Toelichting bij COM(2013)921 - Zesde jaarverslag over de uitvoering van het Europees visserijfonds (2012)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

52013DC0921

VERSLAG VAN DE COMMISSIE ZESDE JAARVERSLAG OVER DE UITVOERING VAN HET EUROPEES VISSERIJFONDS (2012) /* COM/2013/0921 final */


2.

INHOUDSOPGAVE


3.

1........... INLEIDING................................................................................................................. 3


4.

2........... ALGEMENE BEOORDELING VAN DE UITVOERING VAN HET EVF........... 3


5.

2.1........ Financiële uitvoering door de lidstaten........................................................................ 4


6.

2.2........ Belangrijkste actieterreinen van het EVF..................................................................... 4


7.

2.3........ Wijziging van de EVF-verordening.............................................................................. 5


8.

2.4........ Follow-up van het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer............................... 6


9.

2.5........ Audit van de uitvoering van de brandstofverordening................................................ 6


10.

2.6........ Uitvoering van de begroting door de Commissie......................................................... 6


11.

2.7........ Gebruik van technische bijstand door de lidstaten....................................................... 7


12.

2.8........ Gebruik van technische bijstand door de Commissie................................................... 7


13.

2.8.1..... Informatietechnologie................................................................................................... 7


14.

2.8.2..... Ondersteuningsteam voor het Europees Netwerk van visserijgebieden (FARNET).... 7


15.

2.8.3..... Conferenties.................................................................................................................. 7


16.

2.8.4..... Communicatieactiviteiten............................................................................................. 7


17.

2.8.5..... Studies.......................................................................................................................... 7


18.

2.8.6..... Tijdelijk personeel......................................................................................................... 7


2.9........ Coördinatie tussen het EVF, de Structuurfondsen en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)............................................................................... 8

19.

3........... BEOORDELING VAN DE EVF-UITVOERING PER ZWAARTEPUNT............. 8


3.1........ Zwaartepunt 1 – Aanpassing van de visserijvloot van de EU...................................... 8

20.

3.1.1..... Definitieve beëindiging van de visserijactiviteit (artikel 23 van de EVF-verordening) 9


21.

3.1.2..... Tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit (artikel 24 van de EVF-verordening).. 10


22.

3.1.3..... Investeringen aan boord van vissersvaartuigen en selectiviteit (artikel 25 van de EVF-verordening) 10


3.2........ Zwaartepunt 2 – Aquacultuur en verwerking............................................................. 11

23.

3.2.1..... Aquacultuur................................................................................................................ 11


24.

3.2.2..... Verwerking................................................................................................................. 12


3.3........ Zwaartepunt 3 – Proefprojecten (artikel 41 van de EVF-verordening)...................... 12

3.4........ Zwaartepunt 4 – Duurzame ontwikkeling van visserijgebieden................................. 12

25.

4........... FINANCIËLE UITVOERING VAN HET EVF DOOR DE COMMISSIE IN CONVERGENTIE- EN NIET-CONVERGENTIEREGIO'S.......................................................................... 14


VERSLAG VAN DE COMMISSIE

ZESDE JAARVERSLAG OVER DE UITVOERING VAN HET EUROPEES VISSERIJFONDS (2012)

Inhoudsopgave

1.

Inleiding



Dit verslag vloeit voort uit de verplichting van de Commissie krachtens artikel 68 van de EVF-verordening[1] om elk jaar een verslag over de feitelijke uitvoering van het EVF in het voorgaande jaar uit te brengen aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's. Het verslag is gebaseerd op de bestudering en beoordeling door de Commissie van de jaarverslagen van de lidstaten en alle overige beschikbare informatie.

Dit verslag bestaat uit twee hoofddelen. Het eerste deel betreft een algemene beoordeling van de uitvoering van het EVF door de lidstaten en de Commissie in 2012. Voorts wordt in dit deel ingegaan op de trends op basis van de gegevens die de lidstaten hebben verstrekt naar aanleiding van de informatie waar de Commissie overeenkomstig artikel 40 van de EVF-uitvoeringsverordening[2] om heeft verzocht.

Het tweede deel bevat een nadere beoordeling van de uitvoering van de belangrijkste maatregelen in het kader van de prioritaire zwaartepunten van het EVF. Ten aanzien van zwaartepunt 1 ligt de nadruk op definitieve beëindiging van de visserijactiviteit (artikel 23 van de EVF-verordening), tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit (artikel 24), en investeringen aan boord van vissersvaartuigen en selectiviteit (artikel 25), vaak aangeduid als de modernisering van vaartuigen. Wat betreft zwaartepunt 2 wordt in dit deel uitsluitend ingegaan op aquacultuur en verwerking, en wat betreft zwaartepunt 3 uitsluitend op proefprojecten (artikel 41). Voorts komen alle maatregelen op het gebied van de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden in het kader van zwaartepunt 4 aan bod.

26.

2. ALGEMENE BEOORDELING VAN DE UITVOERING VAN HET EVF


Dit verslag wordt aangevuld door een werkdocument van de diensten van de Commissie waarin informatie is gebruikt uit de jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de lidstaten, om de EVF-uitvoering te illustreren met nadere informatie over de financiële uitvoering per lidstaat[3].

Aan de hand van de gegevens van de lidstaten kan een vergelijking worden getrokken tussen de EVF-uitgaven op twee momenten: 31 juli 2012 en 31 mei 2013[4]. Deze vergelijking levert nuttige informatie op over trends en patronen in de uitvoering van het EVF sinds 2007, met name ten aanzien van de vastleggingen.

27.

2.1. Financiële uitvoering door de lidstaten


De door de lidstaten eind december 2012 toegezonden gecertificeerde tussentijdse betalingen maakten 41,4 % (1 776 515 076 euro) van de totale EVF-toewijzing uit, oftewel een verhoging met 49,6 % (588 789 657 euro) ten opzichte van december 2011.

Op 31 juli 2012 bedroegen de EVF-vastleggingen in totaal 2,42 miljard euro (56,31 % van de totale EVF-toewijzing). Dit komt neer op een bedrag van gemiddeld 440,36 miljoen euro per jaar sinds 2007.

Tussen 31 juli 2012 en 31 mei 2013 stegen de vastleggingen met 476 miljoen euro (een stijging van 8 % ten opzichte van het jaarlijkse gemiddelde) tot 2,898 miljard euro (67,37 % van de totale EVF-toewijzing). Dit komt neer op een stijging van 20 % in tien maanden tijd, wat duidt op een aanzienlijke versnelling van de uitvoering. Deze versnelling houdt vooral verband met de timing (het einde van de programmeringsperiode is immers in zicht), maar kan voor een deel ook worden verklaard door de aanvulling voor landen die onderworpen zijn aan financiële aanpassingsprogramma's (zie punt 2.3. verderop).

De nationale overheidsbijdragen tot 31 juli 2012 bedroegen 1,58 miljard euro (287,27 miljoen euro per jaar). Op 31 mei 2013 bedroegen deze 1,729 miljard euro – een stijging van 149 miljoen euro in tien maanden tijd. Dit cijfer laat in vergelijking met het jaarlijks gemiddelde ook zien dat er een vertraging optreedt in de nationale uitgaven die verband houdt met de begrotingsconsolidatie waar veel lidstaten mee te maken hebben.

28.

2.2. Belangrijkste actieterreinen van het EVF


Onderstaande tabel toont de vijf belangrijkste maatregelen (op basis van de vastleggingen per maatregel) in juli 2012 en mei 2013.

29.

31 juli 31 mei 2013


Definitieve beëindiging van de visserijactiviteit (19,61 %)| Verwerking (17,41 %)

Aquacultuur (12,98 %)| Definitieve beëindiging van de visserijactiviteit (17,25 %)

Verwerking (12,79 %)| Aquacultuur (14,83 %)

Vissershavens (10,89 %)| Vissershavens (11,46 %)

Tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit (7,67 %)| Tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit (7,40 %)

Uit deze tabel blijkt dat de EVF-vastleggingen aanzienlijk zijn verschoven. In de eerste helft van 2013 is het aandeel van de vlootmaatregelen, zoals definitieve beëindiging en tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit, afgenomen in vergelijking met de EVF-financiering van investeringen in verwerking. De definitieve beëindiging van de visserijactiviteit daalde met bijna 4 % en ook de tijdelijke stillegging nam af. Aquacultuur blijft van groot belang. Voorts is de lichte versnelling van de vastleggingen binnen zwaartepunt 4 (7,2 % van de vastleggingen), het vermelden waard. Deze duidt erop dat er na een trage start een inhaalslag wordt gemaakt. Het aandeel van de vastleggingen op het gebied van infrastructurele projecten (vissershavens) blijft stabiel.

De tabel bevestigt de trend in de richting van een concentratie van de EVF-vastleggingen. Op 31 juli 2012 waren de vijf belangrijkste maatregelen goed voor 63,96 % van alle vastleggingen. Op 31 mei 2013 lag dat percentage op 68,86 %, een stijging van 6,88 %.

Onderstaande tabel toont de ontwikkeling van het relatieve aandeel van de zwaartepunten in de totale vastleggingen, waarbij de vastleggingen in het kader van zwaartepunt 2 aanzienlijk zijn versneld door een stijging van de vastleggingen ter ondersteuning van aquacultuur en verwerking.

Prioritair zwaartepunt| 31 juli 31 mei Ontwikkeling

Zwaartepunt 33,05 %| 30,42 %| ▼

Zwaartepunt 28,96 %| 32,64 %| ▲

Zwaartepunt 27,59 %| 27,38 %| ▼

Zwaartepunt 7,1 %| 7,2 %| ▲

Zwaartepunt 3,29 %| 2,42 %| ▼

Onderstaande tabel toont per prioritair zwaartepunt het verband tussen de vastleggingen en de geplande uitgaven voor de programmeringsperiode. Op 31 juli 2012 was het meeste vooruitgang geboekt in zwaartepunt 1. Op 31 mei 2013 had zwaartepunt 2 een groter aandeel. De versnelling van de uitgaven in zwaartepunt 2 (+21 %) ligt aanzienlijk boven de versnelling van de totale EVF-uitgaven. Ook zwaartepunt 3 is aanzienlijk gestegen. Uit de gegevens blijkt dat zwaartepunt 4 zich positief ontwikkelt. Dit zwaartepunt ligt echter nog aanzienlijk beneden de totale EVF-uitgaven, al is de kloof verkleind.

Prioritair zwaartepunt| 31 juli 31 mei Ontwikkeling (in procentpunten)

Zwaartepunt 67,24 %| 74,36 %| ∆

Zwaartepunt 56,6 %| 77,47 %| ▲▲▲

Zwaartepunt 57,8 %| 67,31 %| ▲

Zwaartepunt 28 %| 44,60 %| ▲▲

Zwaartepunt 44,04 %| 44,60 %| ▬

30.

2.3. Wijziging van de EVF-verordening


In april 2012 is de EVF-verordening gewijzigd om de uitvoering van een aantal financiële bepalingen mogelijk te maken voor de lidstaten die ernstige problemen ondervinden of dreigen te ondervinden in verband met hun financiële stabiliteit[5]. Portugal heeft in overeenstemming met deze wijziging verzocht om een verhoging van de toewijzing per prioritair zwaartepunt tot 10 % boven het medegefinancierd tarief in verband met de uitgaven die onlangs zijn gedeclareerd in het kader van de tussentijdse betalingen. De Commissie heeft dit verzoek goedgekeurd en heeft bij de laatste betaling van 2012 een EVF-aanvulling overgemaakt van respectievelijk 3 886 540,26 euro voor convergentieregio's en 545 056,63 euro voor niet-convergentieregio's. Griekenland heeft naar aanleiding van een vergelijkbaar verzoek om toepassing van de nieuwe bepalingen een aanvullend bedrag van 8 481 762,10 euro ontvangen (8 069 045,80 euro voor convergentieregio's plus 412 716,30 euro voor niet-convergentieregio's). Ook Roemenië heeft verzocht om een verhoging van de toewijzing tot 10 % boven het medegefinancierd tarief in verband met de uitgaven die onlangs gedeclareerd zijn in het kader van de tussentijdse betalingen. De tussentijdse betalingen zijn echter niet verricht in 2012.

31.

2.4. Follow-up van het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer


De follow-up van het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer (ECA)[6] betreffende de maatregelen in het kader van artikel 25, lid 2, van de EVF-verordening, omvatte een nota met richtsnoeren van de Commissie aan de lidstaten (december 2011) over de interpretatie van artikel 25, lid 2, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen investeringen die de vangstcapaciteit van de vaartuigen niet doen toenemen en investeringen die dat wel doen. De lidstaten hebben alle projecten herzien op basis van deze nota en de meeste projecten hebben de niet-subsidiabele uitgaven inmiddels gedecertificeerd. Bovendien hebben de lidstaten in voorkomend geval de desbetreffende selectiecriteria herzien om ervoor te zorgen dat alle investeringen aan boord van vissersvaartuigen vooraf worden beoordeeld. De herziening werd aangevuld met een verklaring van de begunstigde waaruit blijkt dat het project niet bijdraagt tot het vergroten van de vangstcapaciteit van het vaartuig, en een verklaring van de verantwoordelijke bemiddelende instantie (waarbij soms een onafhankelijk deskundige is ingeschakeld) om ervoor te zorgen dat de geplande investering niet leidt tot een verhoging van de vangstcapaciteit van het vaartuig.

32.

2.5. Audit van de uitvoering van de brandstofverordening


De audit van de uitvoering van de brandstofverordening (Verordening (EG) nr. 744/2008 van de Raad) wees op tekortkomingen in de nationale beheers- en controlesystemen. De Commissie heeft ervoor gezorgd dat deze tekortkomingen grondig zijn geanalyseerd door de verantwoordelijke nationale autoriteiten. In voorkomend geval zijn de nationale middelen om de subsidiabiliteit van maatregelen te controleren, versterkt, met name wat betreft een degelijke controle van het aantal zeedagen bij definitieve beëindiging of middelen om te controleren dat schepen inactief blijven gedurende een tijdelijke stillegging van de visserijactiviteiten. Bovendien is de methode om te controleren of is voldaan aan bepaalde vereisten van Verordening (EG) nr. 744/2008, bijvoorbeeld de vereiste als bedoeld in artikel 12, lid 3, dat de energiekosten ten minste 30 % uitmaken van de productiekosten, door de Commissie onderzocht en in voorkomend geval door de lidstaten herzien.

33.

2.6. Uitvoering van de begroting door de Commissie


Wat de jaarlijkse vastleggingen betreft, is in 2012 15,5 % (667 529 520 euro) van de totale kredieten voor 2007-2013 (4 292 990 279 euro) vastgelegd, waarvan 507 543 231 euro voor convergentieregio's en 159 986 289 euro voor niet-convergentieregio's. Wat de betalingen betreft, is in 2012 11,1 % (474 988 271,60 euro) van de totale kredieten uitbetaald, waarvan 74,6 % voor convergentieregio's (354 196 149,01 euro) en 25,4 % voor niet-convergentieregio's (120 792 122,59 euro). Het betrof tussentijdse betalingen. Nadere gegevens hierover zijn te vinden in bijlage I en in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie.

34.

2.7. Gebruik van technische bijstand door de lidstaten


In 2012 hebben 21 lidstaten middelen in de begroting voor technische bijstand vastgelegd (zwaartepunt 5). De volgende lidstaten hebben hogere bedragen voor technische bijstand vastgelegd: Nederland (dat 58,3 % van de EVF-middelen heeft toegewezen aan zwaartepunt 5), Slovenië (51,6 %), het VK (51,2 %), Portugal (38 %), Polen (15,75 %) en Spanje (10,9 %). De gefinancierde maatregelen omvatten onder meer de versterking van de administratieve capaciteit, IT-ontwikkeling, reclame en voorlichting, alsook de ondersteuning van het beheer en de uitvoering van de operationele programma's.

35.

2.8. Gebruik van technische bijstand door de Commissie


In 2012 heeft de Commissie 2 892 347,69 euro van de EVF-begroting voor technische bijstand gebruikt voor het volgende:

36.

2.8.1. Informatietechnologie


De Commissie heeft 463 330,89 euro vastgelegd voor computerapparatuur en aanverwante diensten met betrekking tot het onderhoud en de ontwikkeling van de voor de uitvoering van het EVF noodzakelijke informatiesystemen van de Commissie.

37.

2.8.2. Ondersteuningsteam voor het Europees Netwerk van visserijgebieden (FARNET)


Voor de FARNET-ondersteuningseenheid is 1 890 841,80 euro vastgelegd. In 2012 bleef FARNET een belangrijke rol spelen in het vergemakkelijken van de uitvoering van EVF-zwaartepunt 4 via methodologische en thematische ondersteuning van de beheersautoriteiten en de plaatselijke actiegroepen voor de visserij. Er werden twee transnationale seminars georganiseerd: de eerste in juni in Olhão (Portugal) over groene groei in visserijgebieden, de tweede in november in Quiberon (Frankrijk) over het voorbereiden van de plaatselijke actiegroepen voor de visserij op de opvolger van zwaartepunt 4 (vanuit de gemeenschap geleide ontwikkeling in het kader van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij). Er werden onder meer twee technische dossiers en twee magazines over deze onderwerpen gepubliceerd. FARNET droeg bij tot de zichtbaarheid van zwaartepunt 4 via de FARNET-website, een account op een sociaalnetwerksite, de verzameling van goede projectpraktijken en een regelmatige nieuwsbrief.

38.

2.8.3. Conferenties


In november 2012 organiseerde de Commissie een conferentie over aquacultuur (49 505,67 euro) in La Coruña (Spanje).

39.

2.8.4. Communicatieactiviteiten


De Commissie heeft 38 870,45 euro vastgelegd voor een videoclip over de projecten in het kader van EVF-zwaartepunt 4. De clip kan worden bekeken op de EUROPA-website.

40.

2.8.5. Studies


In 2012 heeft de Commissie 449 799 euro vastgelegd voor een studie met de titel 'Evaluatie achteraf van de EVF-maatregelen op het vlak van sloop en tijdelijke stillegging'.

41.

2.8.6. Tijdelijk personeel


De Commissie heeft 850 000 euro vastgelegd voor de bezoldiging van bij de uitvoering van het EVF betrokken tijdelijk personeel, met name om voldoende officiële EU-talen te bestrijken.

42.

2.9. Coördinatie tussen het EVF, de Structuurfondsen en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)


Uit de operationele programma's blijkt dat alle lidstaten zich bewust zijn van de noodzaak om bij de uitvoering van het EVF te zorgen voor samenhang en coördinatie met de Structuurfondsen (het EFRO en het ESF), alsook met het ELFPO. De OP's geven informatie over de systemen die in de lidstaten zijn (of worden) opgezet om overlap te voorkomen, zoals voorgeschreven in artikel 6 van de EVF-verordening. In de jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de lidstaten wordt niet gewezen op fundamentele coördinatieproblemen.

43.

3. BEOORDELING VAN DE EVF-UITVOERING PER ZWAARTEPUNT


3.1. Zwaartepunt 1 – Aanpassing van de visserijvloot van de EU

De laatste gegevens van de EU-lidstaten, zoals gepubliceerd in het jaarlijks economisch verslag van de EU-vloot 2013, wijzen uit dat de EU-vloot in 2011 4,7 miljoen ton aquatische levensmiddelen aanvoerde, met een waarde van 6,3 miljard euro. De visserijvloot van de EU voerde in 2011 minder aan dan in 2010, maar de aanvoer vertegenwoordigde een hogere waarde. De visserijvloot van de EU zette de consolidatie en het langzame economisch herstel van de laatste jaren voort. Desondanks leed naar schatting ongeveer 45 % van de vlootsegmenten verlies, hetgeen ruimte laat voor verdere aanpassingen[7].

Het aantal zeedagen van de EU-vloot nam tussen 2008 en 2011 met bijna 8 % toe, terwijl het totale brandstofverbruik in dezelfde periode met 7,7 % daalde. Dit wijst erop dat de EU-vloot brandstofefficiënter wordt en dat wordt onderzocht hoe het brandstofverbruik kan worden verminderd om de gevolgen van de stijgende brandstofprijzen te beperken, bijvoorbeeld door aanpassing van het visserijgedrag en verandering van het vistuig.

In 2011 is het totale aantal vissers in loondienst in de EU-vloot met 6 % gedaald ten opzichte van 2010, waarbij het gemiddelde salaris echter met 8 % is gestegen. In sommige lidstaten en vlootsegmenten is sprake van een hoog percentage deeltijdbanen, met name in kleinschalige kustvloten.

Anekdotische aanwijzingen in het economisch verslag duiden erop dat een aantal in het kader van het EVF gefinancierde maatregelen, zoals proefprojecten, certificeringsregelingen en een overstap op minder brandstofintensief vistuig, de economische prestaties van verschillende vloten hebben verbeterd.

Kleinschalige kustvloten: Over het algemeen presteren kleinschalige kustvloten beter dan vloten die uit grotere schepen bestaan. Kleinschalige kustvloten waren goed voor 40 % van de totale werkgelegenheid. Ofschoon ze slechts 6 % van de brutotonnage en het aanvoergewicht voor hun rekening namen, waren ze goed voor 15 % van de aanvoerwaarde en voor 20 % van de nettowinst en de bruto toegevoegde waarde. Vergeleken met de overige vloten genereerden zij de hoogste bruto toegevoegde waarde en de hoogste bruto- en nettowinst als percentage van de baten.

Deze positieve trend wordt bevestigd door de bevindingen van een recente sociaaleconomische studie waarin de kustgebieden van Galicië, Schotland, Bretagne en Sicilië werden onderzocht[8]. Daaruit ontstaat het beeld dat kleinschalige kustvloten over het algemeen winstgevend zijn. Dankzij het grote aantal deeltijdbanen (waarbij de visserij niet de enige inkomstenbron van de gezinnen is) kunnen kleinschalige kustvloten vrij goed het hoofd bieden aan economische problemen. Qua omvang zijn deze vloten stabiel, hoewel sommige groter worden. Deze groei kan in sommige gevallen worden verklaard door statistische aanpassingen, maar ook doordat grote schepen worden vervangen door kleinere schepen die minder brandstof verbruiken en op minder (of niet alle) gereglementeerde bestanden vissen. Deze trend wordt voorts bevorderd doordat plaatselijke vissers die voor de economische crisis overstapten naar andere sectoren (zoals de bouw en de catering) weer actief worden in de visserij.

44.

3.1.1. Definitieve beëindiging van de visserijactiviteit (artikel 23 van de EVF-verordening)


Het EVF omvat maatregelen om de visserijvloot van de EU aan te passen, inclusief overheidssteun voor de definitieve beëindiging of tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit. Op 31 juli 2012 waren er in totaal 3 692 concrete acties van definitieve beëindiging in behandeling. Daarvoor is ongeveer 475 miljoen euro uit het EVF vastgelegd (128 657 euro per actie). De nationale overheden droegen daarnaast 364,44 miljoen euro bij (98 711 euro per actie). De totale overheidsbijdrage per concrete actie bedroeg 227 368 euro. Op 31 mei 2013 was het aantal definitieve beëindigingen met 9,1 % toegenomen tot 4 026. Daarbij werd in 3 977 concrete acties overgegaan tot sloop (98,78 %) en kregen de schepen in 49 gevallen een nieuwe functie buiten de visserij (1,22 %). Er hebben nog geen definitieve beëindigingen plaatsgevonden om kunstmatige riffen aan te leggen.

Er is een bedrag van 486 miljoen euro uit het EVF vastgelegd voor sloopwerkzaamheden (122 233 euro per actie). De nationale overheden droegen daarnaast 329,90 miljoen euro bij (82 957 euro per actie). De totale overheidsbijdrage bedroeg 205 190 euro. Een vergelijking van de bedragen laat zien dat de gemiddelde overheidsuitgaven voor sloopwerkzaamheden dalen.

Evaluatie achteraf van de maatregelen op het vlak van definitieve beëindiging Een recente studie[9] naar de EVF-maatregelen op het gebied van definitieve beëindiging en tijdelijke stillegging van de visserijactiviteiten en naar het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij, onderzocht de vlootmaatregelen in een selectie van negen lidstaten[10]. Uit de voorlopige resultaten blijkt dat twee beheersautoriteiten van mening zijn dat sloop geen doeltreffend en efficiënt instrument is om de vangstcapaciteit en de visbestanden met elkaar in overeenstemming te brengen, met name afgezet tegen de overdraagbare visserijconcessies[11]. Nog eens vijf beheersautoriteiten[12] zijn van mening dat sloop een doeltreffende, zij het grotendeels inefficiënte manier is om de vangstcapaciteit snel te verlagen gemeten in brutotonnage en kilowatt. Dezelfde autoriteiten die ondervraagd zijn in het kader van de studie zijn echter van mening dat er geen duidelijk verband bestaat tussen capaciteitsverlagingen en de toestand van de visbestanden. De studie bevestigt daarnaast in grote lijnen dat sloop is gebruikt als middel om de economische efficiëntie te vergroten en, in veel gevallen, om de vloot te moderniseren[13]. Verder blijkt uit de studie dat de meeste ondervraagde autoriteiten denken dat sloop in de toekomst wellicht minder noodzakelijk is, aangezien de herstructurering van de vloten bijna voltooid is. Daarnaast zijn er individuele begunstigden geïnterviewd. Velen van hen gaven aan dat ze de visserijactiviteiten bij gebrek aan door de overheid gefinancierde sloop zouden hebben voortgezet. Hun keuze voor sloop had echter niets te maken met de toestand van de visbestanden, maar hield voornamelijk verband met de gebrekkige winstgevendheid van hun onderneming en/of met andere factoren, zoals het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Uit de studie blijkt tevens dat een aanzienlijk aantal personen (22 %) dat overheidssteun heeft ontvangen voor het slopen van zijn vissersvaartuigen, de slooppremies heeft geherinvesteerd in de visserijsector – via de modernisering van een van zijn andere vaartuigen, de aankoop van een ander vaartuig (met voorbeelden in zeven van de negen nationale casestudies) of in een ander gebied binnen de visserijsector. Hierdoor rijst de vraag hoe efficiënt en doelmatig de huidige sloopprogramma's zijn als het gaat om het zorgen voor een evenwicht tussen de vloot en de visbestanden. Tot slot blijkt uit de studie dat de sloopprogramma's – in elk geval in de onderzochte lidstaten – in het algemeen niet gericht waren op kleinschalige kustvloten.

45.

3.1.2. Tijdelijke stillegging van de visserijactiviteit (artikel 24 van de EVF-verordening)


Het EVF ondersteunde op 31 juli 2012 47 885 concrete acties van tijdelijke stillegging (57 % van het totale aantal acties). De overheidssteun bedroeg echter maar 6 369 euro per actie (3 881,50 euro uit het EVF en 2 487 euro aan nationale overheidssteun). Op 31 mei 2013 ging het om 54 826 concrete acties (54,31 % van het totale aantal acties van 100 935). De overheidssteun per actie bleef vrijwel gelijk (6 397 euro, waarvan 3 914 euro uit het EVF en 2 484 euro aan nationale overheidssteun).

Evaluatie achteraf van de maatregelen op het vlak van tijdelijke stillegging Uit bovengenoemde evaluatie achteraf is gebleken dat de gevolgen van tijdelijke stillegging hoofdzakelijk economisch van aard waren (met enige aanwijzingen over het behoud van de werkgelegenheid op de korte termijn), en niet zozeer ecologisch. In de studie werd daarnaast geconcludeerd dat, hoewel de regelingen voor tijdelijke stillegging waren uitgevoerd vanwege verplichte stopzettingen van de visserijactiviteiten, overheidsfinanciering van groter nut was geweest voor het politiek aanvaardbaar maken van de maatregelen dan de beperking van de visserijinspanningen.

46.

3.1.3. Investeringen aan boord van vissersvaartuigen en selectiviteit (artikel 25 van de EVF-verordening)


Ondanks de onzekerheden rond de follow-up van het verslag van de Rekenkamer van december 2011 (zie punt 2.4.) betreffende de uitvoering van artikel 25 van de EVF-verordening, maakten de EVF-vastleggingen voor investeringen aan boord van vissersvaartuigen en selectiviteit (dikwijls moderniseringen genoemd) in juli 2012 8,7 % van het totaal uit, en in mei 2013 bijna 11 % (11 341 concrete acties), een stijging van bijna 25 % in tien maanden tijd.

De volgende maatregelen zijn van groot belang vanwege hun bijdrage tot de bevordering van de selectiviteit van het vistuig en het beperken van klimaatverandering:

– de vervanging van motoren – op 31 mei 2013 ondersteunde het EVF 1 065 vervangingsoperaties van motoren, oftewel 1,28 % van de 83 000 Europese vissersvaartuigen;

– de vervanging van vistuig – op 31 mei 2013 ondersteunde het EVF 316 vervangingsoperaties van vistuig (0,5 % van alle door het EVF gesteunde operaties).

Deze twee maatregelen kennen een behoorlijke hefboomwerking (een euro aan EVF-financiering zorgt voor ongeveer vier euro aan nationale, veelal particuliere, financiering). De gemiddelde totale kosten per concrete actie zijn vrij gering (24 000 euro voor een motor en 11 000 euro voor vistuig), waardoor het relatief eenvoudig is om sterke hefboomeffecten te realiseren.

3.2. Zwaartepunt 2 – Aquacultuur en verwerking

47.

3.2.1. Aquacultuur


De aquacultuurproductie in de EU-28 (met inbegrip van Kroatië) bedroeg 1,3 miljoen ton in 2011 (een daling van 0,3 % ten opzichte van 2010) met een totale waarde van 3,5 miljard euro[14]. Hoewel recente gegevens duiden op een verbetering van de economische prestatie van de bedrijven in de aquacultuursector, zijn de meeste banen in de sector deeltijdbanen, met in totaal 80 000 werknemers in 14 000 bedrijven, waarvan 90 % microbedrijven zijn. Deeltijdwerk is met name een belangrijke factor in de subsectoren schaal- en schelpdieren en zoetwatervis.

De tabellen van paragraaf 2 laten zien dat de uitgaven aan aquacultuurmaatregelen blijven behoren tot de grootste EVF-vastleggingen. Op 31 mei 2013 was een bedrag van 429,9 miljoen euro uit het EVF vastgelegd voor aquacultuur. De bijdrage van de EU had een hefboomwerking die resulteerde in 183,4 miljoen euro aan nationale overheidsbijdragen en nog eens 537,8 miljoen euro aan particuliere financiering. Een euro aan EVF-financiering leverde met andere woorden 1,68 euro aan aanvullende nationale financiering op (0,43 euro aan publieke en 1,25 euro aan particuliere financiering).

Ofschoon de laatste trends een stijging van de EVF-steun voor investeringen in aquacultuur laten zien, is de productie in de laatste tien jaar gestagneerd. Tegenwoordig is 10 % van de consumptie van aquatische levensmiddelen in de EU afkomstig van de aquacultuur, 25 % van de visserij en 65 % van de invoer uit derde landen (producten van zowel de visserij als de aquacultuur). De kloof tussen de consumptie en de productie in de vangstsector is de laatste jaren gestaag gegroeid, en aquacultuur kan bijdragen tot het dichten van die kloof. De Commissie schat dat er drie- à vierduizend voltijdbanen kunnen worden gecreëerd wanneer de consumptie van de Europese aquacultuur met 1 % stijgt.

De Commissie heeft om deze reden via de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid geprobeerd om aquacultuur te bevorderen aan de hand van een open coördinatiemethode. Deze methode creëert geen nieuwe verplichtingen en verandert het rechtskader niet. De methode komt voort uit de vaststelling van strategische richtsnoeren door de Commissie, met als doel de lidstaten bij te staan bij de opstelling van hun nationale strategische meerjarenplannen, met inachtneming van hun uiteenlopende uitgangsposities, uitdagingen en potentieel.

In de richtsnoeren[15], die de Commissie heeft vastgesteld na raadpleging van de belanghebbenden in 2012, worden vier uitdagingen vastgesteld voor de duurzame groei in de sector: 1) vaststelling van de belangrijkste groeibelemmeringen, 2) verbetering van de geïntegreerde ruimtelijke ordening, 3) vergroting van de concurrentiekracht van de sector, met inbegrip van een doeltreffender gebruik van EU-financiering, en 4) betere benutting van de concurrentievoordelen.

48.

3.2.2. Verwerking


De sector visverwerking van de EU bestaat uit meer dan 3 500 ondernemingen met visverwerking als hoofdactiviteit. De omzet van de sector bedraagt ongeveer 23 miljard euro.

Uit de tabellen van paragraaf 2 blijkt dat de verwerkingssector, qua EVF-vastleggingen, de meeste EVF-steun ontvangt. Op 31 mei 2013 was 504,6 miljoen euro aan EVF-steun vastgelegd voor verwerking. De bijdrage van de EU had een hefboomwerking die resulteerde in 264,88 miljoen euro aan nationale overheidsbijdragen en nog eens 1,003 miljard euro aan particuliere financiering. Een euro aan EVF-financiering leverde met andere woorden 2,51 euro aan aanvullende nationale financiering op (0,52 euro aan publieke en twee euro aan particuliere financiering).

Bij 4 903 concrete acties is er EVF-steun verleend, waarbij de overheidssteun per actie gemiddeld 361 686 euro bedroeg. Bij ongeveer 1 892 concrete acties betrof het de uitbreiding of modernisering van de bestaande faciliteiten (68 619 euro aan EVF-steun per actie), bij 1 289 acties de bouw van nieuwe faciliteiten (173 428 euro), bij 739 acties de modernisering van afzetinstallaties (36 578 euro) en bij 173 acties de bouw van nieuwe afzetinstallaties (104 452 euro).

3.3. Zwaartepunt 3 – Proefprojecten (artikel 41 van de EVF-verordening)

Het EVF heeft in de periode 2007-2012 453 concrete acties ter bevordering van innovatie ondersteund. Het bescheiden aantal gefinancierde concrete acties (0,53 % van alle EVF-acties) kan worden verklaard uit de relatief hoge overheidsbijdrage per actie, die tot de hoogste van het EVF behoort (273 819 euro, waarvan 141 042 euro uit het EVF en 132 774 aan financiering door de nationale overheden). De totale kosten per concrete actie bedragen 334 327 euro[16], waarbij 60 486 euro afkomstig is van particuliere financiers.

Recentere gegevens laten geen significante veranderingen zien. Het aantal concrete acties steeg met 13 %, tot 504 (0,49 % van het totaal). Het hefboomeffect is relatief klein. Een euro aan EVF-financiering leverde 1,37 euro aan nationale financiering op. Daarvan bestond slechts 0,43 euro uit particuliere financiering (de nationale overheidssteun bedroeg 0,94 euro). Het hefboomeffect, en met name het particuliere deel ervan, is vergeleken met aquacultuur en verwerking vrij klein. De cijfers laten zien dat innovatie veel geld kost en voor particuliere exploitanten een risico vormt dat geen winst oplevert op de korte termijn. Op dit gebied is de behoefte aan overheidsfinanciering derhalve veel groter.

3.4. Zwaartepunt 4 – Duurzame ontwikkeling van visserijgebieden

In 2012 is aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de uitvoering van zwaartepunt 4. Eind december hadden alle 21 lidstaten die ervoor hadden gekozen om zwaartepunt 4 uit te voeren, hun plaatselijke actiegroepen voor de visserij geselecteerd. Het aantal geselecteerde groepen is daarbij gestegen naar 303 (83 meer ten opzichte van eind 2011). De ontwikkeling en de selectie van projecten namen eveneens aanzienlijk toe, van 1 625 geselecteerde projecten eind 2011 tot 2 756 eind 2012.

Ook de vastleggingen namen aanzienlijk toe, waarbij het aantal concrete acties steeg van 2 732 op 31 juli 2012 tot 4 704 op 31 mei 2013 – een stijging van 72 % in tien maanden tijd[17].

Uit een aantal grondige casestudies die door de ondersteuningseenheid van FARNET zijn uitgevoerd, is gebleken dat de plaatselijke groepen een belangrijke rol hebben gespeeld in het samenbrengen van de vissersgemeenschappen en het vergroten van hun invloed, door hun toegang te verlenen tot de besluitvorming. Een groot aantal projecten heeft bijgedragen tot inkomensverhoging en instandhouding van banen via het versterken van de positie van de vissers in de toeleveringsketen – zodat een groter deel van de toegevoegde waarde lokaal kan worden vastgehouden – en in de lokale economie, door de integratie tussen de actoren en de sectoren te vergemakkelijken. Zwaartepunt 4 heeft daarnaast de werkgelegenheid voor de plaatselijke bevolking van de visserijgebieden gestimuleerd, door ondernemerschap en innovatie te bevorderen en het potentieel van blauwe groei en kustontwikkeling te benutten. De plaatselijke groepen speelden tevens een belangrijke rol bij het mobiliseren van lokale middelen en het verlenen van hulp bij het aanboren van andere financieringsbronnen.

In 2013 zal de Commissie de aanzet geven voor een studie naar de eerste concrete resultaten van zwaartepunt 4 en de mate waarin dit zwaartepunt een doeltreffend antwoord biedt op de uitdagingen van de vissersgemeenschappen.

De lidstaten staan in 2013 voor de uitdaging om de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de plaatselijke partnerschappen van de programmeringsperiode 2007-2013 worden voortgezet in de programmeringsperiode 2014-2020.

49.

4. FINANCIËLE UITVOERING VAN HET EVF DOOR DE COMMISSIE IN CONVERGENTIE- EN NIET-CONVERGENTIEREGIO'S|


|| Land|| Toegekend[18] a| Vastgelegd b| Betaald c| % (b) / (a)| % (c) / (a)

|| België| Periode 2007-| 26 261 648,| 21 694 722,| 15 856 227,| 82,61%| 60,38%

|| Begrotingsjaar: 4 412 449,| 4 488 923,| 4 612 318,|

|| Bulgarije| Periode 2007-| 75 876 747,| 61 059 315,| 24 502 673,| 80,47%| 32,29%

|| Begrotingsjaar: 13 084 212,| 13 951 819,| 8 876 800,|

|| Tsjechië| Periode 2007-| 27 106 675,| 22 710 961,| 19 509 468,| 83,78%| 71,97%

|| Begrotingsjaar: 4 043 811,| 4 218 249,| 4 751 403,|

|| Denemarken| Periode 2007-| 133 675 169,| 113 425 745,| 81 116 203,| 84,85%| 60,68%

|| Begrotingsjaar: 19 463 114,| 19 852 376,| 15 682 178,|

|| Duitsland| Periode 2007-| 149 121 176,| 123 796 571,| 66 340 414,| 83,02%| 44,49%

|| Begrotingsjaar: 22 443 794,| 22 615 496,| 5 985 395,|

|| Estland| Periode 2007-| 84 568 039,| 69 079 907,| 42 228 804,| 81,69%| 49,93%

|| Begrotingsjaar: 12 995 534,| 14 201 298,| 11 253 780,|

|| Ierland| Periode 2007-| 42 266 603,| 34 916 400,| 33 467 120,| 82,61%| 79,18%

|| Begrotingsjaar: 7 101 580,| 7 224 661,| 12 876 961,|

|| Griekenland| Periode 2007-| 207 832 237,| 178 811 400,| 94 864 163,| 86,04%| 45,64%

|| Begrotingsjaar: 29 514 336,| 29 278 211,| 26 878 883,|

|| Spanje| Periode 2007-| 1 131 890 912,| 967 521 798,| 599 079 998,| 85,48%| 52,93%

|| Begrotingsjaar: 162 654 289,| 163 526 782,| 194 609 146,|

|| Frankrijk| Periode 2007-| 215 686 616,| 182 921 534,| 97 093 626,| 84,81%| 45,02%

|| Begrotingsjaar: 31 457 343,| 32 086 491,| 9 318 657,|

|| Italië| Periode 2007-| 424 342 854,| 360 602 126,| 163 479 766,| 84,98%| 38,53%

|| Begrotingsjaar: 61 620 807,| 62 672 067,| 0,|

|| Cyprus| Periode 2007-| 19 724 418,| 16 736 518,| 15 480 209,| 84,85%| 78,48%

|| Begrotingsjaar: 2 871 876,| 2 929 314,| 2 202 183,|

|| Letland| Periode 2007-| 125 015 563,| 102 564 209.| 86 400 450,| 82,04%| 69,11%

|| Begrotingsjaar: 19 243 706,| 20 816 794,| 21 230 404,|

|| Litouwen| Periode 2007-| 54 713 408,| 45 381 203,| 28 624 771,| 82,94%| 52,32%

|| Begrotingsjaar: 8 161 553,| 8 671 254,| 5 503 907,|

|| Luxemburg| Periode 2007-| 0,| 0,| 0,| 0,00%| 0,00%

|| Begrotingsjaar: 0,| 0,| 0,|

|| Hongarije| Periode 2007-| 34 769 572,| 28 229 202,| 21 439 659,| 81,19%| 61,66%

|| Begrotingsjaar: 5 952 501,| 6 241 343,| 8 574 577,|

|| Malta| Periode 2007-| 8 372 329,| 6 727 108,| 2 862 430,| 80,35%| 34,19%

|| Begrotingsjaar: 1 271 388,| 1 426 192,| 736 367,|

|| Nederland| Periode 2007-| 48 578 417,| 41 219 646,| 21 203 569,| 84,85%| 43,65%

|| Begrotingsjaar: 7 073 021,| 7 214 481,| 8 001 998,|

|| Oostenrijk| Periode 2007-| 5 259 318,| 4 469 039,| 4 374 761,| 84,97%| 83,18%

|| Begrotingsjaar: 763 814,| 776 936,| 729 306,|

|| Polen| Periode 2007-| 734 092 574,| 607 762 267,| 274 047 384,| 82,79%| 37,33%

|| Begrotingsjaar: 121 944 858,| 124 084 618,| 63 019 617,|

|| Portugal| Periode 2007-| 246 485 249,| 206 026 617,| 111 789 897,| 83,59%| 45,35%

|| Begrotingsjaar: 35 759 773,| 36 332 633,| 28 194 561,|

|| Roemenië| Periode 2007-| 230 645 644,| 162 928 626,| 32 299 988,| 70,64%| 14,00%

|| Begrotingsjaar: 39 257 052,| 42 262 575,| 0,|

|| Slovenië| Periode 2007-| 21 640 283,| 18 568 490,| 9 136 385,| 85,81%| 42,22%

|| Begrotingsjaar: 3 515 536,| 3 298 585,| 3 384 733,|

|| Slowakije| Periode 2007-| 13 123 309,| 10 467 782,| 5 170 176,| 79,76%| 39,40%

|| Begrotingsjaar: 1 782 386,| 1 971 551,| 0,|

|| Finland| Periode 2007-| 39 448 827,| 33 473 027,| 22 341 700,| 84,85%| 56,63%

|| Begrotingsjaar: 5 743 752,| 5 858 627,| 5 914 242,|

|| Zweden| Periode 2007-| 54 664 803,| 46 384 052,| 24 999 874,| 84,85%| 45,73%

|| Begrotingsjaar: 7 959 199,| 8 118 383,| 0,|

|| Verenigd Koninkrijk| Periode 2007-| 137 827 889,| 114 117 078,| 51 946 750,| 82,80%| 37,69%

|| Begrotingsjaar: 23 112 801,| 23 409 861,| 32 650 846,|

|| Totaal| Periode 2007-| 4 292 990 279,| 3 581 595 343,| 1 949 656 478,| 83,43%| 45,41%

|| Begrotingsjaar: 653 204 485,| 667 529 520,| 474 988 271,|

[1] Artikel 68 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds, PB L 223 van 15.8.2006.

[2] Verordening (EG) nr. 498/2007 van de Commissie van 26 maart 2007, PB L 120 van 10.5.2007.

[3] Tabel I. Financiële uitvoering in convergentieregio’s.

Tabel II. Financiële uitvoering in niet-convergentieregio's.

Tabel III. Geprogrammeerde EVF-bedragen per prioritair zwaartepunt en per lidstaat.

Tabel IV. Gecertificeerde EVF-uitgaven per prioritair zwaartepunt en per lidstaat.

[4] Vanwege problemen met de kwaliteit van de gegevens van sommige lidstaten (Tsjechië, Denemarken, Finland) zijn voor de gegevens van mei 2013 de gegevens van mei 2012 gebruikt.

[5] Verordening (EU) nr. 387/2012 van de Raad [PB L 129 van 16.5.2012] tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds.

[6] Speciaal verslag nr. 12/2011 'Hebben de EU-maatregelen bijgedragen tot de aanpassing van de capaciteit van de vissersvloten aan de beschikbare vangstmogelijkheden?'.

[7] Deze gegevens worden gestaafd door de nota over de winstgevendheid van de EU-visserijvloot die het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek voor het Europees Parlement heeft opgesteld – IB/B/PECH/IC/2013-087 – juli 2013.

[8] Sociaaleconomische dimensies van de visserij in de EU. Rapport in opdracht van de Commissie, MRAG, augustus 2013.

[9] Evaluatie achteraf van de EVF-maatregelen op het vlak van sloop en tijdelijke stillegging, MRAG-rapport in opdracht van de Commissie, eindrapport, te publiceren in november 2013.

[10] Denemarken, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Polen, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

[11] Denemarken en het VK.

[12] Estland, Frankrijk, Polen, Portugal en Zweden.

[13] In de afgelopen vijf jaar is de gemiddelde leeftijd van de vloot met nog geen twee jaar gestegen, hetgeen erop wijst dat sloop (al dan niet met overheidssteun) de veroudering van de vloot vertraagt.

[14] De gegevens komen uit het economisch ontwerpverslag over aquacultuur 2013 van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, en hebben ook betrekking op kwekerijen en banken.

[15] Strategische richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU, COM(2013)229.

[16] De kosten per concrete actie zijn aanzienlijk hoger dan die van een actie op het gebied van definitieve beëindiging, ongeveer gelijk aan die van een verwerkingsactie en lager dan de kosten van acties op het gebied van vissershavens (475 500 euro) en omschakelingen (490 000 euro), waarbij die laatste twee soorten acties de duurste zijn.

[17] Van de EVF-zwaartepunten is dit zwaartepunt in aantallen het snelst gestegen, al zijn de vorderingen veel kleiner wanneer de gecertificeerde bedragen in ogenschouw worden genomen.

[18] In de bedragen voor de periode 2007-2013 is rekening gehouden met de annuleringen.