Toelichting bij COM(2016)617 - Standpunt EU in de IMO inzake de aanwijzing van de Oostzee en de Noordzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2016)617 - Standpunt EU in de IMO inzake de aanwijzing van de Oostzee en de Noordzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden. |
---|---|
bron | COM(2016)617 |
datum | 22-09-2016 |
Dit voorstel van de Commissie betreft de vaststelling van het standpunt van de Unie op de 70e en 71e vergadering van de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu (MEPC) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) met betrekking tot de goedkeuring en aanneming van de wijzigingen van bijlage VI bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Marpol) inzake de aanwijzing van de Oostzee en de Noordzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebied en de inwerkingtreding van dat besluit.
Om de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) door schepen te voorkomen, beperken en beheersen, biedt bijlage VI bij Marpol de mogelijkheid om, op verzoek van de partijen met een gemeenschappelijk belang in een bepaald zeegebied, dat zeegebied aan te wijzen als een stikstofoxide-emissiebeheersgebied. De aanvragen voor aanwijzing moeten worden ingediend bij de IMO, die de nodige wijzigingen van bijlage VI bij Marpol moet onderzoeken, goedkeuren en aannemen, zodat de voorgestelde aanwijzing van een bepaald zeegebied als stikstofoxide-emissiebeheersgebied van kracht kan worden en in werking kan treden. Alle EU-lidstaten, met uitzondering van Oostenrijk en Hongarije, hebben bijlage VI bij Marpol geratificeerd.
De aanwijzing van de eerste stikstofoxide-emissiebeheersgebieden in het Noord-Amerikaanse Zeegebied en het Noord-Amerikaanse Caribische Zeegebied trad op 1 januari 2016 in werking. Wanneer schepen die na die datum zijn gebouwd zich in deze zeegebieden bevinden, moeten de op het schip gemonteerde motoren in overeenstemming zijn met de in bijlage VI bij Marpol vastgestelde emissienormen van niveau III.
Tot de meest gangbare emissiereductietechnologieën die ervoor zorgen dat aan de emissienormen van niveau III kan worden voldaan, behoren uitlaatgasrecirculatie (EGR-systemen), selectieve katalytische reductie (SCR-systemen) of motoren die (gedeeltelijk) gebruikmaken van vloeibaar aardgas (LNG).
Met het oog op de aanzienlijke voordelen voor het milieu en de gezondheid en in navolging van Noord-Amerika hebben alle oeverstaten van de Oostzee en de Noordzee samen besloten bij de IMO het voorstel in te dienen om deze twee zeeën aan te wijzen als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden, teneinde de totale NOx-uitstoot van schepen mettertijd aanzienlijk te verminderen.
De NOx-uitstoot van schepen in de Oostzee en de Noordzee is vooral in de grote kuststeden een belangrijke bron van luchtverontreiniging omdat deze bijdraagt tot de vorming van fijnstof, ozon in de troposfeer en concentraties van stikstofdioxide (NO2), wat allemaal een negatieve invloed heeft op de gezondheid van de mens. De stikstoftoevoer naar het mariene en terrestrische milieu door atmosferische depositie draagt bovendien bij tot de eutrofiëring van zee en land.
Eutrofiëring is een groot probleem in de Oostzee. De NOx-uitstoot van schepen verhoogt de hoeveelheid stikstof die door atmosferische depositie in het mariene milieu terechtkomt, wat het probleem van eutrofiëring in de Oostzee in de hand werkt. Indien ten gevolge van de aanwijzing van de Oostzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebied de emissienormen van niveau III zouden worden toegepast, zou de eutrofiëring van verschillende Oostzeegebieden met 20 à 30 % kunnen afnemen.
Zonder beheersmaatregelen zal de NOx-uitstoot van schepen op de Noordzee tegen 2030 verantwoordelijk zijn voor 7 à 24 % van de gemiddelde jaarlijkse luchtconcentraties van NOx in de oeverstaten van de Noordzee. In deze oeverstaten is de scheepvaart verantwoordelijk voor 2 à 5 % van de stikstofdepositie. Door de aanwijzing van de Noordzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebied zou het aandeel van de uitstoot van schepen in de Noordzee met ongeveer een derde afnemen.
Inhoudsopgave
Aangezien de oeverstaten van de Oostzee en de Noordzee hebben aangegeven dat zij de voorkeur geven aan een parallelle, gesynchroniseerde procedure voor de aanwijzing van de Noordzee en de Oostzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden, werd een stappenplan ontwikkeld voor een gelijktijdige aanwijzing van beide zeeën als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden en een gelijktijdige inwerkingtreding van de besluiten terzake.
Overeenkomstig dit stappenplan 1 zouden beide aanwijzingsaanvragen in juli 2016 bij de IMO worden ingediend, zodat de MEPC deze tijdens haar 70e vergadering (oktober 2016) kan goedkeuren en tijdens haar 71e vergadering kan aannemen (voorjaar 2017). Voorgesteld wordt dat de besluiten om beide gebieden als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden aan te wijzen per 1 januari 2021 in werking treden, zodat de marktdeelnemers voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden en aan te passen.
Na uitvoerige voorbereidende werkzaamheden die de effecten en voordelen van de aanwijzing van beide gebieden als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden in kaart moesten brengen, werden de ontwerpaanwijzingsverzoeken in mei 2016 tijdens technische vergaderingen in Rusland en Denemarken besproken. De (uiteindelijke) ontwerpaanwijzingsverzoeken werden op 19 mei 2016 en 29 juni 2016 ook aan de Groep zeescheepvaart van de Raad toegezonden.
Overeenkomstig het stappenplan hebben de delegatiehoofden van Helcom tijdens hun 50e vergadering, die op 15-16 juni 2016 in Estland plaatsvond, ermee ingestemd dat de respectievelijke oeverstaten de aanwijzingsverzoeken op 1 juli 2016 bij de IMO zouden indienen. Nadat Helcom met de aanwijzingsverzoeken heeft ingestemd, kunnen de oeverstaten van de Noordzee overgaan tot de gelijktijdige indiening van hun aanwijzingsverzoek, zodat de IMO deze overeenkomstig het stappenplan tegelijkertijd kan goedkeuren en aannemen.
Overeenkomstig de criteria en de procedure van voorschrift 13.6 en aanhangsel III bij bijlage VI bij Marpol voor de aanwijzing van zeegebieden als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden, moeten ten gevolge van het aanwijzingsverzoek van de oeverstaten van de Oostzee en de Noordzee een aantal wijzigingen aan de punten 5.1, 5.2 en 5.3 van voorschrift 13 worden aangebracht om de Noordzee en de Oostzee toe te voegen aan de lijst van de gebieden die als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden zijn aangewezen, met name het Noord-Amerikaanse Zeegebied en het Noord-Amerikaanse Caribische Zeegebied, waarbij moet worden aangegeven dat de Noordzee en de Oostzee vanaf 1 januari 2021 effectief stikstofoxide-emissiebeheersgebieden zullen zijn.
Nadat de oeverstaten van de Noordzee en de Oostzee op 1 juli 2016 de voorgestelde wijzigingen bij de IMO hebben ingediend, zullen deze normaliter tijdens de 70e vergadering van de MEPC (gepland voor de periode van 24 tot en met 28 oktober 2016) worden goedgekeurd en tijdens de 71e vergadering van de MEPC (gepland voor het voorjaar van 2017) ter aanneming worden voorgelegd.
Na goedkeuring en aanneming door het MEPC zullen de wijzigingen van voorschrift 13 van bijlage VI bij Marpol ter goedkeuring worden voorgelegd aan de verdragsluitende partijen bij bijlage VI bij Marpol.
De aanwijzing van stikstofoxide-emissiebeheersgebieden in de EU-wateren zou aanzienlijk bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het beleid van de Unie inzake milieu dat gericht is op behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het mariene milieu en de bescherming van de gezondheid van de mens door het verbeteren van de luchtkwaliteit. In de effectbeoordeling van de Commissie bij het beleidspakket voor schone lucht uit 2013 2 werd opgemerkt dat hoewel er nood is aan afzonderlijke, meer specifieke analyses om eventuele besluiten over specifieke maatregelen van de Unie voor de beheersing van de NOx-uitstoot van de scheepvaart te motiveren, het overduidelijk is dat de scheepvaart op een kostenefficiënte manier zijn NOx-uitstoot kan verminderen en aldus bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit van het mariene milieu en de lucht.
De kaderrichtlijn mariene strategie 3 verplicht de lidstaten om voor 2020 de nodige maatregelen te nemen om een goede milieutoestand in het mariene milieu te behalen of te behouden. Onder een 'goede milieutoestand' wordt verstaan: de milieutoestand van de mariene wateren wanneer deze tot ecologisch verscheiden en dynamische oceanen en zeeën leiden die schoon, gezond en gelet op hun intrinsieke omstandigheden productief zijn, en wanneer het gebruik van het mariene milieu op een duurzaam niveau is, aldus het potentieel voor gebruik en activiteiten door de huidige en toekomstige generaties veilig stellend (artikel 3, lid 5, van de kaderrichtlijn mariene strategie). Een goede milieutoestand vereist onder meer dat door de mens teweeggebrachte eutrofiëring tot een minimum is beperkt, met name de schadelijke effecten ervan zoals verlies van de biodiversiteit, aantasting van het ecosysteem, schadelijke algenbloei en zuurstofgebrek in de bodemwateren (fenomenen die zich met name in de Oostzee op ruime schaal voordoen). Indien ten gevolge van de aanwijzing van de Noordzee en de Oostzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden de emissienormen van niveau III zouden worden toegepast, zodat de aanvoer van stikstof afkomstig van zeevervoer zou verminderen, zou dit de EU-lidstaten die aan deze zeeën grenzen aanzienlijk helpen om een goede milieutoestand uit hoofde van de kaderrichtlijn mariene strategie te bereiken.
In de richtlijn luchtkwaliteit 4 worden onder meer grenswaarden vastgesteld voor NO2, met het oog op het vermijden, voorkomen en verminderen van de schadelijke gevolgen van luchtvervuiling voor de menselijke gezondheid en/of het milieu. De grenswaarde voor de jaarlijkse gemiddelde NO2-concentratie is vastgesteld op 40 microgram/m³. Met name in de oeverstaten van de Noordzee wordt deze maximumconcentratie in verschillende regio’s en zones overschreden. De uitstoot van de scheepvaart speelt een belangrijke rol in de plaatselijke luchtkwaliteitsproblemen in Europa, vooral wanneer men bedenkt dat in de Noordzee 89 % van deze uitstoot binnen 50 zeemijl vanaf de kust wordt gegenereerd 5 .
In de richtlijn luchtkwaliteit wordt erkend dat het met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn van bijzonder belang is dat de uitstoot van verontreinigende stoffen bij de bron wordt bestreden, met name door maatregelen die leiden tot een inperking van de uitlaatemissies van de motor in verschillende mobiele en stationaire bronnen door middel van kwaliteitsnormen voor motoren en brandstoffen.
De Unie heeft een keur van wetgeving vastgesteld die emissies reguleert door middel van normen voor de motoren van verschillende wegvervoermiddelen (auto’s, vrachtwagens en bestelwagens, zie Euronormen 6 ) en van niet voor de weg bestemde mobiele machines (binnenschepen en locomotieven, zie verordening inzake niet voor de weg bestemde mobiele machines 7 ). De zwaveluitstoot van het zeevervoer in de Europese wateren is geregeld door de richtlijn betreffende het zwavelgehalte van brandstoffen voor schepen 8 . Deze richtlijn zet de aanwijzing van de Noordzee en de Oostzee als beheersgebieden voor SOx-emissies overeenkomstig bijlage VI bij Marpol om in Unierecht. Sinds de normen betreffende een laag zwavelgehalte in brandstoffen op 1 januari 2015 van toepassing zijn in deze twee beheersgebieden voor SOx-emissies, is de concentratie van zwavel in de kustgebieden afgenomen.
Hoewel het Unierecht de NOx-uitstoot van de internationale zeevaart niet bij de bron reguleert, wordt erkend dat het zeevervoer verantwoordelijk is voor een groot deel van deze uitstoot en voor de concentratie en depositie in de Unie, en dat deze uitstoot dus moet worden teruggedrongen 9 . Aangezien de aanwijzing van de Oostzee en de Noordzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden de uitstoot van de internationale scheepvaart zal doen afnemen, wat het doel is van het Unierecht, moeten de aanwijzingsverzoeken bij de IMO worden gesteund.
Gezien de samenhang tussen de wijzigingen van bijlage VI bij Marpol die zijn voorgesteld met het oog op de aanwijzing van de Noordzee en de Oostzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden, en gelet op de doelstellingen en normen van de verschillende instrumenten van het Unierecht dat tot doel heeft bij te dragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het mariene milieu en de bescherming van de gezondheid van de mens door een betere luchtkwaliteit, kan de goedkeuring en aanneming van de wijzigingen van bijlage VI bij Marpol de verdere ontwikkeling van het Unierecht op dit gebied mee vorm geven.
De bepalingen van artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gelden ook wanneer de IMO wijzigingen bij bijlage VI bij Marpol aanneemt. Bijgevolg moet tijdens de 70e en 71e vergadering van de MEPC een besluit van de Raad betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de wijzigingen van bijlage VI bij Marpol met het oog op de aanwijzing van de Noordzee en de Oostzee als stikstofoxide-emissiebeheersgebieden worden goedgekeurd en aangenomen.