Toelichting bij COM(2016)380 - Inspanningen die de lidstaten in 2014 hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 10.6.2016


COM(2016) 380 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de inspanningen die de lidstaten in 2014 hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen


2.

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD


over de inspanningen die de lidstaten in 2014 hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen

Inleiding



Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid 1 moeten de lidstaten jaarlijks een verslag opstellen over de verhouding tussen de vangstcapaciteit van hun vloot en de vangstmogelijkheden. Om een gemeenschappelijke aanpak in de gehele Unie te bevorderen, worden die nationale vlootverslagen opgesteld aan de hand van de in 2014 door de Commissie vastgestelde richtsnoeren voor de analyse van het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden volgens artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid 2 (hierna 'de richtsnoeren van de Commissie' genoemd). Voorts moet een lidstaat die een structurele onevenwichtigheid vaststelt, voor de betrokken vlootsegmenten een actieplan indienen, onder vermelding van de ter aanpassing dienende streefdoelen, de aan te wenden instrumenten en een duidelijk tijdschema voor de uitvoering. Op basis van die nationale vlootverslagen 3 stelt de Commissie een verslag op over de inspanningen die de lidstaten hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen. Onderhavig verslag betreft het jaar 2014.

3.

De jaarlijkse verslagen en actieplannen van de lidstaten


Alle 23 kustlidstaten hebben bij de Commissie een verslag voor 2014 ingediend. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) is door de Commissie verzocht het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden op een gestandaardiseerde manier voor alle EU-vlootsegmenten te analyseren 4 . Alle verstrekte evenwichtsindicatoren die in het kader van de EWG's 15-17 van het WTECV zijn gebruikt, werden berekend in overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie.

Het WTECV heeft geconcludeerd dat de lidstaten bij het opstellen van hun nationale verslagen aanzienlijke inspanningen hebben geleverd. Uit de analyse van de nationale verslagen blijkt evenwel dat de indicatoren niet in alle gevallen voor alle vlootsegmenten konden worden berekend. Dit komt door ontbrekende gegevens of, in het geval van economische en technische indicatoren, door clustering van segmenten (om de vertrouwelijkheid van commerciële informatie te waarborgen). Het ontbreken van gegevens kan de berekening van de evenwichtsindicatoren voor de vlootsegmenten bemoeilijken en bijgevolg afdoen aan de betrouwbaarheid en de representativiteit van die indicatoren. Om de dekkingsgraad en de geschiktheid van de indicatoren te verbeteren, moeten de lidstaten volgens het WTECV uitgebreidere gegevensreeksen verstrekken met een grotere dekking van de vlootsegmenten en meer analytische beoordelingen van de bestanden, waarmee wordt gedoeld op biologische en onderzoeksgegevens die worden verzameld op grond van het gegevensverzamelingskader (hierna 'het GVK' genoemd) 5 . De dekkingsgraad en de geschiktheid van de indicatoren zouden daarnaast kunnen worden verbeterd door uit te gaan van vangstgegevens in plaats van aanlandingen. Daarbij kan een koppeling worden gemaakt met teruggooigegevens in logboeken, d.w.z. gegevens die zijn verzameld in het kader van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen 6 (hierna 'de controleverordening' genoemd) en die worden gebruikt in het GVK. Een ander probleem betreft de samenhang van vangst- en inspanningsgegevens met een adequate geografische indeling van de Middellandse Zee, zonder welke het niet mogelijk is om de capaciteit met de inspanningen en uiteindelijk de vangstmogelijkheden in verband te brengen. Eveneens problematisch is het feit dat de lidstaten minder gegevens verzamelen over kleinschalige visserij dan over andere vlootsegmenten. Daardoor worden de inspanningen, aanlandingen en vangsten van de kleinschalige visserij in het algemeen niet gemonitord. Uit de analyse blijkt wel dat sommige vlootsegmenten, zoals trawlers, economisch afhankelijk zijn van bestanden die boven het MSY-niveau voor visserijdruk worden bevist. Ook bevestigt de analyse dat de benuttingsgraad van de vaartuigen in veel lidstaten laag is. Deze observaties rechtvaardigen een permanent actief beheer van de vlootcapaciteit en bijsturing waar dat nodig is. De lidstaten moeten onverminderd aandacht besteden aan de vangstcapaciteit van hun vloten om te komen tot economisch levensvatbare vloten die de mariene biologische hulpbronnen op een duurzame manier exploiteren.

Op grond van het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten de lidstaten maatregelen nemen om de vangstcapaciteit van hun vloten op termijn aan te passen aan hun vangstmogelijkheden. In concrete gevallen van structurele overcapaciteit op segmentniveau is een actieplan ter beperking van de onevenwichtigheden een transparant en doeltreffend middel om gaandeweg een evenwicht tussen de vissersvlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden te bereiken.

In 2015 stelden meer lidstaten een actieplan op dan in 2014. In totaal hebben 17 lidstaten 7 aan de hand van biologische, economische of technische indicatoren en/of aanvullende informatie vlootsegmenten geïdentificeerd die volgens hen onevenwichtig zijn of potentiële tekenen van onevenwichtigheid vertonen, en waarvoor derhalve overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie een actieplan moet worden opgesteld. Vijf lidstaten 8 hebben dan weer geconcludeerd dat geen enkel vlootsegment een duidelijke onevenwichtigheid vertoonde, en hebben geen actieplan ingediend.

In deze context vervult het jaarlijkse verslag een belangrijke rol. Op grond van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij 9 is de indiening van een nationaal verslag over het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie een ex-antevoorwaarde voor de goedkeuring van het operationeel programma in het kader van het EFMZV. Bovendien kan voor specifieke uit het EFMZV gefinancierde maatregelen, zoals de definitieve beëindiging van activiteiten, de vervanging van motoren of starterssteun voor jonge vissers, slechts EFMZV-steun worden verleend voor vlootsegmenten met een vastgestelde overcapaciteit (in het geval van definitieve beëindiging) of zonder structurele overcapaciteit (in het geval van de vervanging van motoren en starterssteun voor jonge vissers).

Aldus kunnen de lidstaten aan de hand van de actieplannen aangeven welke maatregelen, met inbegrip van de definitieve beëindiging van activiteiten, zijn gepland om de vangstcapaciteit te beperken van segmenten die niet worden geacht in evenwicht met hun vangstmogelijkheden te zijn. In de komende jaren zal de EFMZV-steun voor maatregelen voor de definitieve beëindiging van activiteiten de capaciteit van de EU-vloot helpen beperken en zo de druk op mariene hulpbronnen doen afnemen.

4.

De staat van de vissersvlootcapaciteit in de Unie


Op grond van het gemeenschappelijk visserijbeleid (hierna 'het GVB' genoemd) moeten de lidstaten er eveneens op toezien dat de vangstcapaciteit van hun vloot vanaf 2014 nooit groter is dan de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde capaciteitsmaxima. Zoals hierboven opgemerkt, wordt de vlootcapaciteit verder afgebouwd. In lijn met de trend over de laatste tien jaar (zie de bijlagen III en IV) is de vangstcapaciteit van de 28 lidstaten tussen januari 2014 en november 2015 gedaald met 0,8 % in kilowatt (kW) en met 1,3 % in brutotonnage (gross tonnage of GT) (zie bijlage I).

In november 2015 waren er 85 065 vaartuigen ingeschreven in het vlootregister van de EU met een totale capaciteit van 1 627 125 GT en 6 474 617 kW. Dat wijst op een vermindering in 2015 (uitgezonderd de ultraperifere gebieden) van 0,6 % in aantal vaartuigen (zie bijlage I). De vangstcapaciteit van de EU-vloot lag 18,42 % onder de capaciteitsmaxima voor tonnage en 11,60 % onder de maxima voor vermogen (zie grafiek 1). Voor de ultraperifere gebieden van de EU, die goed zijn voor 5,4 % van de totale EU-vloot, is de vlootcapaciteit tussen januari 2014 en november 2015 gedaald met 0,1 % in GT en gestegen met 0,9 % in kW (zie bijlage V).

Om te zorgen voor accurate metingen in het vlootregister, geldt voor de lidstaten overeenkomstig de controleverordening een certificatieplicht voor nieuwe motoren en voor vervangende en technisch aangepaste motoren van meer dan 120 kW. Deze geldt vanaf januari 2012 voor vaartuigen die onderworpen zijn aan een visserij-inspanningsregeling en vanaf januari 2013 voor alle vaartuigen. Voorts moeten de lidstaten overeenkomstig de controleverordening een verificatie van gegevens verrichten op basis van een steekproefplan. Zij moeten ook een fysieke controle uitvoeren wanneer er aanwijzingen zijn dat het motorvermogen van een vissersvaartuig groter is dan het op de visvergunning van dat vaartuig vermelde vermogen.

Eind december 2015 hadden 18 lidstaten 10 een steekproefplan voor de verificatie van het motorvermogen aangenomen.

Naar aanleiding van 16 precontentieuze procedures heeft de Commissie van de lidstaten alle steekproefplannen inzake motorvermogen ontvangen. Momenteel voert de Commissie audits uit om toe te zien op de daadwerkelijke uitvoering ervan.


In de periode 2007-2015 hebben de lidstaten maatregelen voor definitieve beëindiging getroffen uit hoofde van het Europees Visserijfonds om vaartuigen uit hun vloot buiten bedrijf te stellen en de capaciteit te beperken (zie grafiek 2). Tussen 2007 en 31 mei 2015 werden 4 267 vaartuigen met overheidssteun buiten bedrijf gesteld. De betrokken overheidsuitgaven bedroegen in totaal bijna 935 miljoen EUR, waarvan 546 miljoen EUR is verleend uit het EVF (zie bijlage VII) 11 . Vaartuigen die met steun uit het EVF buiten bedrijf zijn gesteld, kunnen niet worden vervangen. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de totale vlootcapaciteit afneemt. Nog eens 2 077 vaartuigen (88 014,37 GT – 215 320,6 kW) werden zonder overheidssteun aan de vloot onttrokken. Capaciteit die zonder overheidssteun wordt onttrokken, kan echter opnieuw aan de vloot worden toegevoegd.


Ook de vloten in de ultraperifere gebieden van Frankrijk, Portugal en Spanje hebben hun respectieve capaciteitsmaxima niet overschreden. In bijlage II van Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt een onderscheid gemaakt tussen die vloten (met in totaal 4 562 vissersvaartuigen) en de continentale vloten. In november 2015 waren de totale maxima voor de ultraperifere gebieden licht gedaald (–1,4 %).

5.

Regionale evaluatie


Noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan

De in brutotonnage (GT) en kilowatt (kW) uitgedrukte vangstcapaciteit is in lijn met de trend van de afgelopen jaren in het algemeen gedaald. Het WTECV merkt op dat voor de meeste vlootsegmenten in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan waarvoor economische, technische en biologische indicatorwaarden konden worden berekend, de waarden voor 2009-2013 wijzen op een gestage afname van de onevenwichtigheden tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden. In het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Noordzee en de Oostzee is de visserij in het algemeen geëvolueerd in de richting van de maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield, hierna 'MSY' genoemd). Dit heeft mogelijk ook te maken met de voortdurende verlaging van de vlootcapaciteitsmaxima in de laatste jaren.

6.

Middellandse Zee en Zwarte Zee


Uit de toestand van de bestanden in de Middellandse en de Zwarte Zee blijkt dat bijna 92 % van de beoordeelde bestanden overbevist is. In dit verband hebben de lidstaten bij de Commissie een aantal actieplannen ingediend die erop gericht zijn onevenwichtigheden aan te pakken. Wat de economische indicatoren betreft, merkt het WTECV op dat de prestaties in de periode 20092013 voor de meeste vlootsegmenten een positieve trend vertonen. De waarden voor de benuttingsgraad van de vaartuigen wijzen op een toenemende onevenwichtigheid voor de meeste vlootsegmenten die tijdens die periode zijn beoordeeld.

7.

Opmerkingen op basis van de verslagen van de lidstaten en analyse van het WTECV


Op basis van de analyse van het WTECV kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

1. Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt wat de kwaliteit van de ingediende nationale verslagen betreft. Met het oog op consistentere indicatorwaarden is er evenwel behoefte aan een betere dekkingsgraad en kwaliteit van de evenwichtsindicatoren, met name van de biologische indicatoren.

2. Uit de analyse van het WTECV blijkt dat sommige indicatoren niet voor alle vlootsegmenten konden worden berekend. Dit komt door ontbrekende gegevens of, in het geval van economische en technische indicatoren, door clustering van segmenten om de vertrouwelijkheid van commerciële informatie te waarborgen.

3. Het aantal vlootsegmenten waarvoor de lidstaten een structurele overcapaciteit hebben vastgesteld, is in 2014 in het algemeen toegenomen. Dientengevolge hebben de lidstaten 17 actieplannen ingediend met de ter aanpassing dienende streefdoelen, de aan te wenden instrumenten om een evenwicht te bereiken tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden en een duidelijk tijdschema voor de uitvoering. De lidstaten hebben gekozen voor verscheidene maatregelen om de capaciteit te verminderen, waaronder de invoering van overdraagbare visserijconcessies of de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten met steun uit het EFMZV.

4. De invoering van de ex-antevoorwaarde dat voor de goedkeuring van het operationele programma in het kader van het EFMZV een vlootverslag overeenkomstig de richtlijnen van de Commissie moet worden ingediend, heeft een sterkere koppeling tussen de EU-financiering en de naleving van de GVB-voorschriften tot stand gebracht.

5. Uit een algemeen overzicht van de EU-vloot blijkt een lage benuttingsgraad van de vaartuigen. In sommige lidstaten is de benuttingsgraad iets hoger. De hoogste mate van inactiviteit komt voor bij vloten met kleine vaartuigen, d.w.z. vaartuigen van minder dan 12 m. 93 % van de inactieve vaartuigen zijn minder dan 12 m lang, terwijl vaartuigen met een lengte tussen 12 en 24 m en vaartuigen met een lengte van meer dan 24 m respectievelijk 6 % en minder dan 2 % van het totale aantal inactieve vaartuigen uitmaken (zie grafiek 3) 12 .


6. In het algemeen zijn de laatste jaren in de hele EU aanzienlijk meer inspanningen geleverd voor het bereiken van een evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden. De vermindering van de vlootcapaciteit in de afgelopen jaren heeft de situatie van de overbeviste visbestanden verbeterd en heeft ervoor gezorgd dat de visserij zich in de richting van de MSY-doelstellingen beweegt. Daarnaast heeft een betere uitvoering van de richtsnoeren mee gezorgd voor een betere analyse van onevenwichtigheden binnen de verschillende vloten. Uit de verslagen van de lidstaten blijkt evenwel dat voor specifieke vlootsegmenten verdere inspanningen nodig zijn om de vastgestelde onevenwichtigheden te verminderen, met name in de Middellandse zee.


(1) Artikel 22, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(2) COM(2014) 545 final.
(3) Zie s-antares.fish.cec.eu.int/front
(4) Wetenschappelijk Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), Assessment of balance indicators for key fleet segments and review of national reports on Member States efforts to achieve balance between fleet capacity and fishing opportunities (STECF-15-15), https://stecf.jrc.ec.europa.eu/documents/43805/1166222/2015-10_STECF+15-15+-+Balance+capacity_JRC97991.pdf
(5)

Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 60 van 5.3.2008, blz.

1).

(6)

Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz.

1).

(7) Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal, Slovenië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. De actieplannen zijn beschikbaar via de link in bijlage VI.
(8) België, Estland, Finland, Nederland en Roemenië.
(9)
(10) België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Ierland, Kroatië, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
(11) Zie artikel 40 van Verordening (EG) nr. 498/2007 van de Commissie van 26 maart 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds (PB L 120 van 10.5.2007, blz. 1).
(12)