Toelichting bij COM(2014)128 - Standpunt EU in de Commissie voor visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan (WCPFC) inzake instandhouding en beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2014)128 - Standpunt EU in de Commissie voor visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan (WCPFC) inzake instandhouding en ... |
---|---|
bron | COM(2014)128 |
datum | 11-03-2014 |
Bij Besluit 2005/75/EG van de Raad[1] hechtte de Europese Gemeenschap haar goedkeuring aan de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (hierna 'het verdrag' genoemd), op grond waarvan de Commissie voor de visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan (hierna 'WCPFC' genoemd) is opgericht. De WCPFC is een regionale organisatie voor visserijbeheer die belast is met de instandhouding en het beheer van tonijnen en tonijnachtigen in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan.
Op grond van artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, het standpunt vast dat namens de Unie in de regionale organisaties voor visserijbeheer moet worden ingenomen wanneer die organisaties handelingen met rechtsgevolgen vaststellen, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader.
Momenteel wordt een dergelijk standpunt binnen de regionale organisatie voor visserijbeheer bepaald op basis van een aanpak in twee fasen. In een besluit van de Raad worden de beginselen en beleidslijnen voor het standpunt van de Unie voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt ieder jaar vóór de bijeenkomst wordt aangepast via non-papers van de Commissie, die in de groep van de Raad worden besproken.
Inzake de WCPFC bepaalt Besluit 13905/09 van de Raad van 30 november 2009 dat het standpunt van de Unie wordt herzien vóór de jaarlijkse vergadering van 2014. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de Unie binnen de WCPFC voor de periode 2014-2019 uiteen te zetten, en vervangt Besluit 13905/09 van de Raad, dat betrekking heeft op de periode 2009-2014.
Met deze herziening worden de beginselen en beleidslijnen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid zoals dat is bepaald in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad[2] in het besluit opgenomen en wordt rekening gehouden met de doelstellingen van de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid[3]. Het standpunt van de Unie is bovendien aangepast aan het Verdrag van Lissabon. Het standpunt werd eveneens zo goed mogelijk afgestemd op de bijzonderheden van de verschillende regionale organisaties voor visserijbeheer.
Momenteel bevatten alle standpunten beginselen en beleidslijnen, zo ook dit standpunt dus. Bovendien werd de standaardprocedure voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie erin opgenomen, net zoals de lidstaten ook bij recent aangepaste standpunten wensten.
Inhoudsopgave
De externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid maakte deel uit van de effectbeoordeling van de voorstellen over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De beginselen en beleidslijnen voor het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid worden rechtstreeks verwerkt in de herziene standpunten.
Het volgende besluit is gebaseerd op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 43, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9, dat bepaalt dat de Raad, op voorstel van de Commissie, een besluit vaststelt tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt. Dit geldt voor het standpunt dat de Commissie namens de Unie in de WCPFC moet innemen.
Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad[4] vormt de rechtsgrond voor de beginselen die in het onderhandelingsmandaat moeten worden opgenomen.
Het volgende besluit heeft betrekking op de periode 2014-2019 en vervangt Besluit 13905/09 van de Raad, dat betrekking had op de periode 2009-2014.