Toelichting bij COM(2013)496 - Gemeenschappelijke Onderneming bio-based industrieën

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Algemene context



Een van de hoofddoelstellingen van Horizon 2020, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie met betrekking tot het tijdvak 2014-2020, is het versterken van de Europese industrie door acties ter ondersteuning van onderzoek en innovatie in diverse bedrijfstakken. Het programma voorziet met name in het opzetten van publiek-private partnerschappen die bijdragen aan de oplossing van een aantal van de essentiële uitdagingen waar Europa mee geconfronteerd wordt.

Biogebaseerde industrieën zouden in de EU een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en de vlaggenschipinitiatieven daarvan, namelijk 'Innovatie-Unie', 'Een efficiënt gebruik van hulpbronnen' en 'Een industriebeleid in een tijd van mondialisering'. Dit is erkend in meerdere recente beleidsinitiatieven van de EU, zoals het Europees innovatiepartnerschap 'Productiviteit en duurzaamheid in de landbouw'[1], de 'Smart Specialisation Strategy for Member States and Regions'[2] en het voorstel voor het zevende milieuactieprogramma. De op 13 februari 2012[3] aangenomen mededeling waarin de Europese bio-economische strategie wordt uiteengezet, stelt voor om een publiek-privaat partnerschap (PPP) voor biogebaseerde industrieën (biogebaseerd PPP) op te richten als onderdeel van haar actieplan. De mededeling van de Commissie ter bevordering van een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel[4] herhaalt dat het belangrijk is een biogebaseerd PPP op te zetten in de vorm van een gezamenlijk technologie-initiatief (GTI) in het kader van het industrieel beleid van de EU; dit sluit ook aan bij de mededeling van de Commissie 'Publiek-private partnerschappen, in Horizon 2020: een krachtig instrument voor de verwezenlijking van innovatie en groei in Europa'[5].

Het Comité van de Regio's benadrukte ook de belangrijke rol van biogebaseerde producten en een biogebaseerde maatschappij in Europa in zijn advies over de Europese bio-economische strategie van eind november 2012[6]. Met het oog op bredere financiële en maatschappelijke duurzaamheidskwesties en de gevolgen voor de consument, bestudeert de Commissie op dit moment biobrandstoffen uit het oogpunt van de consument als onderdeel van een bredere studie over de werking van de brandstoffenmarkt[7].

Redenen en doelstellingen voor een gezamenlijk technologie-initiatief op het gebied van biogebaseerde industrieën

Biogebaseerde industrieën zijn industrieën die hernieuwbare biologische hulpmiddelen gebruiken voor de productie van biogebaseerde producten en biobrandstoffen. De productie vindt gewoonlijk plaats in bioraffinaderijen en steunt vaak op biogebaseerde processen. Ze creëren nieuwe waardeketens, waarin voordien niet-verbonden primaire producenten (en o.a. ook beheerders van organisch afval) en industrieën worden verbonden waardoor er zich nieuwe deuren openen voor een groot aantal gevestigde spelers. Steeds meer verwerkingsindustrieën, zoals de leveranciers van chemische stoffen, biobrandstoffen, pulp en papier, suiker en zetmeel en technologie (met name op het gebied van industriële biotechnologie en engineering) zijn geïnteresseerd om deels of volledig over te schakelen op duurzame, hernieuwbare biogebaseerde hulpbronnen en/of producten.

De voornaamste klemtoon van dit GTI zal liggen op de verwerking van niet-eetbare plantendelen, bv. hout, reststoffen uit de land- en bosbouw, en bioafbreekbare afvalstoffen tot biogebaseerde producten en biobrandstoffen. De niet-eetbare delen van planten, ook lignocellulosisch materiaal genoemd, zijn gewoonlijk heterogeen en bestaan uit een mengel van verschillende soorten complexe biomoleculen (d.i. cellulose, hemicellulose en lignine). De vereiste technologie voor het verwerken van lignocellulosisch materiaal wordt als 'geavanceerder' beschouwd dan de huidige technologieën die eetbare delen van planten verwerken, en is nog in ontwikkeling. De resulterende producten en processen worden daarom 'geavanceerd' genoemd.

Biogebaseerde industrieën vormen de hoeksteen van de bio-economie van de EU doordat ze groei en banen creëren. Hoewel biogebaseerde producten en biobrandstoffen op dit moment slechts 3 % van de jaarlijkse omzet van 2 biljoen EUR uitmaken en slechts 1 % van de 22 miljoen banen die de bio-economie vandaag oplevert[8], zullen biogebaseerde industrieën naar verwachting sneller en meer te groeien dan de traditionele bio-economische sectoren[9],[10]. Verschillende bronnen schatten dat:

· de potentiële wereldwijde inkomsten uit de hele biomassawaardeketen van bioraffinaderijen tegen 2020 kunnen oplopen tot meer dan 200 miljard EUR[11];

· het aandeel van biogebaseerde processen in de productie van chemische stoffen alleen waarschijnlijk zal toenemen van minder dan 2 % in 2005 tot 25 % in 2025[12];

· het volume van biogebaseerde chemische producten uit de EU (met inbegrip van biokunststoffen, biosmeerstoffen, bio-oplosmiddelen, bio-oppervlakteactieve stoffen en chemische grondstoffen) jaarlijks met 5,3 % zal toenemen tot 2020, wat zal leiden tot een markt die goed is voor 40 miljard EUR en 90 000 banen in de biochemische sector alleen al[13];

· tot 75 miljard liter bio-ethanol duurzaam geproduceerd kan worden aan een concurrerende kostprijs tegen 2020, wat ongeveer 15 miljard EUR aan extra inkomsten zou opleveren voor de landbouw[14].

Om dit potentieel te verwezenlijken en het concurrentievermogen van de biogebaseerde industrieën in Europa en hun waardeketens op de wereldmarkten te verzekeren, moeten een aantal hindernissen overwonnen worden:

· de biomassa moet van een duurzame Europese bron komen zonder onbedoelde negatieve effecten, zoals verlies van biodiversiteit, indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) of negatieve effecten op de voedselveiligheid;

· verschillende spelers, met inbegrip van de land- en bosbouw, industrieën en afvalbeheerders moeten samenwerken doorheen de hele waardeketen, met als doel het efficiënte gebruik van grondstoffen te verbeteren door de huidige versnippering en isolatie van deze sectoren te verminderen;

· er moeten nieuwe processen ontwikkeld worden om deze grondstoffen te scheiden, voor te behandelen en te verwerken tot biogebaseerde producten en biobrandstoffen. Er moet tegelijkertijd een stap vooruit worden gezet in een groot aantal radicaal andere technologische opties (bv. enzymgebaseerde versus thermochemische processen) aan de hand van een sterke en veelzijdige onderzoeksinspanning om de efficiëntie van het proces te verbeteren en het rendement te optimaliseren;

· aanzienlijke investeringen in de opschaling van de technologie en infrastructuur is nodig om de voordelen van radicaal andere technologieopties te beoordelen en succesvolle optie(s) te identificeren. Dit betekent een verbetering van bestaande biogebaseerde industrieën (bv. pulp- en papierfabrieken, biobrandstoffen, zetmeel, chemische stoffen enz.) en de ontwikkeling van nieuwe en schaalbare geïntegreerde bioraffinaderijmodellen;

· voor de succesvolle acceptatie van nieuwe biogebaseerde producten en bio-energie en biobrandstoffen is het nodig normen, etikettering en certificatiesystemen te ontwikkelen en ingang te vinden bij de consument. Productprijzen moeten externe factoren passend weerspiegelen en consumenten moeten geïnformeerde productkeuzes kunnen maken, bv. op basis van gegevens over de voordelen van deze producten gedurende hun hele levenscyclus van wieg tot graf.

De waardeketens van de biogebaseerde industrie − van primaire productie over bioraffinaderijen tot industriële gebruikers en consumentenmerken − zijn complex, net zoals de technologische en innovatie-uitdagingen die overwonnen moeten worden om het sociaaleconomische en milieupotentieel ervan te ontsluiten. Enkel een sterke strategische visie, een goed gestructureerde en welomlijnde onderzoeks- en innovatieagenda en een stabiele financiële vastlegging op de lange termijn kan verschillende vaardigheden uit heel Europa bijeenbrengen om de noodzakelijke doorbraken te verwezenlijken en te zorgen voor voldoende zekerheid en kritische massa om aanzienlijke private investeringen aan te trekken.

De doelstellingen van het voorgestelde GTI inzake biogebaseerde industrieën zijn:

· bijdragen tot een duurzame koolstofarme economie die efficiënter omspringt met haar hulpmiddelen en tot een toenemende economische groei en werkgelegenheid, met name in plattelandsgebieden, door duurzame en concurrerende biogebaseerde industrieën in Europa te ontwikkelen op basis van geavanceerde bioraffinaderijen die hun biomassa uit een duurzame bron verkrijgen en met name:

· technologieën demonstreren die nieuwe chemische bouwstenen, nieuwe materialen en nieuwe consumptieproducten uit Europese biomassa mogelijk maken die de behoefte aan fossiele input vervangen;

· bedrijfsmodellen ontwikkelen die financiële spelers in de waardeketen integreren vanaf de leveranciers van biomassa aan bioraffinaderijen tot aan de consument van biogebaseerde materialen, chemische stoffen en brandstoffen, onder andere door nieuwe sectoroverschrijdende interconnecties op te zetten en sectoroverschrijdende clusters te ondersteunen; en

· vlaggenschipbioraffinaderijen opzetten die de technologieën en bedrijfsmodellen voor biogebaseerde materialen, chemische stoffen en brandstoffen introduceren en demonstreren dat de kosten en prestaties verbeterd zijn tot met fossiele alternatieven concurrerende niveaus.

Voortbouwen op ervaringen

De EU heeft de voorbije decennia een groot aantal projecten gefinancierd die bijdragen tot de vooruitgang van biogebaseerde industrieën. De kaderprogramma's van de EU voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP's) dekken bijna 6 % van de totale O&O-investeringen van de EU en 15 % van de Europese aan de hand van grensoverschrijdende samenwerking publiek gefinancierde O&O. In het kader van Thema 2 'Voeding, landbouw en visserij en biotechnologie' van het specifiek programma van KP7 inzake 'Samenwerking' worden op dit moment 100 projecten gefinancierd op het gebied van biotechnologie met een EU-bijdrage van ongeveer 400 miljoen EUR.

Gezien het multidisciplinaire karakter van bioraffinaderijen lanceerde DG RTD in 2008 een gezamenlijke oproep inzake bioraffinaderijen waarbij vier thema's van het programma 'Samenwerking' betrokken waren (thema 2, thema 5, thema 4 'Nanowetenschappen, nanotechnologieën, materialen en nieuwe productietechnologieën' en thema 6 'Milieu'). Drie vlaggenschipsamenwerkingsprojecten (Biocore, Eurobioref en Suprabio) werden in 2009 geselecteerd voor financiering en zijn samen goed voor een opgetelde EU-bijdrage van ongeveer 50 miljoen EUR.

De ervaring van de voorbije jaren bevestigt dat Europa een sterke onderzoeksbasis op het gebied van biogebaseerde industrieën heeft met enkele succesvolle bioraffinaderijprojecten, zowel op EU-niveau als op regionaal en nationaal niveau.

Financieringsmechanismen die zijn toegepast op EU- en regionaal niveau, met name grote en geïntegreerde bioraffinaderijprojecten en regionale bio-economische clusters, zijn een stap in de goede richting daar ze een waardeketenbenadering toepassen die onderzoeks-, demonstratie- en ontplooiingsactiviteiten omvat en grensoverschrijdende samenwerking aanmoedigt. Ze zijn er echter nog niet in geslaagd voldoende kritische massa te bereiken om versnippering te ondervangen en geïntegreerde waardeketens voor de biogebaseerde industrie in Europa te creëren. Beide financieringsmechanismen zouden een groter effect gesorteerd hebben als ze deel hadden uitgemaakt van een geïntegreerde langetermijnvisie voor biogebaseerde industrieën en als er meer steun was toegewezen voor demonstratie- en verspreidingsactiviteiten.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbenden en effectbeoordeling



Voor de voorbereiding van dit GTI zijn een groot aantal bronnen geraadpleegd:

· van 21 september tot 14 december 2012 vond een publieke raadpleging plaats over het voorgestelde biogebaseerde PPP waarop 638 geldige reacties binnenkwamen. 64,6 % van de reacties kwam uit de private sector, 24,6 % uit de academische wereld, 8,8 % uit de publieke sector en 2 % van ngo's. De reacties werden ontvangen uit 19 van de 27 lidstaten; de meeste kwamen uit Polen, gevolgd door Nederland, Duitsland, Spanje, Frankrijk, België, Zweden, Finland, Italië, Oostenrijk, het VK, Roemenië, Tsjechië, Portugal, Denemarken, Ierland, Hongarije, Griekenland en Slowakije. Bijna alle respondenten (94,3 %) verzocht om EU-optreden en 86,9 % achtte een PPP het meest geschikte mechanisme om het O&I-programma voor biogebaseerde industrieën in het kader van Horizon 2020 uit te voeren en meende dat het positieve sociaaleconomische effecten zou hebben. Andere belangrijke boodschappen waren de behoefte om de innovatie in de EU te versterken, het concurrentievermogen te verbeteren en duidelijke interventiedoelstellingen voor biogebaseerde industrieën te formuleren. De resultaten van de raadpleging werden voorgesteld en besproken op een bijeenkomst van belanghebbenden op 9 januari 2013 in Brussel, die werd bijgewoond door 162 personen. Het volledige verslag van de online publieke raadpleging maakt deel uit van de effectbeoordeling; de publicatie van de papieren versie daarvan is gepland voor juni 2013;

· verschillende activiteiten die zijn georganiseerd in het kader van de tenuitvoerlegging van de bio-economische strategie maakten regelmatige breedvoerige contacten met belanghebbenden tijdens de voorbereiding van de effectbeoordeling mogelijk. Een van deze activiteiten was de conferentie 'Partnering for the Bioeconomy in European Regions' van 12 oktober 2012, die samen werd georganiseerd door DG RTD en het Comité van de Regio's. Tijdens de conferentie werd informatie verstrekt over het potentieel van een PPP 'Biogebaseerde Industrieën' en werden de mogelijke voordelen van bio-economische partnerschappen in de verf gezet met voorbeelden van regionale activiteiten. DG REGIO heeft deelnemers aan de conferentie met name geïnformeerd over de strategie voor slimme specialisatie, die deel uitmaakt van het EU-beleid voor plattelandsontwikkeling, en die voorstelt om investeringen waar mogelijk te concentreren op de bio-economie;

· er werden meerdere studies met betrekking tot de bio-economie, biogebaseerde producten en biobrandstoffen geraadpleegd;

· een groep van tien externe beoordelaars met relevante expertise in de verschillende onderdelen van de waardeketen van de biogebaseerde industrieën werd ingeschakeld om DG RTD bij te staan bij het verzamelen en analyseren van bovenstaande gegevens en de effectbeoordeling voor te bereiden.

Effectbeoordeling



De voorgestelde verordening wordt ondersteund door een effectbeoordeling door de Commissie, die bij het voorstel is gevoegd.

2.

Juridische aspecten van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel



Dit voorstel betreft het oprichten van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën ingevolge artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voor de tenuitvoerlegging van het gezamenlijke technologie-initiatief inzake biogebaseerde industrieën.

De Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën wordt opgericht voor een periode die eindigt op 31 december 2024. Zij zal haar zetel hebben in Brussel, België.

Ze wordt opgericht door de EU, vertegenwoordigd door de Europese Commissie en het Biobased Industries Consortium (BIC). De activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën zullen gezamenlijk worden gefinancierd door de oprichters ervan. De Commissie en het BIC zullen gelijkelijk bijdragen in de lopende kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën. De onderzoeks- en demonstratieactiviteiten zullen gefinancierd worden met geldelijke en niet-geldelijke bijdragen (personeel, apparatuur, hulpstoffen enz.) van de bij het BIC aangesloten ondernemingen en met geldelijke middelen van de EU. Het aandeel van de EU-middelen zal variëren, overeenkomstig de Horizon 2020-regels, afhankelijk van het desbetreffende soort activiteit.

De Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën zal openstaan voor nieuwe leden, mits zij met middelen bijdragen aan het bereiken van deze doelstellingen.

De Commissie heeft dezelfde rechten en evenveel stemmen in de raad van bestuur als de industriële leden van het BIC.

Rechtsgrondslag



De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 187 van het VWEU.

De regels voor deelname en de verspreiding van resultaten van Horizon 2020 zijn van toepassing. Gezien echter de specifieke operationele behoefte van dit initiatief is een afwijking van deze regels nodig. Desalniettemin maakt deze afwijking nog geen deel uit van het onderliggende voorstel, om geen afbreuk te doen aan de nog niet afgeronde inter-institutionele besprekingen met betrekking tot de passende rechtsgrondslag/procedures voor hun goedkeuring in de context van de wetgevende werkzaamheden in verband met het voorstel van de Commissie voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van 'Horizon 2020' (COM(2011) 0810 - 2011/0399 (COD). De desbetreffende afwijking zal in een later stadium worden geïntroduceerd, rekening houdend met het resultaat van de bovengenoemde besprekingen.

De afwijking maakt het mogelijk om in geval van acties anders dan innovatieacties de subsidiabiliteit te beperken tot entiteiten zoals kleine en middelgrote ondernemingen of instellingen voor secundair en hoger onderwijs, en tegelijkertijd een optimaal hefboomeffect op private investeringen te bereiken.

Subsidiariteit en evenredigheid



Het voorstel betreft een gebied waarop de EU geen exclusieve bevoegdheid heeft, vandaar dat het subsidiariteitsbeginsel geldt.

De aan het voorstel ten grondslag liggende beleidsdoelstellingen kunnen om de volgende redenen enkel via een maatregel op EU-niveau worden bereikt:

de transnationale en complexe aard van de aangewezen grote onderzoeks- en innovatie-uitdaging, die vereist dat aanvullende kennis en financiële middelen over de sectoren en grenzen heen worden gepoold. Geen lidstaat, bedrijf of belanghebbende kan het probleem op zichzelf oplossen;

de vereiste coördinatie-inspanning en middelen zijn van een dergelijke grote omvang dat zij alleen op Europees niveau geloofwaardig kunnen worden geïmplementeerd;

gezien gelijkaardige en concurrerende initiatieven die op komst zijn of nu worden opgestart in andere leidinggevende economieën (de VS, Brazilië, China, Canada), werkt enkel een op EU-niveau verwezenlijkte, grootschalige maatregel voldoende aanlokkelijk voor industrieën om in Europa te investeren.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaan de bepalingen van deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om de doelstellingen ervan te bereiken.

Keuze van instrument



De voorgestelde verordening zal een aanzienlijke stimulans geven aan publieke en private investeringen in onderzoeks- en innovatiemaatregelen die zijn gericht op het verbeteren van het concurrentievermogen van Europese biogebaseerde industrieën en die werkgelegenheid creëren, met name in plattelandsgebieden. Dankzij de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën kunnen EU-middelen een hefboomeffect op private middelen hebben in een mate die niet bereikt kan worden met traditionele instrumenten, daar ze een strategische langetermijnbenadering betreffende programmering en financiering missen. Elke euro aan EU-middelen zal 2,8 euro aan private middelen genereren gedurende de looptijd van de gemeenschappelijke onderneming.

3.

Gevolgen voor de begroting



De totale begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën zal 2 000 miljoen EUR bedragen (met inbegrip van bijdragen in contanten en in natura). Bovendien heeft de sector zich ertoe verbonden 1 800 miljoen EUR te investeren in de oprichting van grote demonstratie- en vlaggenschipinstallaties die bijdragen tot de doelstellingen van dit GTI.

De maximale bijdragen van de Europese Unie (met inbegrip van EVA) zal 1 000 miljoen EUR bedragen[15], ten laste van de begroting van Horizon 2020.

De lopende kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën worden van meet af aan gelijkelijk gedragen door de EU en het BIC. De administratieve kosten mogen gedurende de looptijd van de gemeenschappelijke onderneming niet meer dan 60 miljoen EUR bedragen.

De onderzoeks- en demonstratiemaatregelen die worden uitgevoerd door de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën en subsidiabel zijn voor medefinanciering in het kader van Horizon 2020, worden gezamenlijk gefinancierd door de EU en het BIC.

4.

Aanvullende informatie



Evaluatie

De EU zal een jaarverslag voorleggen over de door de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën geboekte vooruitgang en vóór 31 december 2017 een tussentijdse beoordeling uitvoeren. De kwijting voor de uitvoering van de EU- bijdrage maakt deel uit van de kwijting die door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad aan de Commissie wordt verleend overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 319 van het VWEU.