Toelichting bij COM(2016)545 - Vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totale toegestane vangsten (TAC's – total allowable catches) en quota.

Het doel van dit voorstel is voor 2017 de vangstmogelijkheden van de lidstaten vast te stellen voor de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Oostzee. Met het oog op de vereenvoudiging en de verduidelijking van de jaarlijkse besluiten inzake TAC's en quota worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Het voorstelt stelt quota vast op niveaus die verenigbaar zijn met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het houdt rekening met de wijzigingen die onlangs zijn doorgevoerd bij Verordening (EU) 2015/812, waarbij de visserijinspanningsregeling in de Oostzee is afgeschaft.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU dient de Raad maatregelen aan te nemen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Bij de betrokken verordening van de Raad worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen. Met inachtneming van artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de lidstaten deze mogelijkheden volgens de in die artikelen vastgestelde voorwaarden verdelen over de regio's of de marktdeelnemers. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadplegingen van belanghebbenden

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2017 in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2016) 396 final) is de adviesraad voor de Oostzee (BSAC – Baltic Sea Advisory Council) geraadpleegd. De wetenschappelijke basis voor het voorstel werd aangeleverd door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES). De in dat verband ingenomen voorlopige standpunten over alle betrokken visbestanden zijn in overweging genomen en waar mogelijk in het voorstel verwerkt voor zover deze niet indruisten tegen het bestaande beleid of zouden leiden tot een verslechtering van de toestand van kwetsbare bestanden.

Het wetenschappelijk advies over vangstbeperkingen is in juni 2016 ook met de lidstaten besproken in het regionale forum Baltfish.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De geraadpleegde wetenschappelijke organisatie is de ICES.

De Unie verzoekt de ICES elk jaar om wetenschappelijk advies over de toestand van belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies bestrijkt alle bestanden in de Oostzee waarvoor TAC's worden voorgesteld.

Effectbeoordeling

De totale vangstmogelijkheden die voor 2017 worden voorgesteld, bedragen ca. 705 000 ton en liggen daarmee 14 % hoger dan in 2016 1 . Uitgesplitst naar bestand komt dit neer op een verhoging van de quota voor de centrale en westelijke haring- en sprotbestanden en haring- en sprotbestanden van de Botnische Golf (met gemiddeld 18 %), voor zalm in het hoofdzeegebied (met 10 %) en voor schol (met 95 %) en een verlaging voor het haringbestand in de Golf van Riga (met 21 %), voor zalm in de Finse Golf (met 28 %) en voor het oostelijke kabeljauwbestand (met 38 %).

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar past ook in de langeretermijnaanpak om de visserij geleidelijk tot een duurzaam niveau te reduceren en op dat niveau te houden. De gekozen benadering zal daarom op de middellange tot lange termijn resulteren in een stabiele visserijinspanning en hogere quota. Voor de lange termijn wordt zowel een verduurzaming van de visserijactiviteiten als een toename van de aanlandingen verwacht.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Het voorstel zorgt voor een verdere vereenvoudiging van de administratieve procedures voor (EU- of nationale) overheidsinstanties aangezien het bepalingen bevat die vergelijkbaar zijn met de uit 2016 daterende verordening over de vangstmogelijkheden in de Oostzee.

De onderhavige verordening vereenvoudigt het visserijbeheer aangezien de visserij, anders dan in voorbije jaren, niet meer wordt beperkt door het aantal dagen vast te stellen dat vissersvaartuigen op zee mogen vissen. Dit zal de administratieve lasten voor de lidstaten verlichten. Wetenschappers hebben geconcludeerd dat de toestand van de bestanden ondanks de opheffing van de beperking van de visserijinspanning niet in gevaar zal komen, omdat een doeltreffende monitoring van de benutting van de quota volstaat om de visserijdruk op de bestanden te beheersen.

Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening, dit keer voor het jaar 2017, en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en monitoring-, evaluatie- en rapportageregelingen

De monitoring van het gebruik van de vangstmogelijkheden in de vorm van TAC's en quota is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

In dit voorstel worden voor de lidstaten die in de Oostzee visserijactiviteiten verrichten, de voor 2017 geldende vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden vastgesteld.

De aanlandingsverplichting voor in bepaalde visserijen gevangen vis geldt sinds 1 januari 2015. In de Oostzee gaat het om visserijen op bestanden waarvoor in deze verordening TAC's en quota zijn vastgesteld: kleine pelagische visserijen (haring- en sprotbestanden), zalmvisserijen (zalmbestanden) en kabeljauwvisserijen (kabeljauwbestanden), waarbij de soort de visserij bepaalt. Met ingang van 1 januari 2017 vallen vangsten van alle soorten in het kader van visserijen in de Uniewateren van de Oostzee waarvoor vangstbeperkingen gelden, dus ook vangsten van niet-visserijbepalende soorten die wél onder een TAC vallen, zoals schol, onder de aanlandingsverplichting. Als gevolg van de aanlandingsverplichting dienen de voorgestelde vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 niet meer te berusten op de aangelande hoeveelheid maar op de gevangen hoeveelheid. Een dergelijke wijziging is doorgevoerd in het kader van de verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2015 en is niet langer van toepassing voor de bovengenoemde bestanden, met uitzondering van schol. De vangstmogelijkheden voor schol worden vanaf 2017 bepaald op basis van de gevangen hoeveelheid in plaats van de aangelande hoeveelheid.

Het nieuwe meerjarenplan voor de visserijen in de Oostzee is op 20 juli 2016 in werking getreden 2 . In het kader van dat plan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld in overeenstemming met de streefdoelen van het plan en moeten ze in overeenstemming zijn met de daarin vermelde bandbreedtes voor het streefdoel voor de visserijsterfte. Belandt de biomassa van een bestand onder de referentiepunten van het plan, dan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een met de visserijsterfte overeenkomend niveau dat evenredig met de afname van de biomassa van dat bestand wordt verlaagd.

De vangstmogelijkheden moeten ook worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit), en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de meerjarenplannen).

De voorgestelde cijfers zijn gebaseerd op actueel wetenschappelijk advies en overleg met de BSAC. Waar dit van toepassing is, worden met het oog op de vaststelling van de EU-quota voor met de Russische Federatie gedeelde bestanden de respectieve hoeveelheden van deze bestanden in mindering gebracht op de door de ICES aanbevolen TAC's.

De aan de lidstaten toegewezen TAC's en quota zijn opgenomen in bijlage I bij de verordening.

Alle vijf pelagische bestanden (vier haringbestanden en een sprotbestand), schol, en zalm in het hoofdzeegebied moeten in 2017 in de Oostzee op MSY-niveau worden bevist. Daarom stemmen de voorgestelde TAC's met hetzij beide delen van de MSY-bandbreedte voor de visserijsterfte als bedoeld in artikel 4, leden 2, 3 en 4, van Verordening (EU) 2016/1139, hetzij de MSY-aanpak van de ICES overeen. De TAC's voor zalm in de Finse Golf en voor oostelijke kabeljauw zijn in overeenstemming met de ICES-aanpak van bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn. Het advies en de TAC voor het westelijke kabeljauwbestand moeten nog nader worden ingevuld door wetenschappelijke instellingen.

Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, waaronder de flexibiliteitsbepalingen van artikel 3 en artikel 4 voor respectievelijk voorzorgs- en analytische bestanden. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn gelet op met name de biologische situatie van de bestanden. Recent is dit flexibiliteitsmechanisme bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarop de aanlandingsverplichting van toepassing is. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee zou ondergraven en een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moet worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn wanneer de lidstaten niet gebruikmaken van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.