Toelichting bij COM(2016)467 - Gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Achtergrond en motivering van het voorstel

De Europese Unie maakt werk van een geïntegreerd, duurzaam en alomvattend migratiebeleid dat steunt op solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid en doeltreffend functioneert, ook in perioden van crisis. In het kader van de migratieagenda 1 neemt de Commissie maatregelen om de onmiddellijke en langetermijnproblemen in verband met het beheer van migratiestromen doeltreffend en grondig aan te pakken.

Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel berust op regels voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor verzoekers om internationale bescherming (met inbegrip van een gegevensbank voor de vingerafdrukken van asielzoekers) en op gemeenschappelijke normen voor asielprocedures, opvangvoorzieningen en de erkenning en bescherming van personen die in aanmerking komen voor internationale bescherming. Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken steunt lidstaten bij de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Er is al aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Toch zijn er nog grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de voorzieningen voor de opvang van verzoekers, de erkenningspercentages en het type internationale bescherming dat wordt toegekend. Deze verschillen werken secundaire bewegingen en asielshopping in de hand, creëren aantrekkingsfactoren en leiden er uiteindelijk toe dat de verantwoordelijkheid om personen in nood te helpen, niet eerlijk wordt verdeeld over de lidstaten.

De recente grote instroom heeft aangetoond dat Europa behoefte heeft aan een doeltreffend en efficiënt asielstelsel om te zorgen voor een billijke en duurzame verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, voldoende en behoorlijke opvangvoorzieningen in de hele EU en een snelle en doeltreffende behandeling van asielverzoeken in de EU. Dat is ook nodig om de kwaliteit van de beslissingen te garanderen, zodat personen die behoefte hebben aan internationale bescherming, die daadwerkelijk krijgen. Tezelfdertijd moet de EU irreguliere en gevaarlijke bewegingen tegengaan en het bedrijfsmodel van mensensmokkelaars ontwrichten. In dat verband is het van belang de verzoeken van personen die geen internationale bescherming nodig hebben, snel te behandelen, en deze personen snel terug te sturen. Anderzijds moet worden voorzien in kanalen die onderdanen van derde landen die bescherming nodig hebben de mogelijkheid bieden op een veilige en legale manier naar de EU te komen. Dat maakt ook deel uit van een breder partnerschap met prioritaire landen van herkomst en doorreis.

Op 6 april 2016 heeft de Commissie in haar mededeling 'Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen' 2 haar prioriteiten voor een structurele hervorming van het Europese kader inzake asiel en migratie gepresenteerd. In de mededeling worden de maatregelen beschreven die nodig zijn om het Europese asielbeleid humaner, billijker en efficiënter te maken en het beleid inzake legale migratie te bevorderen.

Op 4 mei 2016 heeft de Commissie een eerste reeks voorstellen gepresenteerd voor de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De voorstellen hebben betrekking op drie prioriteiten die zij in haar mededeling heeft genoemd: een duurzaam en billijk Dublinsysteem tot stand brengen voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek 3 , het Eurodac-systeem verbeteren om secundaire bewegingen beter te monitoren en irreguliere migratie beter te kunnen bestrijden 4 en een echt Europees Asielagentschap instellen om de goede werking van het Europees asielstelsel te verzekeren 5 . Deze voorstellen zijn de eerste stappen in de hervorming van de structuur van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Om de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te voltooien, presenteert de Commissie een tweede pakket met vier aanvullende voorstellen: een voorstel om de richtlijn asielprocedures te vervangen door een verordening 6 , waarbij de huidige uiteenlopende regelingen in de lidstaten worden geharmoniseerd tot een gemeenschappelijke procedure; een voorstel om de richtlijn asielnormen 7 te vervangen door een verordening 8 , waarbij uniforme normen worden vastgesteld voor de erkenning van personen die bescherming nodig hebben en voor de rechten die worden toegekend aan personen die internationale bescherming genieten, alsook een voorstel voor de herziening van de richtlijn opvangvoorzieningen 9 , om de opvangvoorzieningen in de EU verder te harmoniseren, de integratievooruitzichten van verzoekers te bevorderen en de secundaire bewegingen te reduceren. Om zoals aangekondigd in haar mededeling van 6 april 2016 de legale mogelijkheden om naar de EU te komen, te bevorderen, stelt de Commissie tot slot ook een gestructureerd Uniekader voor hervestiging voor. Dat kader moet zorgen voor een beter georganiseerde aanpak van internationale bescherming in de EU, door personen die internationale bescherming nodig hebben de mogelijkheid te bieden op een ordelijke en veilige manier naar de EU te komen, waardoor de prikkels om irregulier te reizen geleidelijk worden weggewerkt 10 .

Deze voorstellen zijn een essentieel onderdeel van de grondige hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en zijn nauw met elkaar verbonden. Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat verder wordt ontwikkeld, is doeltreffend en biedt bescherming en is zodanig opgezet dat het zorgt voor volledige convergentie van de nationale asielstelsels. Convergentie zal de prikkels voor secundaire bewegingen verminderen, het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten bevorderen en in het algemeen de goede werking van het Dublinsysteem garanderen.

Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat wordt ontwikkeld, is doeltreffend en biedt bescherming en is aldus opgezet dat het zorgt voor volledige convergentie van de nationale asielstelsels. Dit zal de prikkels voor secundaire bewegingen reduceren, het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten bevorderen en in het algemeen de goede werking van het Dublinsysteem garanderen.

Asielzoekers zullen overal in de EU op gelijke voet en op passende wijze worden behandeld en alle nodige instrumenten zullen aanwezig zijn om personen die daadwerkelijk internationale bescherming nodig hebben, snel als dusdanig te identificeren, en personen die geen bescherming nodig hebben, snel te doen terugkeren. Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is genereus voor de meest kwetsbaren, maar streng voor diegenen die het proberen te misbruiken, en houdt steeds rekening met de grondrechten. Het is ook kostenefficiënt en voldoende flexibel voor de complexe problemen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd.

Doelstellingen van het voorstel

Het doel van dit voorstel is de vaststelling van een daadwerkelijk gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming die efficiënt, billijk en evenwichtig is. Door te kiezen voor de vorm van een verordening, die rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat, discretionaire bevoegdheden in te trekken en de procedurele regelingen te vereenvoudigen, te stroomlijnen en te consolideren, wordt met het voorstel beoogd een hogere mate van harmonisatie en een grotere eenvormigheid in de uitkomst van asielprocedures in alle lidstaten te bereiken, en zo de prikkels voor asielshopping en secundaire bewegingen tussen lidstaten weg te nemen.

Het voorstel draagt bij tot de doelstelling om in elke fase van de procedure snelle maar kwaliteitsvolle besluitvorming te waarborgen. Het bepaalt dat de lidstaten in hun asielstelsels moeten investeren vanaf de administratieve fasen van de procedure, door de bevoegde autoriteiten de nodige middelen te verschaffen om snelle maar gedegen beslissingen te nemen, zodat de status van personen die bescherming behoeven, snel wordt erkend, terwijl degenen die geen bescherming nodig hebben, snel worden teruggestuurd. Een snel en doeltreffend besluitvormingsproces is in het belang van zowel de verzoekers, omdat het hen in staat stelt duidelijkheid over hun juridische status te krijgen, als van de lidstaten, omdat het voor besparingen in de opvang- en de administratieve kosten zorgt.

1.

Een billijke en efficiënte procedure die voor de gehele Unie geldt, betekent:


– Eenvoudigere, duidelijkere en kortere procedures die in de plaats komen van de bestaande ongelijksoortige procedurele regelingen in de lidstaten. Dit voorstel voorziet in korte maar redelijke termijnen voor de verzoeker om de procedure aanhangig te maken en voor het afronden van de behandeling van de verzoeken in zowel de administratieve fase als in de beroepsfase. Het criterium van zes maanden voor een eerste beslissing wordt gehandhaafd, terwijl in aanzienlijk kortere termijnen wordt voorzien voor het behandelen van kennelijk ongegronde en niet-ontvankelijke verzoeken. De lidstaten hebben ook de mogelijkheid een verzoek prioriteit te geven en snel te behandelen. Er worden termijnen voor het registreren, indienen en behandelen van verzoeken vastgesteld, maar deze kunnen uitzonderlijk worden verlengd wanneer de lidstaten een buitenproportioneel aantal gelijktijdige verzoeken ontvangen. Om op zulke gebeurtenissen voorbereid te zijn, verdient het aanbeveling dat de lidstaten regelmatig hun behoeften inventariseren en daarop anticiperen zodat zij over voldoende middelen beschikken om hun asielstelsel op efficiënte wijze te beheren. Indien nodig kunnen de lidstaten eveneens een beroep doen op de bijstand van het Asielagentschap van de Europese Unie. Daarnaast wordt het gebruik van de ontvankelijkheidsprocedure en de versnelde behandelingsprocedure verplicht, en worden de bepalingen over volgende verzoeken verduidelijkt om te voorzien in uitzonderingen op het recht om te blijven na afloop van of tijdens de administratieve procedure.

– Procedurele waarborgen ter vrijwaring van de rechten van de verzoekers om ervoor te zorgen dat asielverzoeken op adequate wijze worden beoordeeld in het kader van een gestroomlijnde en kortere procedure. Dit wordt gewaarborgd door alle verzoekers, aan het begin van de procedure, in kennis te stellen van hun rechten en plichten, en van de gevolgen van niet-nakoming van hun plichten. De verzoekers moet een reële mogelijkheid worden geboden om mee te werken en naar behoren te communiceren met de verantwoordelijke autoriteiten teneinde alle feiten aan te dragen die hun ter beschikking staan om hun verzoek te staven. Dit voorstel biedt verzoekers voldoende procedurele waarborgen om hun rechten in alle fasen van de procedure te doen gelden, met name het recht om te worden gehoord in een persoonlijk onderhoud, tolkdiensten alsook kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Bovendien genieten zij, in de regel, het recht om te blijven in afwachting van de uitkomst van de procedure. De verzoekers hebben het recht op passende kennisgeving van een beslissing en de redenen voor die beslissing in feite en in rechte en, in het geval van een negatieve beslissing, hebben zij recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie. Er is voorzien in versterkte waarborgen voor verzoekers met bijzondere procedurele behoeften en niet-begeleide minderjarigen, zoals nadere regels inzake het beoordelen, documenteren en behandelen van de bijzondere procedurele behoeften van de verzoeker.

– Strengere regels om misbruik van het stelsel te voorkomen, kennelijk bedrieglijke verzoeken te bestraffen en prikkels voor secundaire bewegingen weg te nemen door ten aanzien van verzoekers duidelijke verplichtingen vast te stellen om gedurende de gehele procedure met de autoriteiten mee te werken en door duidelijke consequenties te verbinden aan niet-nakoming van de verplichtingen. In dit verband wordt de behandeling van een verzoek om internationale bescherming afhankelijk gesteld van de indiening van een verzoek, het afstaan van vingerafdrukken, het verstrekken van de nodige gegevens voor de behandeling van het verzoek alsook aanwezigheid en verblijf in de verantwoordelijke lidstaat. Niet-nakoming van een van deze verplichtingen kan ertoe leiden dat een verzoek wordt afgewezen als een verzoek waarvan overeenkomstig de procedure voor impliciete intrekking impliciet is afgezien.

De huidige facultatieve procedurele instrumenten voor het bestraffen van misbruik door verzoekers, secundaire bewegingen en kennelijk ongegronde verzoeken worden verplicht gesteld en verder versterkt. Met name voorziet het voorstel in duidelijke, exhaustieve en verplichte lijsten van gronden voor het verplicht versnellen van een behandeling en voor het verplicht afwijzen van verzoeken als verzoeken die kennelijk ongegrond zijn of waarvan impliciet wordt afgezien. Bovendien wordt het vermogen versterkt om te reageren op volgende verzoeken waarmee misbruik wordt gemaakt van de asielprocedure, met name door het mogelijk te maken indieners van zulke verzoeken van het grondgebied van de lidstaten te verwijderen voordat en nadat een administratieve beslissing over hun verzoeken is genomen. Tegelijk zijn alle waarborgen voorhanden, met inbegrip van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, om ervoor te zorgen dat de rechten van de verzoekers te allen tijde worden gewaarborgd.

– Geharmoniseerde regels inzake veilige landen zijn een essentieel aspect van een efficiënte gemeenschappelijke procedure en dit voorstel voorziet in de harmonisatie van de procedurele gevolgen van de toepassing van 'veilig land'-begrippen. Indien verzoekers kennelijk geen internationale bescherming nodig hebben omdat zij uit een veilig land van herkomst komen, moeten hun verzoeken snel worden afgewezen en moet een snelle terugkeer worden georganiseerd. Indien de verzoekers al een eerste land van asiel hebben gevonden waar zij bescherming genieten of waar hun verzoeken kunnen worden behandeld door een veilig derde land, moeten de verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard. De Commissie stelt voor om binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening geleidelijk te komen tot een volledige harmonisatie op dit gebied, en om nationale lijsten van veilige landen te vervangen door Europese lijsten of aanmerkingen op het niveau van de Unie.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Dit voorstel is volledig in overeenstemming met de op 4 mei 2016 gepresenteerde eerste voorstellen voor de hervorming van het Europees asielstelsel met betrekking tot de Dublinverordening, het Eurodac-systeem en het Asielagentschap van de Europese Unie, alsook met de voorstellen voor de hervorming van een verordening inzake asielnormen en een herschikking van de richtlijnen inzake opvangvoorzieningen en een voorstel voor een gestructureerd hervestingingssysteem van de Unie.

Wat het voorstel voor een herschikking van de Dublinverordening betreft, is dit voorstel van toepassing op verzoekers die aan een Dublinprocedure onderworpen zijn. Met name is dit voorstel in overeenstemming met de regels die zijn vastgesteld in het voorstel voor de herschikking van de Dublinverordening, terwijl het deze regels, zoals die inzake het onderzoek van de ontvankelijkheid van een verzoek, de versnelde behandelingsprocedure, volgende verzoeken, en waarborgen voor minderjarigen en bijzondere waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen, nader specificeert. Tevens is dit voorstel in overeenstemming met de herschikking van de Eurodacverordening wat betreft het nemen van vingerafdrukken en gezichtsopnamen van verzoekers en de relevantie ervan voor verzoeken om internationale bescherming.

Met betrekking tot het voorstel inzake een Asielagentschap van de Europese Unie, wordt in dit voorstel herinnerd aan het belang van de operationele en technische steun die door het Agentschap aan de lidstaten kan worden geboden om het efficiënte beheer van verzoeken om internationale bescherming te waarborgen, alsook van de ondersteuning van capaciteitsopbouw door het Agentschap overeenkomstig het voorgestelde nieuwe mandaat van het Agentschap.

Wat het voorstel voor de verordening asielnormen betreft, vullen de twee voorstellen elkaar aan in die zin dat bij het voorstel voor de verordening asielnormen normen worden vastgesteld voor het aanmerken van onderdanen van derde landen of staatlozen als begunstigden van internationale bescherming, terwijl het onderhavige voorstel voorziet in gemeenschappelijke procedureregels voor de toekenning en de intrekking van internationale bescherming.

Dit voorstel hangt ook nauw samen met het voorstel voor een herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen. Met het oog op een tijdige en doeltreffende beoordeling van verzoeken om internationale bescherming is het noodzakelijk dat verzoekers hun rapportageverplichtingen zoals vastgesteld in het voorstel voor een herschikking van de richtlijn opvangomstandigheden nakomen en in het onderhavige voorstel worden de procedurele consequenties vastgesteld voor verzoekers die deze rapportageverplichtingen niet nakomen.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit voorstel sluit aan op het brede langetermijnbeleid inzake beter migratiebeheer dat de Commissie heeft uiteengezet in de Europese migratieagenda 11 , waarin de politieke beleidslijnen van voorzitter Juncker werden uitgewerkt tot een reeks samenhangende en elkaar onderling versterkende maatregelen. Deze maatregelen zijn gebaseerd op vier pijlers: de prikkels voor irreguliere migratie reduceren, de buitengrenzen beveiligen en levens redden, een sterk asielbeleid voeren en een nieuw beleid inzake legale migratie ontwikkelen. Dit voorstel, dat in het kader van de uitvoering van de Europese migratieagenda wordt gepresenteerd, moet bijdragen tot het versterken van het asielbeleid van de Unie. Het moet worden opgevat als deel uitmakend van het bredere beleid op EU-niveau waarmee wordt gestreefd naar een solide en doeltreffend systeem voor duurzaam migratiebeheer dat billijk is voor gastgemeenschappen en EU-burgers en voor de betrokken onderdanen van derde landen, landen van herkomst en landen van doorreis.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van het voorstel is artikel 78, lid 2, onder d), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat voorziet in de vaststelling van maatregelen voor gemeenschappelijke procedures voor de toekenning of intrekking van de uniforme status voor asiel of subsidiaire bescherming.

Subsidiariteit

Het doel van dit voorstel is het vaststellen van een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming die in de plaats komt van de verschillende asielprocedures in de lidstaten en die de tijdigheid en doeltreffendheid van de procedure waarborgt. Verzoeken om internationale bescherming door onderdanen van derde landen en staatlozen moeten worden behandeld in een procedure waarvoor dezelfde regels gelden, ongeacht de lidstaat waar het verzoek is ingediend, teneinde billijkheid in de behandeling van de verzoeken om internationale bescherming, duidelijkheid en rechtszekerheid voor de individuele verzoeker te waarborgen. Voorts kunnen de lidstaten niet afzonderlijk gemeenschappelijke regels vaststellen die de prikkels voor asielshopping en secundaire bewegingen tussen lidstaten verminderen. Daarom zijn maatregelen van de Unie vereist.


Deze doelstelling kan niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan dus, vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. De Unie kan derhalve maatregelen treffen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

Wat de vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming betreft, zijn alle elementen van het voorstel beperkt tot wat nodig is voor het vaststellen en mogelijk maken van een dergelijke gemeenschappelijke procedure, voor het stroomlijnen en vereenvoudigen ervan, om te zorgen voor gelijkheid in de behandeling in termen van rechten en waarborgen voor verzoekers en discrepanties in de nationale procedures te voorkomen die als ongewenst effect hebben dat ze secundaire bewegingen in de hand werken.

De invoering van de termijnen in alle fasen van de procedure, waaronder in de beroepsfase, en de termijnen voor de administratieve fase van de procedure zijn noodzakelijke wijzigingen om de procedures te stroomlijnen en de doeltreffendheid ervan te verbeteren. De voorgestelde termijnen voor de fase van beroep maken het mogelijk dat alle relevante procedurele waarborgen in acht worden genomen, met inbegrip van het recht op een hoorzitting en inachtneming van het beginsel van wapengelijkheid. Bij het voorstellen van deze termijnen heeft de Commissie een evenwicht gezocht tussen het recht van verzoekers om hun zaak binnen een redelijke termijn te laten berechten en hun recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel en daadwerkelijke verdediging, waaronder door de verlening van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging.

Keuze van het instrument

Dit is een voorstel voor een verordening die strekt tot intrekking en vervanging van een richtlijn. De mate van harmonisatie van de nationale procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming die is verwezenlijkt door Richtlijn 2013/32/EU is niet voldoende gebleken om de verschillen op het gebied van de gebruikte soorten procedures, de termijnen voor de procedures, de rechten en de procedurele waarborgen van de verzoeker, de erkenningspercentages en het soort toegekende bescherming aan te pakken. Slechts een verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke asielprocedure in de Unie, waarvan de bepalingen rechtstreeks toepasselijk zijn, kan de nodige mate van uniformiteit en doeltreffendheid bieden voor de toepassing van procedureregels in het Unierecht inzake asiel.

3. OVERLEG MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN

Raadplegingen van belanghebbenden

Ter voorbereiding van dit tweede pakket voorstellen heeft de Commissie gerichte raadplegingen gehouden met de lidstaten, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen en de civiele samenleving, die georiënteerd waren op de in de mededeling van de Commissie van 6 april 2016 vastgestelde doelstellingen voor de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De Commissie heeft de aangevoerde argumenten zorgvuldig beoordeeld en heeft getracht in dit voorstel gestalte te geven aan die welke in hogere mate door alle betrokken partijen worden gedeeld. In juni 2016 is een informele uitwisseling van standpunten gehouden met het Europees Parlement over het tweede pakket voorstellen.

– De keuze van de Commissie om de huidige richtlijn te vervangen door een verordening is door de meeste lidstaten gunstig ontvangen, behalve door bepaalde lidstaten die hun bezorgdheid uitspraken over de verenigbaarheid ervan met hun nationale bestuursrechtelijke stelsel. Sommige lidstaten plaatsten zich sinds het debat over het voorstel voor de richtlijn asielprocedures consequent op het standpunt dat een verordening, met bepalingen die rechtstreeks toepasselijk zijn, het meest doeltreffende rechtsinstrument is om de rechten van de verzoekers en gelijke behandeling in alle de lidstaten te verzekeren. Bepaalde belanghebbenden waarschuwden echter voor het risico van het verlagen van de beschermingsnormen tot een gemene deler, met name daar de Unie een belangrijke voortrekkersrol vervult op dit gebied van internationaal vluchtelingenrecht.

– De meeste lidstaten erkenden de behoefte aan vereenvoudiging en verduidelijking van de bestaande procedureregels, en spraken hun steun uit voor de verdere harmonisatie van de asielprocedures in de gehele Unie. De lidstaten erkenden de noodzaak om de gronden voor ontvankelijkheid, het gebruik van grens- en versnelde procedures, en de behandeling van volgende verzoeken te verduidelijken en te vereenvoudigen.

De invoering van maximumtermijnen in de verschillende fasen van de procedure, met inbegrip van de beroepsfase, vond algemene steun bij de lidstaten. De meeste lidstaten waren tevreden met het huidige tijdpad voor de normale administratieve procedure, maar erkenden de noodzaak om strakkere termijnen vast te stellen en de procedures te stroomlijnen. Verscheidene lidstaten hebben echter gewezen op de behoefte aan een zekere flexibiliteit om een grote instroom van migranten en een buitenproportioneel aantal gelijktijdige verzoeken het hoofd te kunnen bieden. De lidstaten steunden in het algemeen de invoering van verplichte termijnen voor de beroepsfase maar pleitten ervoor de termijnen te differentiëren op basis van de vraag of de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld in de normale dan wel in de versnelde procedure is genomen.

De meeste belanghebbenden uit de civiele samenleving riepen op tot een vereenvoudiging van de bestaande procedureregels. Zij waren echter sceptischer over de doeltreffendheid van de verplichte termijnen voor de verschillende fasen van de procedure. Verder is bezorgdheid geuit over de wijze waarop ervoor kan worden gezorgd dat de voorgestelde termijnen verenigbaar zijn met de daadwerkelijke uitoefening van procedurele waarborgen.

– De meeste lidstaten beschouwen de versnelde behandelingsprocedure, de grensprocedure en de ontvankelijkheidsprocedure als noodzakelijke instrumenten om verzoeken die duidelijk frauduleus, kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk zijn, efficiënter te behandelen. Er werden uiteenlopende standpunten naar voren gebracht over het verplicht stellen van het gebruik van de begrippen eerste land van asiel en veilig derde land voor het als niet-ontvankelijk afwijzen van verzoeken, en over het verplicht stellen van het gebruik van de versnelde behandelingsprocedure en de grensprocedure. De meeste lidstaten zien de noodzaak in van maatregelen die erop gericht zijn het systeem doeltreffender te maken, en zijn voorstander van het vaststellen van gemeenschappelijke EU-lijsten van veilige landen van herkomst en veilige derde landen, terwijl zij een voorkeur uitspreken om ook vast te houden aan de mogelijkheid van nationale lijsten.

Verscheidene belanghebbenden merkten op dat het verplicht stellen van de toepassing van de begrippen eerste land van asiel en veilig derde land om te bepalen of verzoeken ontvankelijk zijn, in combinatie met de invoering van gemeenschappelijke EU-lijsten van veilige derde landen, mogelijk niet volstaat om tot de gewenste harmonisatie te komen zolang bij de toepassing van de begrippen op individuele gevallen discretionaire ruimte wordt gelaten. Sommige belanghebbenden spraken hun bezorgdheid uit over het mogelijk naast elkaar bestaan van EU- en nationale lijsten van veilige landen van herkomst, en merkten op dat de opneming in of schrapping uit een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst enkel vatbaar zou mogen zijn voor toetsing door het Europees Hof van Justitie.

De meeste vertegenwoordigers van de civiele samenleving waarschuwden tegen het verplichte gebruik van de begrippen eerste land van asiel en veilig derde land, en tegen speciale procedures in het algemeen. Sommigen zijn van oordeel dat enkel verzoeken die op het eerste gezicht kennelijk ongegrond of duidelijk bedrieglijk zijn aan versnelde procedures moeten worden onderworpen.

In dit verband hebben tal van belanghebbenden betoogd dat kwetsbare verzoekers, en met name niet-begeleide minderjarigen, van de toepassing van speciale procedures moeten worden vrijgesteld. Sommige van de geraadpleegde partijen pleitten voor sterkere waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen, met name met betrekking tot de snelle aanstelling van gekwalificeerde voogden.

– De lidstaten achtten het noodzakelijk om in de procedure maatregelen op te nemen om ongerechtvaardigde en secundaire bewegingen te ontmoedigen. De meeste lidstaten vinden dat het voorstel ook duidelijke verantwoordelijkheden voor de verzoekers om internationale bescherming moet vaststellen, en met name de verplichting om in alle fasen van de procedure met de autoriteiten mee te werken en om de informatie te verstrekken die nodig is om de verzoeken te behandelen. De verzoekers moeten ook de verplichting nakomen om het grondgebied van de lidstaat die het verzoek behandelt, niet te verlaten, overeenkomstig de bepalingen van de voorgestelde hervorming van de Dublinverordening. De meeste lidstaten steunden het voorstel om de verzoeken van personen die zonder rechtvaardiging onderduiken, te behandelen in de versnelde procedure, met volledige inachtneming van de ter zake relevante procedurele waarborgen.

Tegelijk benadrukten enkele van de belangrijkste belanghebbenden uit de civiele samenleving dat procedures niet als sancties mogen worden toegepast, en achtten zij het niet gerechtvaardigd om de toepassing van de versnelde procedure te verbinden aan onderduiking.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Gegevens over de tenuitvoerlegging van de richtlijn asielprocedures zijn deels vergaard door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, in het kader van een proces dat gericht is op het in kaart brengen van de wetgeving en de praktijken van de lidstaten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de instrumenten van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Bovendien heeft de Commissie, sinds de aanneming van de richtlijn asielprocedures in 2013, een reeks aan die richtlijn gewijde bijeenkomsten van het contactcomité georganiseerd, waarin de Commissie en de lidstaten de kwesties hebben besproken waarmee de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn worden geconfronteerd. Voor het huidige voorstel is uit de bevindingen van deze beide processen geput.

Grondrechten

Dit voorstel eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in, met name, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook de verplichtingen die voortvloeien uit internationaal recht, met name uit het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind.

Een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming moet worden toegepast met onverkorte inachtneming van de fundamentele rechten zoals verankerd in het Handvest, waaronder het recht op menselijke waardigheid (artikel 1), het verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (artikel 4), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8), het recht op asiel (artikel 18), de bescherming tegen refoulement (artikel 19), non-discriminatie (artikel 21), gelijkheid van mannen en vrouwen (artikel 23), de rechten van het kind (artikel 24) en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte (artikel 47). Dit voorstel houdt ten volle rekening met de rechten van het kind en de bijzondere behoeften van kwetsbare personen.

Het voorstel waarborgt dat naar behoren wordt tegemoetgekomen aan de bijzondere behoeften van minderjarigen, met name niet-begeleide minderjarigen, door ervoor te zorgen dat zij in alle fasen van de procedure worden begeleid en ondersteund. Voorts houdt het voorstel rekening met de verplichtingen van de lidstaten op grond van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul). In het licht van de voorstellen van de Commissie voor besluiten van de Raad betreffende de ondertekening en de sluiting van het Verdrag van Istanbul, en om vrouwen die slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld en internationale bescherming nodig hebben, passende bescherming te garanderen, moet bij de uitlegging en toepassing van deze verordening een genderbewuste aanpak worden gehanteerd.

Het voorstel staat de bewaring toe van gegevens die zijn verzameld bij de registratie en indiening van een verzoek om internationale bescherming, met inbegrip van persoonlijke gegevens en elementen die relevant zijn voor een verzoek, alsook tijdens het persoonlijk onderhoud, met inbegrip van de opname of schriftelijke weergave van het onderhoud. Om ervoor te zorgen dat de persoonlijke gegevens van verzoekers slechts zolang worden bewaard als noodzakelijk is, waarborgt het voorstel het recht op de bescherming van persoonsgegevens door een maximale bewaartermijn voor deze gegevens vast te stellen. Aangezien deze gegevens een integrerend deel uitmaken van het dossier van de verzoeker, is de noodzakelijk geachte maximale bewaartermijn tien jaar vanaf een definitieve beslissing. Die bewaartermijn wordt noodzakelijk geacht wanneer geen internationale bescherming wordt toegekend, omdat onderdanen van derde landen en staatlozen nog jaren kunnen proberen internationale bescherming aan te vragen in een andere lidstaat of verdere volgende verzoeken kunnen indienen in dezelfde of een andere lidstaat. Deze bewaartermijn is noodzakelijk met betrekking tot personen aan wie internationale bescherming wordt toegekend teneinde in staat te zijn hun status opnieuw te beoordelen, met name in het kader van de regelmatige nieuwe beoordeling van de status waarin is voorzien in het voorstel voor de verordening asielnormen, en tevens is hij noodzakelijk in het licht van de terugnameverplichtingen die zijn vastgesteld in het voorstel voor een herschikking van de Dublinverordening met betrekking tot personen die internationale bescherming genieten. Na die periode zullen onderdanen van derde landen of staatlozen die verscheidene jaren in de Unie hebben verbleven een vaste status of zelfs het burgerschap van een lidstaat hebben verkregen. Gegevens over een persoon die het burgerschap van een lidstaat heeft verkregen vóór het verstrijken van de periode van tien jaar moeten onmiddellijk worden gewist. In Eurodac worden die gegevens in het centraal systeem gewist zodra de lidstaat van herkomst er kennis van neemt dat de betrokken persoon dat burgerschap heeft verworven omdat de betrokkene dan niet meer onder het toepassingsgebied van Eurodac valt.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel leidt niet tot financiële of administratieve lasten voor de Unie. Het heeft dan ook geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Regelingen betreffende toezicht, evaluatie en verslaglegging

De Commissie zal over de toepassing van deze verordening verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad binnen twee jaar na de inwerkingtreding ervan en vervolgens om de vijf jaar. Van de lidstaten zal worden verlangd dat zij de Commissie en het Asielagentschap van de Europese Unie voor het verslag relevante informatie toesturen. Het Agentschap zal op de naleving van deze verordening door de lidstaten toezicht houden via het monitoringmechanisme dat de Commissie heeft voorgesteld bij de herziening van het mandaat van het Agentschap 12 .

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Het doel van dit voorstel is te zorgen voor een snelle en efficiënte behandeling van verzoeken om internationale bescherming door een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming vast te stellen, die in de plaats komt van de verscheidene procedures in de lidstaten, en die van toepassing is op alle verzoeken om internationale bescherming die in de lidstaten worden gedaan.

Dit voorstel verduidelijkt en stroomlijnt de procedureregels en verschaft nationale autoriteiten de nodige instrumenten om op efficiënte wijze verzoeken te behandelen en erover te beslissen, en om misbruiken en secundaire bewegingen binnen de EU te bestrijden, terwijl het de noodzakelijke procedurele waarborgen voor de individuele verzoeker versterkt, waardoor de procedure sneller en doeltreffender wordt.

• Stroomlijning en vereenvoudiging van de procedure voor internationale bescherming

Het voorstel stroomlijnt en vereenvoudigt de procedure door de verschillende stappen op het gebied van toegang tot de procedure te verduidelijken. Een asielverzoek wordt geacht te zijn ingediend zodra een onderdaan van een derde land of staatloze de wens uitdrukt om internationale bescherming van een lidstaat te ontvangen (artikel 25, lid 1). Een dergelijk verzoek moet onverwijld worden geregistreerd, of uiterlijk binnen drie werkdagen nadat de nationale autoriteiten het ontvangen (artikel 27, lid 1). Deze termijn blijft ongewijzigd vergeleken met de richtlijn asielprocedures. De individuele verzoeker krijgt vervolgens een reële mogelijkheid om zijn aanvraag in te dienen en dit moet gebeuren binnen tien werkdagen nadat het verzoek is geregistreerd (artikel 28, lid 1). Voor niet-begeleide minderjarigen gaat die termijn pas in nadat een voogd is aangesteld en deze het kind heeft ontmoet (artikel 32, lid 2). De termijn voor de indiening van een aanvraag is nieuw ten opzichte van de richtlijn asielprocedures.

De lidstaten moeten hun behoeften regelmatig inventariseren en erop anticiperen om te waarborgen dat zij over voldoende middelen beschikken om hun asielstelsel op efficiënte wijze te beheren, waaronder door zo nodig noodplannen op te stellen. Het Asielagentschap van de Europese Unie kan de lidstaten de nodige operationele en technische bijstand bieden om hen in staat te stellen de gestelde termijnen in acht te nemen. Wanneer de lidstaten voorzien dat zij niet in staat zijn om deze termijnen in acht te nemen, moeten zij het Asielagentschap van de Europese Unie om bijstand verzoeken op basis van de bepalingen van het voorgestelde nieuwe mandaat van het Agentschap. Indien een dergelijk verzoek niet wordt gedaan, en het asielstelsel in een lidstaat vanwege buitenproportionele druk dermate onwerkzaam wordt dat de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel in het gedrang komt, kan het Agentschap, op basis van een uitvoeringsbesluit van de Commissie, maatregelen ter ondersteuning van die lidstaat nemen.

Het voorstel voorziet in de stroomlijning van de termijnen voor de administratieve procedure. Hoewel de termijnen in de richtlijn asielprocedures zijn vastgesteld, variëren ze tot op heden aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat, en tussen april 2015 en april 2016 was gemiddeld vijftig procent van de zaken in de Europese Unie langer dan zes maanden aanhangig. De in het voorstel vastgestelde termijn voor de behandeling van verzoeken in het kader van een normale procedure bedraagt zes maanden, die eenmalig verlengbaar is met een periode van nog eens drie maanden in gevallen van buitenproportionele druk of vanwege de complexiteit van een geval (artikel 34, leden 2 en 3). Zoals in de richtlijn asielprocedures blijft de mogelijkheid bestaan om de behandeling van een verzoek tijdelijk te schorsen vanwege een wijziging in de omstandigheden in het land van herkomst. Ook in dit geval mag de termijn voor het behandelen van een aanvraag evenwel niet meer dan 15 maanden bedragen (artikel 34, lid 5).

Er worden nieuwe termijnen vastgesteld voor de versnelde behandelingsprocedure (artikel 40, lid 2) en voor de behandeling van niet-ontvankelijke verzoeken (artikel 34, lid 1). Thans zijn hiervoor geen termijnen vastgesteld in de richtlijn asielprocedures, met als gevolg dat de termijnen in de lidstaten aanzienlijk variëren, gaande van enkele dagen tot enkele maanden. Deze procedures moeten snel zijn en daarom bedraagt de termijn voor een versnelde behandelingsprocedure twee maanden en die voor gevallen van niet-ontvankelijkheid één maand. Wanneer de grond voor niet-ontvankelijkheid het feit is dat een verzoeker uit een eerste land van asiel of een veilig derde land komt, wordt de termijn voor de ontvankelijkheidstoetsing vastgesteld op tien werkdagen om de efficiënte toepassing te waarborgen van de regels van de voorgestelde Dublinhervorming krachtens welke de eerste lidstaat waar een verzoek is ingediend de ontvankelijkheid moet onderzoeken alvorens de criteria voor het bepalen van een verantwoordelijke lidstaat toe te passen (artikel 34, lid 1, tweede alinea). De termijn voor de grensprocedure blijft zoals in de richtlijn asielprocedures vier weken bedragen (artikel 41, lid 2).

Het voorstel heeft betrekking op de procedure voor internationale bescherming, en daarom bevat het termijnen voor beslissingen in de eerste fase van beroep. Dit is nodig om voor billijkheid en doeltreffendheid in de procedure te zorgen en om de algemene doelstelling van een grotere harmonisatie van de procedure te verwezenlijken (artikel 55).

De Commissie erkent dat het voor de lidstaten soms moeilijk kan zijn de in dit voorstel vastgestelde termijnen in acht te nemen. De behoefte van een individuele verzoeker aan rechtszekerheid met betrekking tot zijn situatie komt echter op de eerste plaats. Bij het opstellen van dit voorstel heeft de Commissie ook rekening gehouden met haar voorstel om het mandaat van het Asielagentschap van de Europese Unie aanzienlijk te versterken en haar voorstel inzake de mogelijkheid voor de lidstaten om een beroep te doen op operationele en technische bijstand van het Agentschap, andere lidstaten of internationale organisaties.

• Rechten en verplichtingen van verzoekers

Het voorstel bevat duidelijke bepalingen inzake de rechten en verplichtingen van de verzoekers voor de toepassing van de procedure voor internationale bescherming. Het voorziet in de nodige waarborgen voor de individuele verzoeker om zijn rechten daadwerkelijk uit te oefenen en bevat tegelijk een aantal verplichtingen voor de verzoeker die bedoeld zijn om de eigen verantwoordelijkheid van de verzoeker gedurende de gehele procedure te stimuleren (artikel 7).

Overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor de hervorming van de Dublinverordening moeten verzoekers hun verzoek doen in de lidstaat van eerste binnenkomst of in de lidstaat waar zij legaal verblijven (artikel 7, lid 1). Verzoekers moeten met de verantwoordelijke autoriteiten meewerken om hen in staat te stellen hun identiteit vast te stellen, waaronder door hun vingerafdrukken en gezichtsopname af te staan. Verzoekers moeten ook alle te hunner beschikking staande elementen verstrekken die noodzakelijk zijn voor de behandeling van het verzoek (artikel 7, lid 2). De verzoeker moet de bevoegde autoriteiten in kennis stellen van zijn verblijfplaats en telefoonnummer, zodat hij in het kader van de procedure bereikbaar is (artikel 7, lid 4).

Verzoekers moeten worden geïnformeerd over de te volgen procedure, over hun rechten en verplichtingen tijdens de procedure, over de gevolgen van niet-nakoming van hun verplichtingen, over de uitkomst van de behandeling en over de mogelijkheid om een negatieve beslissing aan te vechten (artikel 8, lid 2). De verplichting voor de lidstaten om de verzoeker in kennis te stellen van alle noodzakelijke informatie wordt des te belangrijker gezien de mogelijke consequenties van niet-nakoming voor de verzoeker. Wanneer een verzoeker weigert mee te werken door niet de voor de behandeling van het verzoek vereiste gegevens te verstrekken en door zijn vingerafdrukken en gezichtsopname niet af te staan, kan dat er bijvoorbeeld toe leiden dat het verzoek wordt afgewezen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien overeenkomstig de procedure voor impliciete intrekking van een verzoek (artikel 7, lid 3, en artikel 39, lid 1, onder c)). Weigering om de verplichting tot het afstaan van vingerafdrukken na te komen is momenteel een grond voor de toepassing van een versnelde behandelingsprocedure. Aangezien dit echter een belangrijk element is om het verzoek als volledig te beschouwen, moeten ernstigere consequenties worden verbonden aan niet-nakoming door de verzoeker.

Verzoekers moeten in de lidstaat blijven waar zij aanwezig moeten zijn krachtens de Dublinverordening (artikel 7, lid 5) en zij moeten alle rapportageverplichtingen nakomen die op hen kunnen rusten uit hoofde van de richtlijn opvangvoorzieningen (artikel 7, lid 6). Niet-naleving van de rapportageverplichtingen kan er ook toe leiden dat een verzoek wordt afgewezen als een verzoek waarvan impliciet is afgezien (artikel 39, lid 1, onder f)), en wanneer een verzoeker niet in de lidstaat verblijft waar hij aanwezig moet zijn, wordt zijn verzoek behandeld in het kader van de versnelde behandelingsprocedure (artikel 40, lid 1, onder g)).

Binnen drie werkdagen nadat een verzoek is ingediend, moet aan de verzoeker een document worden verstrekt waarin wordt verklaard dat hij een verzoeker is, dat hij het recht heeft om op het grondgebied van de lidstaat te blijven en dat het niet om een geldig reisdocument gaat (artikel 29). De voornaamste bepalingen inzake documenten zijn overgenomen uit de richtlijn opvangomstandigheden en zijn verwerkt in dit voorstel met de bedoeling de procedure voor internationale bescherming te stroomlijnen. Het voorstel beschrijft de soort informatie die in dat document moet worden opgenomen en voorziet in de mogelijkheid van een uniform model voor die documenten, dat moet worden vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling teneinde ervoor te zorgen dat iedere verzoeker in elke lidstaat hetzelfde document ontvangt (artikel 29, lid 5).

De verzoeker heeft het recht op het grondgebied van een lidstaat te blijven met het oog op en voor de duur van de administratieve procedure. Dit recht vormt geen recht op verblijf en geeft de verzoeker niet het recht om zonder toestemming naar een andere lidstaat te reizen. Zoals in de richtlijn asielprocedures zijn de uitzonderingen op het recht om tijdens de administratieve procedure op het grondgebied van de lidstaat te blijven beperkt, duidelijk afgebakend in het voorstel en hebben zij betrekking op volgende verzoeken en gevallen van overdracht of uitlevering aan een andere lidstaat overeenkomstig het Europees aanhoudingsbevel, aan een derde land of aan een internationaal strafhof of tribunaal (artikel 9).

• Procedurele waarborgen

Het stroomlijnen van de procedure is noodzakelijk om de efficiëntie van de procedure in alle lidstaten te waarborgen en tegelijk te garanderen dat de individuele verzoeker zo snel mogelijk een beslissing krijgt, hetzij positief of negatief. Dit mag evenwel niet het ongewenste effect hebben dat afbreuk wordt gedaan aan het recht van het individu om zijn verzoek te laten behandelen op een adequate en omvattende wijze die de verzoeker in staat stelt alle elementen aan te voeren die relevant zijn om zijn verzoek te staven in de loop van de behandeling ervan. Daarom bevat dit voorstel belangrijke waarborgen voor de verzoeker om te garanderen dat hij, met beperkte uitzonderingen en in alle fasen van de procedure, het recht geniet te worden gehoord in een persoonlijk onderhoud, met de nodige tolkdiensten wordt bijgestaan en kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging krijgt.

Het voorstel waarborgt het recht van verzoekers om te worden gehoord via een persoonlijk onderhoud over de ontvankelijkheid of over de gegrondheid van hun verzoeken, ongeacht het soort administratieve procedure dat op hun geval wordt toegepast (artikel 12, lid 1). Het recht op een persoonlijk onderhoud is pas doeltreffend indien de verzoeker wordt bijgestaan door een tolk (artikel 12, lid 8) en in de gelegenheid wordt gesteld de gronden voor zijn verzoek uitvoerig toe te lichten. Het is belangrijk dat de verzoeker voldoende tijd voor voorbereiding en overleg met zijn juridisch adviseur of raadsman wordt geboden en dat hij tijdens het onderhoud door de juridisch adviseur of raadsman mag worden bijgestaan. In inhoudelijke onderhouden die worden gehouden met betrekking tot het onderzoek ten gronde van het verzoek krijgt de verzoeker de gelegenheid alle elementen aan te dragen die nodig zijn om zijn verzoek te staven, en om ontbrekende elementen en inconsistenties toe te lichten (artikel 11, lid 2). In het kader van een ontvankelijkheidsprocedure heeft de verzoeker het recht op een onderhoud over de ontvankelijkheid waarin hem de gelegenheid wordt geboden om voldoende redenen te verstrekken waarom zijn verzoek niet als niet-ontvankelijk kan worden afgewezen (artikel 10, lid 2).

Het persoonlijk onderhoud moet worden gevoerd in omstandigheden die passende vertrouwelijkheid waarborgen (artikel 12, lid 2) en door voldoende opgeleid en bekwaam personeel, waaronder zo nodig personeel van autoriteiten van andere lidstaten of door het Asielagentschap van de Europese Unie ingezette deskundigen (artikel 12, leden 3 en 7). Van een persoonlijk onderhoud kan enkel worden afgezien indien de beslissingsautoriteit op het punt staat een positieve beslissing over het verzoek te nemen of van oordeel is dat de verzoeker niet persoonlijk gehoord kan worden als gevolg van omstandigheden waarop hij geen invloed heeft (artikel 12, lid 5). Aangezien het persoonlijk onderhoud een essentieel onderdeel van de behandeling van de aanvraag vormt, moet het onderhoud worden opgenomen en moet de verzoekers en hun juridisch adviseurs toegang worden gegeven tot de opname, alsook tot het verslag of de schriftelijke weergave van het onderhoud voordat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt, of in het geval van een versnelde behandelingsprocedure, op hetzelfde ogenblik als dat van de beslissing (artikel 13).

Overeenkomstig de richtlijn asielprocedures hebben verzoekers het recht op kosteloze juridische en procedurele informatie tijdens de administratieve procedure, en moeten zij kosteloze rechtsbijstand ontvangen in de fase van het beroep in eerste instantie wanneer zij niet de middelen hebben om zelf voor zulke rechtsbijstand te betalen. In dit voorstel wordt toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging in alle fasen van de procedure noodzakelijk geacht om verzoekers in staat te stellen hun rechten onverkort uit te oefenen gezien de strakkere termijnen van de procedure. Daarom voorziet het voorstel in het recht voor verzoekers om te verzoeken om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in alle fasen van de procedure (artikel 15, lid 1), behoudens beperkte, in het voorstel omschreven uitzonderingen. In overeenstemming daarmee kunnen de lidstaten besluiten geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer de verzoeker over voldoende middelen beschikt en wanneer het verzoek of het beroep wordt geacht geen reële kans van slagen te hebben (artikel 15, lid 3, onder a) en b), en artikel 15, lid 5, onder a) en b)). In de administratieve procedure kunnen de lidstaten ook besluiten kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging uit te sluiten in geval van volgende verzoeken (artikel 15, lid 3, onder c)), en in de beroepsfase kunnen zij dat doen met betrekking tot het beroep in tweede instantie of hoger (artikel 15, lid 5, onder c)).

De Commissie acht het noodzakelijk en passend dit recht uit te breiden tot de administratieve procedure, ter erkenning van een praktijk die al in tweeëntwintig lidstaten bestaat. Hiertoe moeten voldoende middelen worden besteed aan de kwaliteit van de besluitvorming tijdens de administratieve procedure. Desalniettemin blijkt uit de praktijk van lidstaten die al in deze mogelijkheid voorzien dat de verlening van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging nuttig is om bijstand van hoge kwaliteit te waarborgen, wat leidt tot kwaliteitsvollere administratieve beslissingen met mogelijk minder beroepen.

• Niet-begeleide minderjarigen en verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven

Dit voorstel handhaaft een hoog niveau van bijzondere procedurele waarborgen voor kwetsbare categorieën verzoekers (artikel 19), en met name voor niet-begeleide minderjarigen (artikelen 21 en 22). Om een billijke procedure voor deze verzoekers te waarborgen is het noodzakelijk zo vroeg mogelijk in de procedure hun behoeften te identificeren en hun passende steun en begeleiding te bieden in alle fasen van de procedure (artikel 20, lid 1). Indien het niet mogelijk is zulke passende steun te verlenen in het kader van een versnelde behandelingsprocedure of een grensprocedure, dan mogen die procedures niet worden toegepast (artikel 19, lid 3).

Met betrekking tot kinderen in het algemeen, geldt als leidend beginsel bij de toepassing van de gemeenschappelijke procedure dat het belang van het kind primeert. Alle kinderen, ongeacht hun leeftijd en of zij al dan niet begeleid worden, hebben ook het recht op een persoonlijk onderhoud, tenzij dat kennelijk niet in het belang van het kind is (artikel 21, leden 1 en 2).

Aan niet-begeleide minderjarigen moet zo snel mogelijk een voogd worden toegewezen en uiterlijk vijf werkdagen na het moment waarop een niet-begeleide minderjarige een verzoek doet (artikel 22, lid 1). Verschillen tussen de uiteenlopende voogdijstelsels voor niet-begeleide minderjarigen in de lidstaten kunnen ertoe leiden dat procedurele waarborgen niet in acht worden genomen, minderjarigen geen passende zorg krijgen of dat zij worden blootgesteld aan risico's of precaire situaties, wat hen er mogelijk toe beweegt onder te duiken. Dit voorstel beoogt, rekening houdend met een door het Bureau voor de grondrechten verrichte studie over voogdij over kinderen 13 , de voogdijpraktijken te standaardiseren met het oog op snel en doeltreffend voogdijschap in de gehele Unie.

De rol van de voogd bestaat erin een niet-begeleide minderjarige bij te staan en te vertegenwoordigen met het oog op het verdedigen van het belang van het kind en zijn algemeen welzijn in de procedure voor internationale bescherming. Zo nodig, en indien mogelijk uit hoofde van het internationaal recht, mag de voogd in rechte optreden ten behoeve van de minderjarige (artikel 4, lid 2, onder f)). Om te waarborgen dat niet-begeleide minderjarigen passende steun krijgen, is in het voorstel voorzien dat een voogd niet verantwoordelijk mag worden gesteld voor een buitenproportioneel aantal minderjarigen (artikel 22, lid 4, eerste alinea). In het licht van de taken en verantwoordelijkheden van de voogd, met inbegrip van de termijnen voor de verschillende procedurestappen uit hoofde van deze verordening, is het noodzakelijk dat het aantal gevallen dat aan elke voogd wordt toegewezen redelijk is en dat het voorstel ook voorziet in de invoering van een passend systeem om de prestaties van elke voogd te monitoren (artikel 22, lid 4, tweede alinea).

• Toepassing van de versnelde behandelingsprocedure en de grensprocedure

In dit voorstel wordt de versnelde behandelingsprocedure verplicht gesteld in bepaalde beperkte gevallen met betrekking tot op het eerste gezicht kennelijk ongegronde verzoeken, zoals wanneer de verzoeker duidelijk inconsistente of valse verklaringen aflegt, de autoriteiten misleidt met valse informatie of wanneer een verzoeker uit een veilig land van herkomst komt. Evenzo moet een verzoek worden behandeld in het kader van de versnelde behandelingsprocedure wanneer het duidelijk frauduleus is, bijvoorbeeld wanneer de verzoeker de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit wil vertragen of dwarsbomen of wanneer hij niet om internationale bescherming heeft verzocht in de lidstaat van eerste binnenkomst of in de lidstaat waar hij legaal verblijft, of wanneer een verzoeker van wie het verzoek in behandeling is en die een verzoek in een andere lidstaat heeft gedaan of die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt zonder verblijfsdocument wordt teruggenomen overeenkomstig de nieuwe door de Commissie in het kader van de Dublinverordening voorgestelde regels zonder dat hij aantoont dat hij zijn verplichtingen niet is nagekomen wegens omstandigheden waarop hij geen invloed heeft (artikel 40, lid 1).

Grensprocedures, die normaal het gebruik van detentie in de gehele procedure inhouden, blijven facultatief en kunnen worden toegepast voor het onderzoeken van de ontvankelijkheid of de gegrondheid van verzoeken op dezelfde gronden als in het kader van een versnelde behandelingsprocedure. Indien binnen vier weken geen beslissing is genomen, verwerft de verzoeker het recht om het grondgebied binnen te komen en er te blijven (artikel 41).

Gelet op het feit dat de versnelde behandelingsprocedure nu verplicht wordt, dat er bij de toepassing van de grensprocedure in de meeste gevallen sprake is van detentie, dat beide procedures een korte looptijd hebben en dat er geen automatisch schorsende werking uitgaat van een beslissing die in deze procedures wordt genomen, is het noodzakelijk dat alle procedurele waarborgen van toepassing zijn op de individuele verzoeker, met name het recht om te worden gehoord in een persoonlijk onderhoud, tolkdiensten en kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging (artikel 40, lid 1, en artikel 41, lid 1). De toepassing van deze procedures is beperkt wat niet-begeleide minderjarigen betreft (artikel 40, lid 5, en artikel 41, lid 5) en deze procedures kunnen niet worden toegepast op verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven, tenzij deze verzoekers passende steun in het kader van deze procedures kan worden geboden (artikel 19, lid 3).

• Ontvankelijkheid van aanvragen

De algemene regel is dat een verzoek om internationale bescherming ten gronde moet worden onderzocht om te bepalen of een verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening asielnormen) 14 . Er hoeft geen onderzoek ten gronde te worden gevoerd wanneer een verzoek overeenkomstig dit voorstel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Dit voorstel bepaalt dat wanneer een van de in het voorstel vastgestelde ontvankelijkheidsgronden van toepassing is, het verzoek als niet-ontvankelijk moet worden afgewezen (artikel 36, lid 1) en het onderzoek niet langer dan een maand mag duren (artikel 34, lid 1). Voor de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig de door de Commissie in het kader van de Dublinverordening voorgestelde nieuwe regels, moet de eerste lidstaat waar een verzoek is ingediend de ontvankelijkheid van dat verzoek onderzoeken wanneer een land dat geen lidstaat is, als een voor de verzoeker veilig eerste land van asiel of veilig derde land wordt beschouwd. Met het oog op de efficiënte werking van het Dublinsysteem is in het voorstel bepaald dat het onderzoek van de gronden met betrekking tot het eerste land van asiel of veilig derde land niet langer dan tien werkdagen mag duren (artikel 34, lid 1, tweede alinea).

Een verzoek moet als niet-ontvankelijk worden beschouwd wanneer het een volgend verzoek is zonder nieuwe relevante elementen of bevindingen of wanneer een afzonderlijk verzoek van een echtgenoot, partner of begeleide minderjarige niet gerechtvaardigd wordt geacht (artikel 36, lid 1, onder c) en d)).

De gronden met betrekking tot het eerste land van asiel en veilig derde land mogen niet worden toegepast op personen die secundaire bescherming genieten en die zijn hervestigd overeenkomstig Verordening (EU) XXX/XXX (verordening inzake hervestiging) 15 indien zij besluiten de vluchtelingenstatus aan te vragen zodra zij zich op het grondgebied van de lidstaten bevinden.

De gevallen die onder de Dublinverordening vallen, met inbegrip van de gevallen waarin een andere lidstaat internationale bescherming heeft toegekend zoals bepaald in de voorgestelde Dublinhervorming, moeten worden behandeld in het kader van het Dublinsysteem (artikel 36, lid 2).

Wanneer uit een voorlopige beoordeling blijkt dat een verzoek kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond, mag het verzoek op die grond worden afgewezen zonder de ontvankelijkheid ervan te onderzoeken.

Aangezien de ontvankelijkheidsprocedure van zeer korte duur is en in bepaalde gevallen een beslissing, zoals die welke wordt genomen op basis van een reden die verband houdt met het eerste land van asiel, geen automatische schorsende werking heeft, is het noodzakelijk te waarborgen dat de individuele verzoeker alle procedurele waarborgen geniet, met name het recht om te worden gehoord in een persoonlijk onderhoud, tolkdiensten en kosteloze rechtsbijstand (artikel 36, lid 1). Er worden echter uitzonderingen op deze procedurele waarborgen gemaakt in het geval van volgende verzoeken.

• Behandeling van volgende verzoeken

Dit voorstel verduidelijkt en vereenvoudigt de procedure inzake de behandeling van volgende verzoeken, en biedt tegelijk de nodige instrumenten om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om volgende verzoeken in te dienen. Een volgend verzoek is een verzoek dat door dezelfde verzoeker in een lidstaat wordt gedaan nadat een vorig verzoek is afgewezen door middel van een definitieve beslissing (artikel 42, lid 1). Een volgend verzoek is onderworpen aan een voorafgaand onderzoek om te bepalen of de verzoeker al dan niet nieuwe elementen of bevindingen heeft voorgelegd die de kans aanzienlijk groter maken dat hij voor erkenning als begunstigde van internationale bescherming in aanmerking komt (artikel 42, lid 2). Indien dit niet het geval is, moet het volgende verzoek worden afgewezen als niet-ontvankelijk of als kennelijk ongegrond indien het verzoek zo duidelijk ongegrond of bedrieglijk is dat het geen reële kans van slagen heeft (artikel 42, lid 5).

In dit voorstel is bepaald dat het voorafgaande onderzoek moet worden gevoerd op basis van schriftelijke toelichtingen en een persoonlijk onderhoud. Het persoonlijk onderhoud kan achterwege blijven wanneer uit de schriftelijke toelichtingen blijkt dat het verzoek geen relevante nieuwe elementen of bevindingen oplevert of dat het duidelijk ongegrond is en geen reële kans van slagen heeft (artikel 42, lid 3). Voorts geniet een verzoeker geen kosteloze rechtsbijstand tijdens de fase van het voorafgaande onderzoek (artikel 15, lid 3, onder c)).

In geval van volgende verzoeken is er geen automatische schorsende werking en kunnen uitzonderingen worden gemaakt op het recht van het individu om op het grondgebied van een lidstaat te blijven wanneer een volgend verzoek als niet-ontvankelijk of duidelijk ongegrond wordt afgewezen, of in het geval van een tweede of later volgende verzoek, zodra een verzoek wordt gedaan in een lidstaat na een definitieve beslissing waarbij een vorig volgend verzoek als niet-ontvankelijk, ongegrond of kennelijk ongegrond is afgewezen (artikel 43). De Commissie beschouwt deze aanpak als gerechtvaardigd aangezien het verzoek van de individuele verzoeker dan al zou zijn behandeld in het kader van de administratieve procedure alsook door een rechterlijke instantie en de verzoeker procedurele waarborgen zou hebben genoten, met inbegrip van een persoonlijk onderhoud, tolkdiensten en kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging.

'Veilig land'-begrippen

In haar mededeling van 6 april 2016 oordeelde de Commissie dat het gebruik van het 'veilig land'-mechanisme een cruciaal aspect van een gemeenschappelijke benadering vormt. Met name heeft de Commissie aangekondigd dat zij de procedurele gevolgen van het begrip zou harmoniseren en de discretionaire bevoegdheid om het al dan niet te gebruiken zou intrekken.

Het gebruik van de begrippen eerste land van asiel en veilig derde land maakt het mogelijk bepaalde verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren wanneer bescherming had kunnen worden verkregen in een derde land (artikel 36, lid 1, onder a) en b)). De twee begrippen kunnen worden toegepast ten aanzien van een verzoeker na een afzonderlijk onderzoek dat een onderhoud over de ontvankelijkheid omvat.

Dit voorstel verduidelijkt de twee begrippen. Beide begrippen zijn gebaseerd op het bestaan van voldoende bescherming in de zin van het voorstel (artikelen 44 en 45). Het belangrijkste verschil tussen de twee begrippen betreft de individuele verzoeker. Terwijl volgens het begrip eerste land van asiel de verzoeker bescherming overeenkomstig het Verdrag van Genève of voldoende bescherming in dat derde land heeft genoten, en nog steeds een beroep kan doen op die bescherming, bestaat volgens het begrip veilig derde land voor de verzoeker de mogelijkheid om bescherming te ontvangen overeenkomstig de materiële normen van het Verdrag van Genève of voldoende bescherming overeenkomstig dit voorstel. Dit verschil is de reden waarom in dit voorstel, zoals in het huidige wetgevingskader, wordt voorzien in een automatische schorsende werking van beroep met betrekking tot een beslissing genomen op grond van het begrip veilig derde land, maar niet op grond van het begrip eerste land van asiel (artikel 53, lid 2, onder b)). Geoordeeld wordt dat er een hoger risico op een mogelijke schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) bestaat bij de toepassing van het begrip veilig derde land en daarom blijft de schorsende werking van het beroep noodzakelijk om een daadwerkelijk rechtsmiddel overeenkomstig artikel 13 te waarborgen.

In haar mededeling van 10 februari 2016 16 heeft de Commissie alle lidstaten ertoe aangemoedigd het begrip veilig derde land in hun nationale wetgeving op te nemen en de toepassing ervan voor te schrijven. In dit voorstel stelt de Commissie een geharmoniseerde EU-benadering van de toepassing ervan voor, met volledige inachtneming van de internationale verplichtingen die zijn verankerd in het Handvest, het EVRM en het Verdrag van Genève, teneinde te waarborgen dat het in alle lidstaten op dezelfde wijze wordt toegepast, en stelt zij voor dat veilige derde landen op het niveau van de Unie worden aangewezen via een toekomstige wijziging van deze verordening op basis van de in deze verordening vastgestelde voorwaarden en nadat een gedetailleerde, op feiten gebaseerde beoordeling is uitgevoerd die een inhoudelijk onderzoek en een brede raadpleging van de lidstaten en relevante belanghebbenden omvat (artikel 46). Het begrip veilig derde land kan in individuele gevallen echter ook rechtstreeks worden toegepast op basis van de in de verordening vastgestelde voorwaarden.

Het gebruik van het begrip veilig land van herkomst stelt een lidstaat in staat een verzoek te onderzoeken op basis van een weerlegbaar vermoeden dat het land van herkomst van de verzoeker veilig is. Het gebruik van dit begrip maakt het mogelijk dat verzoeken worden behandeld in het kader van de versnelde behandelingsprocedure (artikel 40, lid 1, onder e)) en dat wanneer een verzoek op deze grond als kennelijk ongegrond wordt afgewezen, het beroep geen automatisch schorsende werking heeft (artikel 53, lid 2, onder a)).

In september 2015 stelde de Commissie de goedkeuring voor van een verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst 17 om de snelle verwerking van verzoeken van personen uit deze landen te vergemakkelijken 18 . De Commissie is van mening dat de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst een integrerend deel van deze ontwerpverordening moet uitmaken. Daarom is in het onderhavige voorstel het voorstel van de Commissie voor een verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst vervat met inbegrip van dezelfde lijst van landen op basis van dezelfde rechtvaardigingen als in dat voorstel, met kleine wijzigingen in de tekst om rekening te houden met de lopende besprekingen tussen de medewetgevers (artikel 48). Zodra de medewetgevers een overeenkomst hebben bereikt, moet het voorstel van de Commissie tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst worden vastgesteld. De definitieve tekst van die nieuwe verordening moet dan worden opgenomen in de verordening asielprocedures voordat deze laatste wordt aangenomen en de verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst moet worden ingetrokken.

Het doel is om over te gaan op volledig geharmoniseerde aanmerkingen van veilige landen van herkomst en veilige derde landen op het niveau van de Unie, op basis van voorstellen van de Commissie, bijgestaan door het Asielagentschap van de Europese Unie. Daarom bevat het voorstel een horizonclausule krachtens welke de lidstaten slechts tot vijf jaar na de inwerkingtreding van deze ontwerpverordening nationale aanmerkingen van veilige landen van herkomst en veilige derde landen mogen handhaven (artikel 50, lid 1).

• Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel

Als algemene regel geldt dat een verzoeker om zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel te kunnen uitoefenen, hij het recht heeft om te blijven tot de termijn voor het instellen van een beroep in eerste instantie verstrijkt, voor zover een verzoeker dat recht uitoefent, in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel (artikel 54, lid 1). Slechts in een beperkt aantal gevallen is het mogelijk dat de schorsende werking van het beroep niet automatisch is en de individuele verzoeker de rechterlijke instantie dient te verzoeken de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit te schorsen, tenzij de rechterlijke instantie uit eigen beweging in die zin handelt. Wanneer een verzoek met een negatieve beslissing wordt afgewezen als kennelijk ongegrond of ongegrond in gevallen die onder de versnelde behandelingsprocedure of de grensprocedure vallen, als niet-ontvankelijk omdat de verzoeker uit een eerste land van asiel komt of het verzoek een volgend verzoek is wanneer een verzoek is afgewezen als expliciet ingetrokken of als een verzoek waarvan impliciet is afgezien, kan een rechterlijke instantie de verzoeker op zijn verzoek toestaan te blijven of de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit ambtshalve schorsen (artikel 54, lid 2). Wanneer een verzoeker een verder beroep instelt tegen een eerste of een volgende beslissing in beroep, heeft hij in beginsel geen recht om op het grondgebied van de lidstaten te blijven (artikel 54, lid 5).

Wanneer een uitzondering wordt gemaakt op het recht op een rechtsmiddel met een automatisch schorsende werking moeten de rechten van de verzoeker op passende wijze worden gewaarborgd door hem de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand aan te bieden, alsook door de verzoeker voldoende tijd te geven om zijn verzoek op te stellen en bij de rechterlijke instantie in te dienen. Bovendien moet de rechterlijke instantie, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld in M.S.S. v. België en Griekenland 19 , in een dergelijke context in staat zijn de feitelijke en juridische aspecten van de negatieve beslissing van de beslissingsautoriteit te onderzoeken. Rekening houdend met de uitspraak van het EHRM in I.M. v. Frankrijk 20 en die van het Hof van Justitie van de Europese Unie in Dörr 21 , en gelet op de strikte termijnen voor het instellen van beroep, stelt de Commissie voor de waarborgen die, in de richtlijn asielprocedures, enkel golden voor de grensprocedure, uit te breiden tot alle gevallen waarin een verzoeker afzonderlijk om voorlopige bescherming moet verzoeken (artikel 54, lid 3). Het moet de verzoeker worden toegestaan om op het grondgebied te blijven in afwachting van de procedure om te bepalen of hij al dan niet mag blijven. Die beslissing moet echter worden genomen binnen een maand nadat het beroep is ingesteld (artikel 54, lid 4).

• Intrekking van de internationale bescherming

In haar voorstel voor een verordening asielnormen stelt de Commissie voor de regels inzake het opnieuw beoordelen van statussen aan te scherpen om te controleren of de criteria voor het verlenen van de status vervuld blijven door systematische en regelmatige nieuwe beoordelingen in te voeren. Dergelijke nieuwe beoordelingen moeten worden verricht wanneer er een significante wijziging is in het land van herkomst die wordt weerspiegeld in informatie over het land van herkomst op het niveau van de Unie en een door het Asielagentschap van de Europese Unie opgestelde gemeenschappelijke analyse en wanneer verblijfsvergunningen voor de eerste keer worden vernieuwd voor vluchtelingen en voor de eerste en tweede keer voor personen die subsidiaire bescherming genieten. De beslissingsautoriteiten zullen de status intrekken, beëindigen of weigeren te verlengen wanneer de bescherming moet ophouden te bestaan of wanneer er uitsluitingsgronden ontstaan nadat de bescherming is verleend. De procedure voor het intrekken van internationale bescherming in dit voorstel blijft grotendeels ongewijzigd ten opzichte van het bestaande wetgevingskader. In het licht van de voorgestelde regelmatige nieuwe beoordeling van statussen werd het noodzakelijk geacht de procedurele waarborgen voor de betrokkene te verbeteren door hem in de gelegenheid te stellen zijn zaak toe te lichten tijdens een persoonlijk onderhoud en niet enkel door middel van schriftelijke toelichtingen, zoals thans het geval is, en door de nodige tolkdiensten te verlenen (artikel 52, lid 1, onder b), en artikel 52, lid 4). De betrokkene blijft het recht op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging genieten (artikel 52, lid 4).