Toelichting bij COM(2016)441 - Wijziging van de Verordeningen (EU) 2016/72 en (EU) 2015/2072 met betrekking tot bepaalde vangstmogelijkheden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Bij Verordening (EU) 2016/72 van de Raad zijn voor 2016 voor sommige visbestanden en groepen visbestanden de vangstmogelijkheden vastgesteld welke in de Uniewateren en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn. Deze vangstmogelijkheden worden doorgaans meerdere keren gewijzigd gedurende de periode waarin zij van kracht zijn. Aan Verordening (EU) 2015/2072 van de Raad dienen eveneens enkele wijzigingen te worden aangebracht om de aanduidingen van bestanden die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, aan te passen.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met andere beleidsgebieden van de Unie, met name op het vlak van milieu.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van de nieuwe basisverordening voor het GVB.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het GVB een gemeenschappelijk beleid is. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag moet de Raad maatregelen vaststellen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Keuze van het instrument

Voorgesteld(e) instrument(en): verordening.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

Niet van toepassing.

Raadplegingen van belanghebbenden

In het voorstel wordt rekening gehouden met de feedback van belanghebbenden, adviesraden, nationale overheidsdiensten, vissersorganisaties en niet-gouvernementele organisaties.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Het voorstel is gebaseerd op wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van de verordening inzake vangstmogelijkheden wordt omschreven in artikel 43, lid 3, van het Verdrag.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde maatregelen hebben geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Het voorstel beoogt de wijziging van Verordening (EU) 2016/72 zoals hieronder beschreven.

Aangezien aan het begin van het jaar bepaalde overdrachten van quota van verdragsluitende partijen bij een regionale organisatie voor visserijbeheer (ROVB) worden overeengekomen, moet ervoor worden gezorgd dat wettelijke bepalingen van kracht zijn om die overdrachten uit te voeren en de betrokken quota toe te wijzen aan de lidstaten in kwestie.

Op basis van wetenschappelijk advies over de haringbestanden in de TAC-gebieden VIa(N), VIa(S) en VIIb,c kan een TAC (totale toegestane vangst) worden vastgesteld om de verzameling van visserijafhankelijke gegevens in de twee beheersgebieden mogelijk te maken. Dit zou leiden tot beter wetenschappelijk advies over deze bestanden.

Volgens het wetenschappelijk advies dienen de vangsten van Noordse garnaal te worden verminderd. Naar aanleiding van het overleg met Noorwegen dienen de vangstbeperkingen voor Noordse garnaal in ICES-sector IIIa en de Noorse wateren ten zuiden van 62° NB te worden gewijzigd.

Voorgesteld werd een wetenschappelijke bestandsopname te verrichten om sinds lang geconstateerde tekortkomingen in bestaande bestandsopnamen inzake tong in de Ierse Zee (VIIa) te verhelpen. De huidige TAC ligt zeer laag en wordt betwist door de sector; het verschil tussen de beoordeling en de werkelijke beschikbaarheid van het bestand zou leiden tot een 'verstikkingssoorteffect' op de uitvoering van de aanlandingsverplichting. Bijgevolg is meer wetenschappelijke informatie nodig om de toestand van het bestand te beoordelen.

Een lidstaat mag bovenop zijn toegewezen quotum een extra quotum voor de ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek toewijzen waarvan hij een hoeveelheid te koop mag aanbieden die maximaal 2 % van het oorspronkelijk toegewezen quotum mag bedragen . Gezien de zeer lage TAC voor tong in ICES-sector VIIa, zou de betrokken bovenop het nationale quotum geviste hoeveelheid niet toereikend zijn voor een voldoende omvangrijke bestandsopname die de nodige data voor de wetenschappelijke beoordeling oplevert.

Bij de wetenschappelijke evaluatie van het voorstel is gebleken dat de extra toewijzing ter ondersteuning van dit project nog steeds zou resulteren in een – weliswaar beperktere – toename van de paaibiomassa. Het WTECV heeft in zijn conclusies opgemerkt dat een bestandsopname met betrekking tot het volledige bestand in beginsel nuttig zou zijn voor de beoordeling indien deze over verschillende jaren zou worden gespreid. Derhalve moet dit extra quotum, na voorafgaande goedkeuring van de lidstaten die beschikken over quota voor tong in ICES-sector VIIa, en uitsluitend voor de looptijd van het wetenschappelijke project, worden toegekend aan een of meer vaartuigen die deelnemen aan het project.

Momenteel verleent ICES wetenschappelijk advies voor squalus acanthias en is de rapporteringscode eveneens gebaseerd op de Latijnse naam van deze soort. In Verordening (EU) 2016/72 komt de Nederlandse naam (doornhaai/hondshaai) echter niet overeen met de Latijnse naam van de soort. Derhalve moet de Nederlandse naam worden vervangen door 'doornhaai', overeenkomstig de Latijnse benaming.

Op dit moment zijn de vangstmogelijkheden voor doornhaai (squalus acanthias) vastgesteld op 0 ton. In een aantal visserijen wordt deze soort echter nog steeds in aanzienlijke hoeveelheden gevangen en dus vormt ze een echte verstikkingssoort voor de volledige tenuitvoerlegging van de aanlandingsverplichting. Ter vergemakkelijking van de tenuitvoerlegging van de aanlandingsverplichting werd een project ontwikkeld om de vangst van doornhaai (squalus acanthias) in realtime te vermijden. Bij de evaluatie ervan heeft het WTECV geconstateerd dat het voorstel mogelijk kan bijdragen tot herstel van het bestand door 'vermijdingsgedrag' te bevorderen. Het zou de vaartuigen die deelnemen aan het project, moeten worden toegestaan beperkte hoeveelheden doornhaaien (squalus acanthias) die dood zijn of die niet zouden overleven bij onmiddellijke vrijlating, aan te landen. Dit zou niet leiden tot een verhoging van de visserijsterfte en geen negatieve gevolgen hebben voor het herstel van een bestand. Als voorzorgsmaatregel om ervoor te zorgen dat het herstel van het bestand op de lange termijn niet in het gedrang komt, dienen de aanlandingen te worden beperkt tot een totale jaarlijkse hoeveelheid van 270 ton, met een maandelijkse beperking van maximaal 2 ton voor elk vaartuig dat deelneemt aan het project. Alle lidstaten die dat wensen, kunnen deelnemen aan het project en zij moeten informatie uitwisselen over de gebieden waar zij doornhaai (squalus acanthias) hebben gevangen. De lidstaten moeten een lijst van deelnemende vaartuigen indienen bij de Commissie. De toewijzing zou enkel voor de looptijd van het project gelden.

Bij de tussentijdse vergadering van ICCAT in maart 2016 werd overeengekomen dat de Unie een deel van haar reservekweekcapaciteit aan Portugal zou kunnen toewijzen voor de inzet van in het wild gevangen blauwvintonijn in de kweek. Zo zou Portugal in de toekomst een blauwvintonijnkwekerij kunnen exploiteren. Daarom dient de overeenkomstige capaciteitsbeperking te worden ingevoerd.

Een ander doel van het voorstel van de Commissie is de wijziging van Verordening (EU) 2015/2072 van de Raad tot vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, namelijk om de aanduidingen van bestanden die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, aan te passen. Volgens het recentste advies bevindt het sprotbestand in de Botnische Golf zich binnen biologisch veilige grenzen en bevindt het haringbestand in de Golf van Riga zich buiten biologisch veilige grenzen.