Toelichting bij COM(2013)753 - Vangstquota 2014 voor bepaalde vissoorten en categorieën van vissoorten in EU-wateren en voor EU-schepen in wateren buiten de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel

Alle verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden moeten het bevissen van de bestanden beperken tot niveaus die in overeenstemming zijn met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn de doelstellingen voor de jaarlijkse voorstellen inzake vangst- en inspanningsbeperkingen vastgesteld die moeten garanderen dat de visserij in de Unie vanuit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt duurzaam verloopt.

De vangstmogelijkheden worden jaarlijks vastgesteld (die voor diepzeebestanden om de twee jaar). Dit staat de invoering van een langetermijnbeheer evenwel niet in de weg. De Europese Unie heeft in dit verband aanzienlijke vooruitgang geboekt: de uit commercieel oogpunt belangrijkste bestanden vallen nu onder meerjarige beheersplannen. De jaarlijkse TAC’s en maximale inspanningsniveaus moeten daarmee in overeenstemming zijn.

Toepassingsgebied

Voor 2014 heeft de Commissie rekening gehouden met de wens van de lidstaten dat opnieuw één enkele algemene vangstmogelijkhedenverordening zou worden vastgesteld, in tegenstelling tot de in 2012 en 2013 gevolgde aanpak. Voor die beide jaren werden telkens twee afzonderlijke verordeningen voorgesteld en aangenomen: één voor de vangstmogelijkheden waarover de EU autonoom beslist en één voor de vangstmogelijkheden die worden vastgesteld op basis van in het kader van bilaterale of multilaterale onderhandelingen genomen besluiten. Bijgevolg zijn de structuur en de recurrente tekstgedeelten van het voorliggende voorstel gebaseerd op een versmelting van die afzonderlijke in 2013 vastgestelde verordeningen (Verordeningen (EU) nr. 39/2013 en (EU) nr. 40/2013 van de Raad).

Met betrekking tot de vangstmogelijkheden die voortvloeien uit maatregelen welke in het kader van multilaterale of bilaterale visserijovereenkomsten of processen zijn afgesproken, handelt de Unie op basis van een standpunt dat stoelt op wetenschappelijk advies en op haar eigen beleidsdoelstellingen, die ook op interne EU-besluiten van toepassing zijn. Het resultaat van dergelijke onderhandelingen impliceert dat de Unie ermee instemt verbintenissen ten aanzien van derde partijen aan te gaan. Wat de omzetting van dergelijke besluiten in het recht van de Unie betreft, reikt de discretionaire bevoegdheid van de Unie niet veel verder dan wat over de interne verdeling onder de lidstaten wordt overeengekomen. Voor de interne verdeling geldt het beginsel van relatieve stabiliteit. In dit verband heeft het voorstel betrekking op:

· Gedeelde bestanden, d.w.z. bestanden die gezamenlijk worden beheerd hetzij met Noorwegen in de Noordzee en het Skagerrak, hetzij in het kader van NEAFC-overeenkomsten tussen kuststaten.

· Vangstmogelijkheden die voortvloeien uit overeenkomsten in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's).

In dit voorstel is een aantal vangstmogelijkheden als 'p.m.' (pro memoria) aangegeven. Dit heeft te maken met het feit dat:

– het advies voor een aantal bestanden niet beschikbaar zal zijn op de datum waarop het voorstel zou moeten worden goedgekeurd; of

– bepaalde vangstbeperkingen en andere aanbevelingen van de betrokken ROVB's nog niet zijn vastgesteld omdat hun jaarvergaderingen nog niet hebben plaatsgevonden; of

– de cijfers voor bestanden in de wateren van Groenland en voor met Noorwegen en andere derde landen gedeelde of geruilde bestanden nog niet beschikbaar zijn omdat zij afhangen van de resultaten van het overleg met deze landen in november en december 2014.

Overzicht van de visbestanden

Naar goede gewoonte heeft de Commissie in haar jaarlijkse Mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden (COM(2013)319 final, hierna 'de mededeling' genoemd) een beeld geschetst van de situatie waarop de voorstellen inzake vangstmogelijkheden moeten worden afgestemd. De mededeling biedt een overzicht van de toestand van de bestanden op grond van de bevindingen van de in 2012 verstrekte wetenschappelijke adviezen. Het goede nieuws is dat van de bestanden waarvoor een volledige analyse beschikbaar is, het percentage dat wordt overbevist is afgenomen van 86 % in 2009 tot 39 % in 2013. Niettemin vallen er nog steeds zorgwekkende trends te signaleren. Zo is het aantal bestanden waarvoor het advies luidt dat de vangst tot het laagst mogelijke niveau moet worden teruggebracht, gestegen. Wat de toelevering van gegevens betreft, hebben de lidstaten niet volledig aan hun rapportageverplichtingen voldaan. Dat is nochtans van essentieel belang, willen zij een robuuste analyse van de toestand van de diverse bestanden faciliteren.

Op verzoek van de Commissie heeft de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) in juli zijn jaarlijks advies over de meeste door het onderhavige voorstel bestreken visbestanden uitgebracht. ICES heeft rekening gehouden met de door de Commissie in haar mededeling gepresenteerde beleidsoriëntaties. Dit advies is beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) tijdens zijn plenaire zomervergadering.

De door deze twee instanties verstrekte adviezen berusten hoofdzakelijk op gegevens; alleen bestanden waarvoor voldoende en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, kunnen volledig worden beoordeeld met het oog op schattingen van hun omvang en prognoses over hoe zij zullen reageren op de diverse exploitatiescenario's ("vangstopties"). Als voldoende gegevens beschikbaar zijn, kunnen de wetenschappelijke instanties ramingen van aanpassingen van de vangstmogelijkheden verschaffen waarmee het bestand de maximale duurzame opbrengst (MSY – maximum sustainable yield) zal bereiken. Het advies wordt dan 'MSY-advies' genoemd. In andere gevallen passen de wetenschappelijke instanties de voorzorgsbenadering toe wanneer zij aanbevelingen betreffende het niveau van de vangstmogelijkheden formuleren. De methodiek die ICES daarbij toepast, wordt toegelicht in ICES-publicaties betreffende het opstellen van adviezen met betrekking tot bestanden waarvoor slechts beperkte gegevens voorhanden zijn[1].

De belangrijkste groep voorgestelde TAC’s is opgenomen in bijlage IA. In deze bijlage worden 152 TAC’s vermeld voor bestanden die in het Skagerrak, het Kattegat, de ICES-deelgebieden I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV, de EU-wateren van de CECAF en de wateren van Frans-Guyana worden bevist. Van deze TAC’s zijn er 23 het voorwerp van een MSY-advies. De overige vallen in de volgende categorieën:

· 13 TAC’s worden voorgesteld overeenkomstig langetermijnbeheerplannen, bijvoorbeeld beheerplannen die voortvloeien uit specifieke vigerende GVB-verordeningen, nog niet aangenomen voorstellen van de Commissie betreffende beheerplannen of door regionale adviesraden (RAR’s) voorgestelde beheerplannen die door de wetenschappelijke adviesorganen in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel worden geacht.

· 55 TAC’s betreffen bestanden waarvoor weinig gegevens voorhanden zijn en waarvoor geen volledige beoordeling kon worden gegeven. Van deze laatste zijn er 21 die in het voorstel op het niveau van 2012 worden gehandhaafd, conform een gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie dat de vangstmogelijkheden ongewijzigd zouden blijven tenzij uit wetenschappelijke adviezen zou blijken dat het bestand in kwestie aan het afnemen is. Aan deze beslissing ligt de overweging ten grondslag dat de meeste van deze bestanden bijvangsten zijn in gemengde visserijen en dat een wijziging van hun TAC’s nauwelijks van invloed is op de evolutie van hun toestand, terwijl herhaalde TAC-verlagingen kunnen leiden tot wettelijk verplichte teruggooi.

· De resterende TAC’s worden in deze fase aangegeven als “pm” (pro memoria) omdat het desbetreffende wetenschappelijk advies nog niet beschikbaar is of afhankelijk is van internationale onderhandelingen of overeenkomsten die later dit jaar zullen worden afgerond/gesloten. Voor deze bestanden zal het voorstel moeten worden bijgewerkt wanneer het advies beschikbaar komt.

Alle voorgestelde vangstmogelijkheden zijn in overeenstemming met het wetenschappelijk advies dat de Commissie met betrekking tot de toestand van de bestanden heeft ontvangen en dat is gebruikt zoals aangegeven in de mededeling.

Samenhang met andere beleidsgebieden en met de doelstellingen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling


EN

Raadpleging van belanghebbende partijen



a)

Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten



Wat betreft de aanpak die de Commissie met betrekking tot de voorgestelde vangstmogelijkheden wil hanteren, heeft zij de belanghebbenden, met name via de RAR’s, en de lidstaten geraadpleegd op basis van haar mededeling over de vangstmogelijkheden voor 2014.

Daarnaast heeft de Commissie de richtsnoeren gevolgd van haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement “Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer” (COM(2006) 246 definitief), waarin de beginselen van het zogenoemde “frontloadingsproces” (vroegtijdige consultatie) zijn uiteengezet.

Voorts heeft de Commissie in september 2013 een evenement voor belanghebbenden georganiseerd voor een presentatie en bespreking van de resultaten van het wetenschappelijk advies en de belangrijkste implicaties daarvan.

b) Samenvatting van de reacties en de manier waarop daarmee rekening is gehouden

De antwoorden op de bovengenoemde raadpleging van de Commissie inzake de vangstmogelijkheden zijn een afspiegeling van de standpunten van de lidstaten en de belanghebbenden over de evaluatie van de Commissie betreffende de visstand en de manier waarop het beheer een passend antwoord kan geven.

Lidstaten

De enige lidstaat die op het moment dat deze toelichting werd opgesteld op de mededeling had gereageerd, is het Verenigd Koninkrijk. In zijn antwoord drukt het Verenigd Koninkrijk zijn waardering uit voor de inspanningen van de Commissie om de vangstmogelijkheden in overeenstemming te brengen met het GVB-hervormingspakket en met de kaderrichtlijn mariene strategie. Het ondersteunt waar mogelijk de MSY-doelstellingen voor 2015 en pleit, wat de voorzorgsaanpak betreft, voor een pragmatische benadering en voor de vaststelling per geval van de TAC’s.

RAR Noordwestelijke wateren (NWWRAC – North Western Waters RAC)

De NWWRAC is het eens met de in het politiek akkoord over de herziening van het GVB vastgelegde doelstelling om de bestanden zo mogelijk tegen 2015, en uiterlijk tegen 2020, op MSY-niveau te bevissen. De NWWRAC erkent dat de verbetering van de selectiviteit van het vistuig in zijn activiteitgebied een prioriteit vormt en neemt nota van de specifieke punten van zorg die in de mededeling over de witvisbestanden (kabeljauw, schelvis en wijting) in de Ierse Zee en de wateren ten westen van Schotland aan de orde worden gesteld. Wat de wetenschappelijke adviezen betreft, staat de NWWRAC weliswaar positief tegenover de nieuwe adviesmethodiek die de ICES in 2012 heeft geïntroduceerd, maar hij verwacht ook dat een meer geperfectioneerde oplossing wordt uitgewerkt voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn. Daartoe wil de NWWRAC nauw met de ICES en met nationale wetenschappers blijven samenwerken om de beschikbaarheid en de kwaliteit van de gegevens te verbeteren.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Wat de toegepaste methodiek betreft, heeft de Commissie — zoals al eerder vermeld — de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en zijn Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) geraadpleegd. De adviezen van de ICES zijn gebaseerd op een advieskader dat door de groepen van deskundigen en besluitvormingsorganen van de ICES is ontwikkeld en worden uitgebracht overeenkomstig het met de Commissie overeengekomen Memorandum van overeenstemming. Het WTECV brengt zijn adviezen uit op basis van de door de Commissie verstrekte taakomschrijving.

Het uiteindelijke doel van de Unie is de bestanden op een niveau te brengen waarmee de maximale duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield - MSY) kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk opgenomen in het voorstel van de Commissie voor de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid[2]. In juni 2013 hebben de medewetgevers een politiek akkoord bereikt over dit voorstel, waarin onder meer is bepaald dat de MSY-doelstelling "… zo mogelijk tegen 2015, en voor alle bestanden uiterlijk tegen 2020, wordt bereikt." De uitdrukkelijke opneming van dit doel in de GVB-basisverordening vloeit voort uit de verbintenissen die de Unie is aangegaan met betrekking tot de conclusies van de Wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg, 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan. In die documenten is bepaald dat de landen zich ertoe verbinden om uitgedunde visbestanden, indien mogelijk, in stand te houden en uiterlijk tegen 2015 weer tot hun MSY-niveau te laten toenemen. Zoals gezegd is voor sommige bestanden de daartoe vereiste informatie inderdaad beschikbaar. Tot deze bestanden behoren qua vangsthoeveelheden en handelswaarde zeer belangrijke bestanden zoals heek, kabeljauw, zeeduivels, tong, scharretongen, schelvis en langoustine.

Om het MSY-niveau te halen, kan het noodzakelijk zijn om in bepaalde gevallen de visserijsterftecijfers te verlagen of de vangsten te beperken. In deze context maakt dit voorstel gebruik van de MSY-adviezen indien deze voorhanden zijn. Sommige bestanden zijn de jongste jaren al op MSY-niveau bevist. In dat geval zijn de voorgestelde TAC’s erop gericht dat niveau te handhaven of, indien uit het advies blijkt dat het exploitatieniveau in 2012 de MSY heeft overschreden, de visserijsterfte te verlagen om het bestand tot een duurzaam bevissingsniveau terug te brengen. Voor bestanden waarvoor het MSY-niveau nog niet is bereikt, zijn de voorgestelde TAC’s verenigbaar met het bereiken van de MSY in 2015. Deze aanpak spoort met de in de mededeling over de vangstmogelijkheden voor 2014 uiteengezette beginselen.

Voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn, formuleren de wetenschappelijke adviesorganen aanbevelingen om de vangsten te verminderen, te handhaven of eventueel te verhogen. In veel gevallen hebben de ICES-adviezen daartoe kwantitatieve richtsnoeren opgeleverd, waarbij overeenkomstig de methodologie van de ICES en bij wijze van voorzorgsmaatregel wordt uitgegaan van een grenswaarde van 20 % voor de toename of vermindering van de vangst tussen twee opeenvolgende jaren. Bij de vaststelling van de voorgestelde TAC’s is gebruik gemaakt van deze richtsnoeren. In gevallen waarin helemaal geen wetenschappelijk advies voorhanden was, is de voorzorgsaanpak gevolgd en zijn de TAC’s bij wijze van voorzorgsmaatregel met 20 % verlaagd.

Voor sommige bestanden (voornamelijk wijdverspreide bestanden, haaien en roggen) wordt het advies in het najaar uitgebracht. Het onderhavige voorstel zal zo nodig moeten worden bijgewerkt zodra dit advies is ontvangen. Ten slotte is, zoals eerder gezegd, voor 13 bestanden het advies te baat genomen om een afgesproken beheerplan ten uitvoer te leggen.

Over de huidige tendensen bij de ontwikkeling van de bestanden kan het volgende worden opgemerkt:

Iberische wateren

De zeeduivel- en scharretongbestanden verkeren in goede toestand en worden duurzaam bevist, maar sommige langoustinebestanden zijn leeggevist en hebben zich nog niet hersteld. De biomassa van het zuidelijke heekbestand blijft toenemen ondanks het feit dat de visserijdruk op dit bestand hoog blijft. De positieve ontwikkeling van dit bestand is dus wellicht te danken aan gunstige milieuomstandigheden. Om maximaal van deze trend te kunnen profiteren, is het wenselijk om de visserijinspanning ten aanzien van deze populatie te verminderen in overeenstemming met het desbetreffende langetermijnbeheerplan.

Golf van Biskaje

Het tongbestand in de Golf van Biskaje verkeert nog steeds in een suboptimale toestand; voor het derde opeenvolgende jaar adviseert de ICES een verlaging van de TAC. De TAC wordt in dit voorstel evenwel als “pm” (pro memoria) aangegeven omdat de belanghebbende partijen maatregelen voor het langetermijnbeheer van dit bestand hebben voorgesteld en de Commissie het wetenschappelijk advies over die maatregelen afwacht, dat vermoedelijk in november 2013 zal worden uitgebracht.

Keltische Zee

Er wordt minder vis opgehaald en de biomassa van een aantal bestanden van groot economisch belang in dit gebied is afgenomen. Dientengevolge worden aanzienlijke TAC-verlagingen voorgesteld als zulks in wetenschappelijke adviezen wordt bepleit, bijv. voor kabeljauw en schelvis. Hoge teruggooipercentages blijven een probleem, niet alleen in de visserij op witte rondvis maar ook in die op platvis: tong en schol worden samen gevangen, maar op grond van de wetenschappelijke adviezen zijn tegenovergestelde beheersmaatregelen vereist, namelijk een vermindering voor tong en een intensivering voor schol. Het probleem wordt nog verergerd doordat het technisch moeilijk is om selectiviteit ten aanzien van tong te bereiken (d.w.z. tong de mogelijkheid te bieden om aan het vistuig te ontkomen zonder de schol te laten ontsnappen).

Wateren ten westen van Schotland

In dit gebied zijn de witvisbestanden (kabeljauw, wijting, schelvis) er erg aan toe als gevolg van onduurzame hoeveelheden teruggooi. De kabeljauw herstelt zich niet en daarom wordt een 0-TAC voorgesteld, ook al zal een uitsluitend op TAC’s gebaseerd beheer wellicht niet volstaan om de achteruitgang van de soort een halt toe te roepen. De situatie zal in feite misschien zelfs verslechteren als gevolg van het in november bekend te maken advies voor langoustine. Indien dat advies, zoals verwacht, een verhoging van de TAC voor langoustine mogelijk zal maken, zal dat bestand nog intensiever worden bevist en zal het risico op nog meer ongewenste bijvangst van witvis alleen maar toenemen. Op selectiviteit gerichte maatregelen worden zodoende een dringende zaak. ICES heeft nog geen aanwijzingen kunnen vinden voor enige afname van de kabeljauwsterfte als gevolg van de selectiviteitsmaatregelen die thans door de in dit gebied opererende vissersvloten worden toegepast.

Ierse Zee

De toestand van de kabeljauw- en wijtingbestanden in dit gebied blijft zorgwekkend. De situatie is vergelijkbaar met die in de wateren ten westen van Schotland: er wordt te veel witvis overboord gezet en de huidige selectiviteitsmaatregelen lijken ontoereikend. De toestand van de tong- en scholbestanden is vergelijkbaar met die in de Keltische Zee.

Het ICES-advies wordt door het WTECV bevestigd en in een aantal gevallen nader uitgewerkt.

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek



Alle verslagen van het WTECV zijn beschikbaar op de website van DG MARE. Alle verslagen van de ICES zijn beschikbaar op de website van de ICES.

Effectbeoordeling



De verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden is geen instrument waarmee de Raad complexe maatregelenpakketten kan vaststellen, en moet beperkt blijven tot het in artikel 43, lid 3, van het Verdrag vastgestelde toepassingsgebied. Zij is derhalve toegesneden op een resultaatgestuurd beheer. Als het beleid in zijn geheel beter functioneert, zullen ook de jaarlijkse vangstmogelijkheden verbeteren. Dit beleid omvat met name technische maatregelen, vlootbeheer, structurele steun, controle en handhaving, marktregulering en de opneming van beheersinstrumenten in een allesomvattend maritiem beleid. Wel blijft het nodig om middels de vangstmogelijkhedenverordening aanpassingen door te voeren teneinde de essentiële hulpbronnen voor de Europese visserij- en verwerkingssector in stand te houden en negatieve gevolgen van een te hoge visserijsterfte voor het mariene milieu te voorkomen of te corrigeren.

De Unie heeft een aantal meerjarige beheerplannen vastgesteld voor bestanden van essentieel economisch belang, zoals onder andere heek, kabeljauw en platvis. Aan de goedkeuring van dergelijke plannen moet een effectbeoordeling voorafgaan. Zodra zij van kracht zijn, zijn zij bepalend voor de TAC-niveaus die voor het gegeven jaar moeten worden vastgesteld om de langetermijndoelstellingen te verwezenlijken. De Commissie is verplicht haar TAC-voorstellen op die plannen af te stemmen zolang deze feitens en rechtens van toepassing zijn. Bijgevolg zijn meerdere essentiële TAC’s in het voorstel het resultaat van de specifieke effectbeoordeling van het plan waarop zij zijn gebaseerd.

Voor het overige wil het voorstel, ook bij ontstentenis van meerjarenplannen, een kortetermijnaanpak vermijden en is de voorkeur gegeven aan een op duurzaamheid op de lange termijn gerichte benadering die rekening houdt met initiatieven van de belanghebbende partijen en de RAR’s indien deze door de ICES en/of het STECF positief zijn beoordeeld. In veel gevallen impliceert dit een meer geleidelijke verlaging van de vangstmogelijkheden.

Het MSY-gericht beleid dat aan de langetermijnbeheersaanpak van de Commissie ten grondslag ligt, heeft het voorwerp uitgemaakt van een gedetailleerde analyse en effectbeoordeling in het kader van de herziening van het GVB. Dit proces heeft geresulteerd in de indiening van een pakket voorstellen op 13 juli 2011. Thans is een fase bereikt waarin de medewetgevers het eens zijn over de wenselijkheid de MSY-doelstelling een plaats te geven onder de doelstellingen die bepalend moeten zijn voor de wijze waarop het GVB het komende decennium ten uitvoer wordt gelegd (zie punt 2 hierboven). Het herzieningsvoorstel van de Commissie is, zoals het hoort, uitgewerkt op basis van een effectbeoordeling (SEC(2011) 891) in het kader waarvan de MSY-doelstelling is geanalyseerd. In de conclusies van die beoordeling wordt de MSY-doelstelling gezien als een noodzakelijke voorwaarde om tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid te komen. De medewetgevers hebben de filosofie van het hervormingsvoorstel van de Commissie onderschreven en in juni jongstleden een politiek akkoord bereikt dat inhoudt dat de MSY-doelstelling "… zo mogelijk tegen 2015, en voor alle bestanden uiterlijk tegen 2020, wordt bereikt".

Ten aanzien van ROVB-vangstmogelijkheden en met derde landen gedeelde visbestanden vormt dit voorstel in hoofdzaak de omzetting van internationaal overeengekomen maatregelen. Alle elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden worden in aanmerking genomen bij de voorbereiding en in het verloop van de internationale onderhandelingen in het kader waarvan de vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.

2.

Juridische aspecten van het voorstel



Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Samenvatting van het voorstel

Om de met het GVB beoogde totstandbrenging van een ecologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangst- en inspanningsbeperkingen gelden voor de visserij in de Unie.

Toepassing

De bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied zijn van toepassing tot en met 31 december 2014, met uitzondering van een aantal bepalingen inzake inspanningsbeperkingen, die van toepassing zijn tot en met 31 januari 2015, en bepaalde TAC’s met specifieke seizoencycli (bijv. lodde in de wateren van Groenland).

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag dient de Raad maatregelen vast te stellen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mogen de lidstaten deze mogelijkheden op hun beurt naar eigen goeddunken over de regio's en de marktdeelnemers verdelen. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

4.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Het voorstel voorziet in de vereenvoudiging van de administratieve procedures voor de overheidsinstanties (Unie of nationaal), met name wat betreft de voorschriften op het gebied van inspanningsbeheer.

Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening voor het jaar 2014 en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

Nadere toelichting bij het voorstel

Het onderhavige voorstel beperkt zich tot de vaststelling en de verdeling van vangstmogelijkheden en tot de voorwaarden die functioneel verband houden met het gebruik van die vangstmogelijkheden.

Voor een aantal bestanden, zoals heek, tong, schol en langoustine, zijn de vangstmogelijkheden vastgesteld op basis van de in de respectieve meerjarenplannen vervatte voorschriften. Voor bestanden waarvoor de sector een langetermijnbeheerstrategie heeft voorgesteld die door de wetenschappelijke adviesorganen doeltreffend en in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel worden geacht (bijvoorbeeld haring in de Keltische Zee) neemt het voorstel de daarin vervatte vangstcontrolevoorschriften over.

Wat de kabeljauwbestanden in het Kattegat betreft, is het advies voor 2014 hetzelfde als dat voor 2013, namelijk dat deze soort op grond van de voorzorgsbenadering in dit gebied niet gericht dient te worden bevist en dat bijvangst en teruggooi zo veel mogelijk moeten worden beperkt. Op dit bestand waarvoor weinig gegevens voorhanden zijn, is dus artikel 9 van het kabeljauwplan van toepassing[3]; bijgevolg wordt een vermindering van de TAC met 20 % voorgesteld. Hetzelfde geldt voor kabeljauw in de Ierse Zee, dus ook hier wordt een verlaging met 20 % voorgesteld. Wat de kabeljauw in de wateren ten westen van Schotland betreft, houdt het advies op grond van de MSY-benadering de aanbeveling in om gerichte visserij te vermijden en bijvangst en teruggooi in 2014 zo veel mogelijk te beperken; bijgevolg stelt de Commissie, net als in 2013, een 0-TAC en een aanlandingsindulgentie van 1,5 % voor. De toestand van de kabeljauw in de wateren ten westen van Schotland is uitermate ernstig: alternatieve maatregelen om kabeljauw te vermijden en de teruggooi van kabeljauw te verminderen hebben in dit gebied niet tot een echte verlaging van de visserijinspanning geleid; in de praktijk zijn deze maatregelen, in het licht van de chronisch hoge ramingen van de teruggooi (momenteel circa 71 %) ondoeltreffend gebleken. Het is duidelijk slecht gesteld met het voortplantingspotentieel van dit bestand, gezien de geringe biomassa en de geringe rekrutering. In deze omstandigheden kan zelfs een 0-TAC – hoe dan ook de enige verdedigbare optie – op zich het herstel van het bestand niet garanderen. Het moet worden aangevuld met extra maatregelen om onbedoelde vangst doeltreffend te vermijden en de teruggooi substantieel te verminderen.

De bij deze verordening vastgestelde vangstmogelijkheden in termen van visserijinspanning hebben betrekking op kabeljauwbestanden, tong in het westelijke Kanaal en zuidelijke heek en langoustine. De regels voor deze bestanden zijn vervat in de respectieve beheerplannen. In het geval van de drie bovenvermelde kabeljauwbestanden (Kattegat, Ierse Zee, wateren ten westen van Schotland) is een reële vermindering van de visserijinspanning, eveneens om de bovengenoemde redenen, dringend noodzakelijk; bijgevolg worden inspanningsverlagingen voorgesteld overeenkomstig artikel 12, lid 4, onder b), van het plan. In het geval van zuidelijke heek en langoustine en tong in het westelijke Kanaal wordt het op zeedagen gebaseerde systeem per type vaartuig dat in het verleden reeds visserijactiviteiten heeft bedreven, in 2014 gehandhaafd, maar zullen de lidstaten krachtens de voorgestelde verordening een op kilowattdagen gebaseerd systeem kunnen blijven toepassen met het oog op een efficiënter gebruik van de vangstmogelijkheden en de bevordering van instandhoudingspraktijken in overleg met de visserijsector. In het geval van de tongvisserij in het westelijke Kanaal beoogt het voorstel een stroomlijning van de vaststelling van maximale inspanningsniveaus (extra dagen) per lidstaat, volgens het systeem dat al sedert 2011 doeltreffend is gebleken met betrekking tot de vangstmogelijkheden in de visserij op zuidelijke heek en langoustine. Zo zal vanaf 2014 het cijfer voor elke lidstaat als zodanig in de vangstmogelijkhedenverordening worden vastgesteld. Dit zal meer transparantie mogelijk maken bij de reallocatie van zeedagen afkomstig van gesloopte vaartuigen in deze visserij en resulteren in specifieke cijfers voor elke lidstaat.

Deze verordening machtigt, voor de vierde maal sinds de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden, de betrokken lidstaten om zelf bepaalde TAC’s vast te stellen, met dien verstande dat zij verplicht zijn daarbij te handelen in overeenstemming met de doelstellingen van het GVB.

Zoals gezegd omvat dit voorstel ook vangstbeperkingen die zijn afgesproken in de context van bepaalde ROVB’s of die voortvloeien uit onderhandelingen met derde landen (gedeelde bestanden), die in de meeste gevallen voorlopig als 'pro memoria' zijn aangegeven in afwachting van de afsluiting van de desbetreffende internationale onderhandelingen.