Gezien de ingewikkeldheid van de materie, is het echter passend ten behoeve van de belanghebbende partijen in een langere aanpassingsperiode (zes maanden) te voorzien. Deze termijn moet echter ingaan op het tijdstip van de vaststelling van de verordening en niet op het tijdstip van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad.

10.

Betrokken bepaling: artikel 67


De Commissie kan amendement nr. 32 ten dele aanvaarden.

11.

2.2. NIET-AANVAARDE WIJZIGINGEN


2.2.1. Wijzigingen betreffende de invoering van een artikel 17 bis (toelating van bedingen waarbij geschillen worden verwezen naar een orgaan voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting ter zake van consumentenovereenkomsten)

De Commissie wijst erop dat het Europees Parlement artikel 16, dat in regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid ter bescherming van de consumenten voorziet, niet heeft gewijzigd. Het wenste bovendien geen contractbepalingen toe te staan die het in consumentenovereenkomsten mogelijk maken geschillen aan een ander gerecht dan dat van de woonplaats van de consument voor te leggen, en aldus van het in artikel 16 vervatte beschermingsbeginsel (principiële bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de consument) af te wijken. De Commissie volgt op dit punt van nabij de discussies in het Parlement. Zij zal onmiddellijk na de inwerkingtreding van de verordening het daarbij ingevoerde systeem opnieuw bezien, rekening houdend met de stand van zaken op het gebied van alternatieve geschillenbeslechting. De Commissie heeft in dit verband een nieuwe overweging 14 bis in haar voorstel ingeschreven.

Anderzijds stelt het Parlement voor te bepalen dat de consument en de leverancier zich er, voordat enig geschil rijst, contractueel toe kunnen verbinden in geval van een geschil tussen hen een beroep te doen op een systeem van buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Er worden daaraan bepaalde voorwaarden gesteld, onder meer dat het betrokken systeem door de Commissie is 'goedgekeurd'.

De Commissie deelt de bezorgdheid die ten gronde ligt aan dit amendement en aan de door het Parlement geuite wil het voorstel voor een verordening te beschouwen als een onderdeel van een pakket wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, waaronder de invoering van systemen van buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Zij erkent dat het wenselijk is dat de partijen, in plaats van zich tot de rechterlijke instanties van de staat te moeten wenden, hun geschillen op minnelijke wijze kunnen regelen en dat het aanhangig maken van de zaak bij voornoemde rechterlijke instanties steeds de ultima ratio zou moeten zijn. Zij wijst er trouwens op dat in de praktijk de consument meestal aan de buitengerechtelijke weg de voorkeur zal geven, indien die mogelijkheid bestaat. In dit verband zij opgemerkt dat zowel op het niveau van het bedrijfsleven als op dat van de overheid tal van werkzaamheden aan de gang zijn om de invoering van dergelijke systemen van alternatieve geschillenbeslechting te bevorderen i.

Bij de huidige stand van die werkzaamheden is het echter niet mogelijk de opties die de verordening de consument op het gebied van de internationale bevoegdheid biedt, afhankelijk te stellen van de verplichting om voorafgaandelijk een beroep te doen op een systeem van buitengerechtelijke geschillenbeslechting. In de eerste plaats zou een dergelijke aanpak in bepaalde lidstaten problemen van constitutionele aard kunnen doen rijzen. Ten tweede bestaan de systemen die een dergelijke verplichting zou onderstellen, nog niet. Ten derde zijn de procedurele betrekkingen tussen systemen van alternatieve geschillenbeslechting en een beroep op de rechter (bv. wat de verjaring betreft) zeer ingewikkeld en vereisen ze een diepgaande studie.

De Commissie is in elk geval voornemens de aan de gang zijnde initiatieven op het gebied van de alternatieve beslechting van consumentengeschillen voort te zetten. Bij de opstelling van het verslag dat zij overeenkomstig artikel 65 vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening zal indienen, zal zij op dit gebied de balans opmaken en de desbetreffende bepalingen van de verordening aan een heronderzoek onderwerpen.

12.

Betrokken bepalingen: artikel 16 en nieuw artikel 17 bis


De Commissie kan de amendementen nrs. 38 en 39 dus niet aanvaarden.

13.

2.2.2. Wijzigingen betreffende artikel 15 (definitie van de consumentenovereenkomsten die onder de bevoegdheidsregels van artikel 16 vallen)


Het Europees Parlement stelt een nieuw artikellid voor waarin het concept 'activiteit gericht op' een of meer lidstaten wordt gedefinieerd, en hanteert met name als criterium om te beoordelen of er van een dergelijke activiteit sprake is, elke poging van de marktdeelnemer om zijn commerciële activiteit tot transacties met in bepaalde lidstaten wonende consumenten te beperken.

De Commissie kan dit amendement, dat strijdig is met de filosofie van de bepaling, niet overnemen. Deze definitie berust namelijk op het, in wezen Amerikaanse, concept van 'activiteit' als algemeen aanknopingspunt dat de rechterlijke bevoegdheid bepaalt; dit concept is totaal vreemd aan de in de verordening gevolgde aanpak. Bovendien onderstelt het bestaan van een consumentengeschil waarvan het beroep op de rechter afhangt, de voorafgaandelijke totstandkoming van een consumentenovereenkomst. Het bestaan van deze overeenkomst lijkt op zich reeds een duidelijke aanwijzing dat de leverancier van goederen of diensten zijn commerciële activiteit heeft gericht op de staat waar de consument zijn woonplaats heeft. Tenslotte is een dergelijke definitie niet wenselijk, omdat ze de deur openzet voor een nieuwe fragmentatie van de markt binnen de Europese Gemeenschap.

14.

Betrokken bepalingen: overweging 13 en artikel 15


De Commissie kan de amendementen nrs. 36 en 37 niet overnemen.

15.

2.2.3. Invoeging van een nieuw artikel 55 bis betreffende de uitvoerbaarheid van in het kader van een alternatief systeem van geschillenbeslechting verkregen schikkingen


Het Parlement stelt voor dat dergelijke schikkingen onder dezelfde voorwaarden als een authentieke akte uitvoerbaar zouden zijn.

De Commissie kan deze gelijkstelling, die geheel met de filosofie van de verordening in tegenspraak is, niet aanvaarden. Een in het kader van een systeem van buitengerechtelijke geschillenbeslechting verkregen schikking is per definitie niet opgesteld door of verleden voor een persoon die met openbaar gezag bekleed is, en kan bijgevolg in geen geval met een uitvoerbare authentieke akte worden gelijkgesteld.

16.

Betrokken bepaling: nieuw artikel 55 bis


De Commissie kan noch amendement 41, noch het laatste gedeelte (b) van amendement 18 aanvaarden (zie punt 2.1.2 hierboven).

17.

2.2.4. Andere niet-aanvaarde wijzigingen


2.2.4.1. Invoeging van een nieuwe overweging 4 quinquies (amendement nr.

5)

De Commissie kan dit amendement, volgens hetwelk het voorstel voor een verordening deel uitmaakt van een 'pakket' wetgevende en niet-wetgevende maatregelen en waarin naar een 'besluit' van de Commissie betreffende de invoering van systemen van buitengerechtelijke geschillenbeslechting en procedures inzake vorderingen van gering belang ("small claims") wordt verwezen, niet aanvaarden. Een dergelijke considerans is onverenigbaar met de grondregel volgens welke een considerans uitsluitend tot doel heeft het dispositief van een verordening toe te lichten. Bovendien kan de Commissie, ook al deelt zij de wens van het Europees Parlement dat spoedig alternatieve systemen van geschillenbeslechting tot ontwikkeling komen, niet aanvaarden dat de vaststelling van de verordening van die ontwikkeling afhankelijk wordt gesteld. Enerzijds heeft de verordening een horizontaal karakter en heeft zij tot doel voor alle burgerlijke en handelszaken, en niet slechts voor consumentengeschillen, bevoegdheidsregels te geven. Anderzijds zullen regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid steeds noodzakelijk blijven, zelfs na de invoering van alternatieve systemen van geschillenbeslechting.

18.

2.2.4.2. Wijziging van overweging 5 (amendement nr. 14)


De Commissie kan dit amendement (geen vaststelling van de verordening vóór de herziening van het Verdrag van Brussel) niet aanvaarden; het is in strijd met het Verdrag van Amsterdam en houdt geen rekening met de communautarisering van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken.

19.

2.2.4.3. Andere amendementen op de overwegingen


Voor de amendementen nrs. 2, 7, 8, 10, 12 en 13, 20 en 36 geldt dat ze ofwel verwijzen naar beginselen die voortvloeien uit het Verdrag, ofwel verbintenissen voor de Commissie inhouden, ofwel geen verband houden met het dispositief van de verordening. De Commissie kan ze niet aanvaarden.