Toelichting bij COM(2016)644 - Wijziging van Besluit 2013/678/EU waarbij Italië wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 285 van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 1 (hierna 'de btw-richtlijn' genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 5 april 2016, heeft de Italiaanse Republiek verzocht om belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 65 000 EUR van de btw te mogen blijven vrijstellen. Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 21 juni 2016 van het verzoek van de Italiaanse Republiek in kennis gesteld. Bij brief van 22 juni 2016 heeft de Commissie de Italiaanse Republiek meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Overeenkomstig hoofdstuk 1 van titel XII van de btw-richtlijn kunnen de lidstaten een bijzondere regeling voor kleine ondernemingen toepassen, waarbij zij onder meer de mogelijkheid hebben om belastingplichtigen van wie de jaaromzet onder een bepaald plafond blijft, van de btw vrij te stellen. Deze vrijstelling houdt in dat de belastingplichtige geen btw in rekening hoeft te brengen over zijn prestaties, maar bijgevolg ook geen voorbelasting kan aftrekken.

Deze maatregel werd oorspronkelijk ingevoerd in overeenstemming met de bepalingen van artikel 14 van Richtlijn 67/228/EEG van de Raad 2 . De lidstaten die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid waarin dit artikel voorzag, konden nadien echter, overeenkomstig artikel 24, lid 2, onder b), van Richtlijn 77/388/EEG 3 - thans herschikt tot artikel 285, eerste alinea, van de btw-richtlijn -, slechts vrijstelling van btw toekennen aan belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 5 000 EUR. De Italiaanse Republiek heeft geen gebruik gemaakt van de in artikel 14 van Richtlijn 67/228/EEG van de Raad geboden mogelijkheid.

Omdat het land redelijk veel belastingplichtigen met een zeer lage jaaromzet telde, heeft de Italiaanse Republiek in 2007 om een derogatie verzocht waarbij belastingplichtigen met een jaaromzet van niet hoger dan 30 000 EUR van de btw worden vrijgesteld, teneinde de btw-verplichtingen voor kleine ondernemingen te vereenvoudigen en de inning van de btw door de nationale belastingdienst te vergemakkelijken. De machtiging voor deze derogatie werd verleend bij Beschikking 2008/737/EG van de Raad 4 tot 31 december 2010, nadien verlengd bij Besluit 2010/688/EU van de Raad 5 tot 31 december 2013 en vervolgens bij Besluit 2013/678/EU 6 van de Raad tot 31 december 2016, waarbij ook de maximaal toegestane vrijstellingsdrempel werd verhoogd tot een jaaromzet van 65 000 EUR. De Italiaanse Republiek verzoekt nu opnieuw om verlenging van deze maatregel, die facultatief is voor belastingplichtigen, tot 31 december 2019. De Italiaanse Republiek heeft de Commissie ook verzocht om een verlenging tot 31 december 2022 in overweging te nemen.

Uit door de Italiaanse Republiek verstrekte gegevens blijkt dat de maatregel geen noemenswaardige invloed zal hebben op de belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik.

Derogaties worden doorgaans op tijdelijke basis toegestaan om nadien te kunnen evalueren of de bijzondere maatregel passend en effectief was. Bovendien moet worden opgemerkt dat de bepalingen van de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen momenteel worden geëvalueerd. Zoals in het btw-actieplan 7 werd aangekondigd, is het de bedoeling het voorstel van de Commissie uiterlijk eind 2017 te presenteren in de vorm van een breed pakket vereenvoudigingsmaatregelen.

Daarom wordt voorgesteld de derogatie te verlengen tot 31 december 2019 of, indien deze vroeger valt, de datum van inwerkingtreding van een richtlijn houdende wijziging van de bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen. Gelet op de evaluatie die momenteel aan de gang is, is het niet wenselijk een verlenging van de derogatie tot 31 december 2022 in overweging te nemen. Belastingplichtigen moeten kunnen blijven kiezen voor het normale btw-stelsel.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De gevraagde derogatie is in overeenstemming met de doelstellingen van de mededeling van de Commissie 'Denk eerst klein' - Een 'Small Business Act' voor Europa 8 , waarin de lidstaten worden opgeroepen om bij de opstelling van wetgeving rekening te houden met de bijzondere kenmerken van midden- en kleinbedrijven en het bestaande regelgevingskader te vereenvoudigen. Er zijn tot dusver ook geen problemen geconstateerd bij de uitvoering van de maatregel noch bij het toezicht op de bedrijven die eronder vallen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 395 van de btw-richtlijn.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Gelet op de bepaling in de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel, namelijk de btw-verplichtingen voor kleine ondernemingen te vereenvoudigen en de inning van de btw door de nationale belastingdienst te vergemakkelijken.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: uitvoeringsbesluit van de Raad.

Andere instrumenten zouden om de volgende redenen ongeschikt zijn.

Overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken indien de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een uitvoeringsbesluit van de Raad is het aangewezen instrument, omdat het tot een individuele lidstaat kan worden gericht.


3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadplegingen van belanghebbenden

Niet relevant.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Het besluit strekt tot verlenging van een vereenvoudigingsmaatregel waarbij ondernemingen met een jaaromzet van minder dan 65 000 EUR van de btw zijn vrijgesteld. Hierdoor worden de administratieve lasten voor midden- en kleinbedrijven en de belastingautoriteiten aanzienlijk verminderd. Anderzijds wordt er ook minder btw afgedragen. Verder dient te worden opgemerkt dat de vereenvoudigde regeling facultatief is.

Gelet op de beperkte werkingssfeer en toepassingsduur van de derogatie zal het effect in ieder geval beperkt zijn.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting omdat Italië een compensatieberekening zal verrichten overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad 9 .

5. OVERIGE ELEMENTEN

Het voorstel bevat een vervalbepaling.