Toelichting bij COM(2016)68 - Standpunt EU jegens Moldavië over een vervangend protocol waarin m.b.t. oorsprongsregels naar de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels wordt verwezen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels 1 (hierna 'de conventie' genoemd) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld. De EU heeft de conventie op 15 juni 2011 ondertekend. De Republiek Moldavië heeft op 17 juli 2013 een verzoek om toetreding tot de conventie ingediend en in zijn Besluit nr. 2 van 21 mei 2014 2 heeft het Gemengd Comité van de conventie bepaald dat de Republiek Moldavië wordt uitgenodigd om tot de conventie toe te treden.

De EU en de Republiek Moldavië hebben hun akte van aanvaarding respectievelijk op 26 maart 2012 en 31 juli 2015 bij de depositaris van de conventie neergelegd. Als gevolg daarvan is op grond van artikel 10, lid 3, de conventie voor de EU en de Republiek Moldavië op respectievelijk 1 mei 2012 en 1 september 2015 in werking getreden.

In artikel 6 van de conventie is bepaald dat elke partij de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de conventie daadwerkelijk wordt toegepast. Daartoe dient het subcomité douane, opgericht bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds 3 , een besluit te nemen om Protocol II betreffende de definitie van het begrip 'producten van oorsprong' en methoden van administratieve samenwerking te vervangen door een nieuw protocol waarin, wat de oorsprongsregels betreft, naar de conventie wordt verwezen. Het door de EU in het subcomité douane in te nemen standpunt moet door de Raad worden vastgesteld.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor het besluit van de Raad is artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: besluit van de Raad.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadpleging van belanghebbenden

De EU-lidstaten werden op 30 september 2015 in het Comité douanewetboek – afdeling Oorsprong in kennis gesteld van het ontwerpbesluit van de Raad.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Er behoefde ook geen effectbeoordeling te worden verricht omdat de voorgestelde wijzigingen louter technisch van aard zijn en het thans geldende oorsprongsprotocol inhoudelijk ongemoeid laten.