Toelichting bij COM(2013)311 - Teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (Herschikking)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

· Algemene context, motivering en doel van het voorstel

Nationale cultuurgoederen zijn goederen waarvan de lidstaten vaststellen dat zij deel uitmaken van hun cultureel erfgoed. Deze goederen worden over het algemeen als nationaal erfgoed aangemerkt naargelang van hun belang op cultuurgebied, waaraan meer of minder strenge beschermende voorschriften worden verbonden. Cultuurgoederen die overeenkomstig de nationale wetgeving of nationale administratieve procedures in de zin van artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) als nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit zijn aangemerkt (hierna 'nationaal bezit' genoemd) zijn goederen van bijzondere betekenis die voor toekomstige generaties behouden moeten blijven. Over het algemeen krijgt nationaal bezit vanuit juridisch oogpunt een beter bescherming waarbij het definitief buiten het grondgebied van een lidstaat brengen is verboden.

De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen is gewaarborgd volgens de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Deze bepalingen vormen geen beletsel voor verboden of beperkingen die uit hoofde van bescherming van het nationaal artistiek, historisch en archeologisch bezit in de zin van artikel 36 van het VWEU gerechtvaardigd zijn.

Richtlijn 93/7/EEG van de Raad betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht[1] is in 1993 bij de afschaffing van de binnengrenzen vastgesteld om de bescherming van de als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen van de lidstaten te waarborgen. Deze richtlijn beoogt het grondbeginsel van het vrije verkeer van goederen in overeenstemming te brengen met de noodzaak van de bescherming van nationaal bezit.

Bij de beoordelingen van de richtlijn[2] kon worden vastgesteld dat dit instrument ontoereikend is om teruggave te verkrijgen van bepaalde cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt, die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn:

· de voorwaarden waaraan als nationaal bezit aangemerkte goederen moeten voldoen om voor teruggave in aanmerking te komen, d.w.z. tot een van de in de bijlage bedoelde gemeenschappelijke categorieën behoren, aan financiëlewaarde‑ en ouderdomsdrempels voldoen;

· de korte termijn voor de instelling van een vordering tot teruggave;

· de kosten van de schadeloosstellingen.

Uit deze beoordeling is tevens gebleken dat er behoefte bestaat aan verbetering van de administratieve samenwerking en het overleg tussen de centrale autoriteiten om de richtlijn beter ten uitvoer te leggen.

Als gevolg van het door de richtlijn ingestelde systeem moesten sommige lidstaten voor de teruggave van hun cultuurgoederen gebruikmaken van de mechanismen van internationale overeenkomsten. De Unesco-Overeenkomst van 1970 betreffende de maatregelen die moeten worden genomen om de illegale invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van culturele goederen te verbieden en te beletten, en het Unidroit-Verdrag van 1995 over gestolen of op onrechtmatige wijze uitgevoerde cultuurgoederen zijn niet door alle lidstaten geratificeerd[3].

Ondanks de verscheidenheid van de bestaande instrumenten is de verboden handel in cultuurgoederen een van de wijdst verspreide vormen van illegale handel geworden. De verboden handel in cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt, is een bijzonder ernstige vorm van dit type criminaliteit met schadelijke gevolgen voor de nationale identiteit, de cultuur en de geschiedenis van de lidstaten, aangezien de verdwijning van nationaal bezit alle burgers van de staat van een bewijs van hun identiteit en hun geschiedenis berooft.

De Raad van de Europese Unie heeft vastgesteld dat dit probleem de lidstaten van de Unie zwaar treft en heeft op 13 en 14 december 2011 geconcludeerd dat er maatregelen moeten worden genomen om tot een doeltreffender preventie en bestrijding van criminaliteit jegens cultuurgoederen te komen. In deze zin heeft de Raad de Commissie onder andere aanbevolen de lidstaten te ondersteunen bij de doeltreffende bescherming van cultuurgoederen teneinde de illegale handel van cultuurgoederen te voorkomen en te bestrijden en, waar nodig, aanvullende maatregelen te stimuleren[4].

Het doel van dit voorstel is om de lidstaten de mogelijkheid te bieden om teruggave te verkrijgen van cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt en sinds 1993 buiten hun grondgebied zijn gebracht.

De algemene doelstelling is om bij te dragen aan de bescherming van cultuurgoederen in het kader van de interne markt.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU



Dit initiatief sluit aan bij het beleid van de Unie op het gebied van de bescherming van cultuurgoederen. Het ligt ook in de lijn van de eerder aangehaalde conclusies van de Raad van de Europese Unie over het voorkomen en bestrijden van de illegale handel in cultuurgoederen.

Dit voorstel voor een richtlijn betreft een regeling voor de teruggave van cultuurgoederen waarmee de lidstaten hun als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen kunne beschermen.

Wat betreft de terugvordering van een cultuurgoed door de eigenaar die ervan beroofd is, wijst Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[5] een forum aan, de rechtbanken van de plaats waar het goed zich bevindt, die de bevoegdheid heeft om de op eigendom gebaseerde vordering tot teruggave in behandeling te nemen. Deze nieuwe bepaling zou tevens betrekking moeten hebben op rechtsvorderingen tot teruggave van cultuurgoederen.

Beide initiatieven beogen de bescherming van cultuurgoederen te bevorderen, waarbij het ene de nationale autoriteiten de mogelijkheid biedt om teruggave te verzoeken van een als nationaal bezit aangemerkt cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied is gebracht, en het andere het recht van de eigenaar erkent om voor de rechtbanken van de lidstaat waar zijn cultuurgoed zich bevindt, om teruggave van dat goed te verzoeken.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



·

Raadpleging van belanghebbende partijen



Van 30 november 2011 tot 5 maart 2012 is voor alle bij dit initiatief betrokken partijen een openbare raadpleging georganiseerd. Deze raadpleging heeft plaatsgevonden via het instrument van de interactieve beleidsvorming (Uw stem in Europa) door middel van twee gerichte vragenlijsten voor enerzijds overheidsinstanties en anderzijds burgers en belanghebbende marktdeelnemers of mensen die werkzaam zijn op het gebied van cultuurgoederen.

De diensten van de Commissie hebben 142 antwoorden ontvangen waarvan 24 afkomstig waren van overheidsinstanties en 118 uit de particuliere sector. Op de Europa‑website is een samenvatting van de resultaten van deze openbare raadpleging beschikbaar[6].

De meerderheid van de deelnemers uit de particuliere sector (61 %) vindt dat Richtlijn 93/7/EEG naar behoren aan de behoeften van de lidstaten beantwoord; de richtlijn hoeft dus ook niet te worden herzien. Slechts 22 % is voor een herziening.

Daarnaast is 54 % van de overheidsinstanties van mening dat de richtlijn geen daadwerkelijke teruggave garandeert van nationaal bezit dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat is gebracht. De steun voor de geplande oplossingen om de doeltreffendheid van de richtlijn te verbeteren is redelijk evenwichtig verdeeld met 29 % voor herziening van de richtlijn, 29 % voor verbetering van de administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten, 17 % voor stimulering van de ratificatie van de internationale overeenkomsten (Unesco en Unidroit) door de lidstaten en 25 % voor een combinatie van verschillende oplossingen, waaronder herziening van de richtlijn met inbegrip van verbetering van de administratieve samenwerking en overleg tussen de bevoegde autoriteiten.

·

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Met regelmatige tussenpozen zijn er over Richtlijn 93/7/EEG beoordelingverslagen van de Commissie opgesteld op basis van de nationale uitvoeringsverslagen. Deze beoordelingsverslagen hebben betrekking op de periode van 1993 tot en met 2011 en zijn aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité gericht[7].

Daarnaast heeft de Commissie een evaluatie achteraf van de richtlijn georganiseerd door een groep van nationale deskundigen op te zetten die de centrale autoriteiten vertegenwoordigen die de in de richtlijn voorziene taken uitvoeren. Het mandaat van de deskundigengroep Teruggave van cultuurgoederen, opgericht binnen het Comité voor de uitvoer en de teruggave van cultuurgoederen, was om vast te stellen wat de problemen met de toepassing van de richtlijn zijn en om met eventuele oplossingen te komen. De werkzaamheden van de groep hebben tussen 2009 en 2011 plaatsgevonden.

De werkgroep heeft geconcludeerd dat de richtlijn moest worden herzien om er een doeltreffender instrument van te maken voor de teruggave van nationaal bezit en dat er voor mechanismen moest worden gezorgd ter verbetering van de administratieve samenwerking en het overleg tussen de centrale autoriteiten[8].

·

Effectbeoordeling



Dit voorstel gaat vergezeld van een effectbeoordeling en een samenvatting ervan. Over een ontwerpversie van de effectbeoordeling heeft de Raad voor effectbeoordeling van de Europese Commissie op 21 september 2012 advies uitgebracht. In de definitieve gewijzigde versie van de effectbeoordeling is rekening gehouden met de aanbevelingen van de Raad voor effectbeoordeling.

In de effectbeoordeling is meer in het bijzonder rekening gehouden met de beoordelingsverslagen van de richtlijn, de documentatie in het kader van de werkzaamheden van de deskundigengroep Teruggave van cultuurgoederen, de werkzaamheden van de OCM-deskundigenwerkgroep (open coördinatiemethode) inzake mobiliteit van collecties in het kader van het Werkplan voor cultuur 2007‑2010[9], de resultaten van de openbare raadpleging ter zake maar ook studies die in 2004, 2007 en 2011 op het gebied van cultuurgoederen zijn uitgevoerd[10].

Op basis van de verzamelde informatie heeft de Commissie een effectbeoordeling uitgevoerd waarin de volgende opties zijn onderzocht en vergeleken[11].

Optie 1: geen wijziging van de huidige situatie

Richtlijn 93/7/EEG, zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 96/100/EG en 2001/38/EG, blijft ongewijzigd.

Optie 2: stimuleren van het gebruik van gemeenschappelijke instrumenten door de centrale overheden

De centrale overheden wordt een elektronische instrument ter beschikking gesteld (het informatiesysteem interne markt, hierna 'het IMI' genoemd) om de administratieve samenwerking, het overleg en de informatieuitwisseling tussen deze overheden te vergemakkelijken.

Optie 3: herziening van Richtlijn 93/7/EEG

Richtlijn 93/7/EEG wordt herzien om: i) het toepassingsgebied van de richtlijn tot alle als nationaal bezit aangemerkte goederen uit te breiden, ii) de termijnen voor de instelling van een vordering tot teruggave en voor de verificatie van het cultuurgoed te verlengen en iii) de voorwaarden voor de toekenning van een vergoeding aan de bezitter dichter bij elkaar te brengen.

Optie 4: de lidstaten aanmoedigen de Unesco-Overeenkomst van 1970 inzake cultuurgoederen te ratificeren en ten uitvoer te leggen

Richtlijn 93/7/EEG blijft onveranderd, het optreden wordt gericht op de ratificatie en tenuitvoerlegging door de lidstaten van de Unesco-Overeenkomst van 1970 betreffende de maatregelen die moeten worden genomen om de illegale invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van culturele goederen te verbieden en te beletten.

De voorkeur wordt gegeven aan een combinatie van de opties 2 en 3, waarbij met name wordt beoogd:

– het IMI‑systeem voor administratieve samenwerking tussen de centrale overheden te gebruiken;

– het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot alle in de zin van artikel 36 van het Verdrag als nationaal bezit aangemerkte goederen;

– de termijn voor de instelling van een vordering tot teruggave te verlengen;

– de vastgestelde termijn voor de verificatie van het cultuurgoed te verlengen;

– de voorwaarden voor de toekenning van een vergoeding aan de bezitter in geval van teruggave dichter bij elkaar brengen.

1.

Juridische elementen van het voorstel



·

Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



Het doel van de herschikking van Richtlijn 93/7/EEG, gewijzigd bij de Richtlijnen 96/100/EG en 2001/38/EG, is om de lidstaten de mogelijkheid te bieden teruggave te verkrijgen van cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt. Deze herschikking beoogt tevens vereenvoudiging van de wetgeving van de Unie op dit gebied.

De wijzigingen van Richtlijn 93/7/EEG betreffen: i) de uitbreiding van het toepassingsgebied ervan tot alle in de zin van artikel 36 van het Verdrag als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen, ii) het gebruik van het IMI‑systeem voor de administratieve samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de centrale overheden, iii) verlenging van de termijn om de autoriteiten van de verzoekende lidstaat in staat te stellen de aard van het in een andere lidstaat ontdekte cultuurgoed te verifiëren, iv) verlenging van de termijn voor de instelling van een vordering tot teruggave, v) vermelding welke autoriteit van de verzoekende lidstaat de termijn voor de instelling van een vordering doet ingaan, vi) de verduidelijking dat de bezitter moet bewijzen dat hij bij de verwerving van het cultuurgoed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, vii) de vermelding van gemeenschappelijke criteria om het begrip 'de nodige zorgvuldigheid' uit te leggen en viii) verlenging van de termijnen voor de verslagen over de toepassing en de beoordeling van de richtlijn.

·

Rechtsgrondslag



Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag (VWEU).

·

Subsidiariteitsbeginsel



De Unie en de lidstaten zijn samen bevoegd voor de interne markt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve van toepassing.

Aangezien afzonderlijke maatregelen van de lidstaten op het gebied van teruggave op verschillen tussen nationale voorschriften kunnen stuiten, is bij de instelling van de interne markt ook Richtlijn 93/7/EEG vastgesteld.

Het vaststellen van voorschriften voor teruggave is een manier om de werking van de interne markt te vergemakkelijken. Het zou immers voor een lidstaat erg moeilijk zijn teruggave te krijgen van een als nationaal bezit aangemerkt cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze zijn grondgebied heeft verlaten, zonder een gemeenschappelijke procedure die van toepassing is in de lidstaat waar dit goed zich bevindt. Derhalve zou een bezitter die weet dat het goed op onrechtmatige wijze buiten de lidstaat van herkomst is gebracht, zich in een lidstaat kunnen vestigen zonder bang te hoeven zijn dat hij dit object zal verliezen.

De grensoverschrijdende dimensie van het op onrechtmatige wijze buiten het nationale grondgebied brengen van cultuurgoederen zorgt ervoor dat de Unie de meest aangewezen instantie is om op dit gebied op te treden en de teruggave van goederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, mogelijk te maken. De doelstelling van dit voorstel kan dus niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, en vergt een optreden op EU-niveau.

De Unie is echter niet bevoegd om vast te stellen wat nationaal bezit is, noch om te bepalen welke rechterlijke instantie bevoegd is om uitspraak te doen over vorderingen tot teruggave die een verzoekende lidstaat tegen een bezitter en/of houder van een als nationaal bezit aangemerkt cultuurgoed dat op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied is gebracht, kan instellen. Deze aspecten vallen onder de subsidiariteit, aangezien zij onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen.

·

Evenredigheidsbeginsel



Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaan de voorgestelde wijzigingen niet verder dan wat nodig is om de gestelde doelstellingen te verwezenlijken.

De omvang van de maatregelen staat in verhouding tot de belangrijkste oorzaken die de doeltreffendheid van Richtlijn 93/7/EEG beperken om teruggave van bepaalde als nationaal bezit aangemerkte goederen te verkrijgen. Dit voorstel staat in verhouding tot de doelstelling om teruggave van alle cultuurgoederen die als nationaal bezit zijn aangemerkt en sinds 1993 op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, te garanderen, zonder verder te gaan dan dat wat nodig is.

Om de toepassing van de richtlijn te verbeteren stelt dit voorstel vast dat de administratieve samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de centrale autoriteiten via het IMI‑systeem moet plaatsvinden, welke nationale autoriteit van de verzoekende lidstaat de termijn voor de instelling van een vordering doet ingaan en dat de bezitter moet bewijzen dat hij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, waarbij bepaalde gemeenschappelijke criteria van het begrip 'de nodige zorgvuldigheid' worden gegeven om bij de toekenning van een vergoeding aan de bezitter een meer uniforme interpretatie van dit begrip door de nationale rechters te vergemakkelijken. Deze lijst van criteria is niet uitputtend.

De noodzaak tot optreden staat derhalve niet vast voor andere aspecten, zoals het voor een particulier mogelijk maken een vordering tot teruggave in te stellen voor een als nationaal bezit aangemerkt goed waarvan hij de eigenaar is, de verlenging van de verjaringstermijn voor de vordering tot teruggave van dertig naar vijftig jaar of de beperking van het maximumbedrag van de schadeloosstelling van de bezitter.

Dit voorstel levert geen nieuwe administratieve lasten voor de overheidsdiensten op; het zou zelfs de lasten moeten verlagen.

· Gebruikte wetgevingstechniek

Er wordt aan herinnerd dat de Commissie bij haar besluit van 1 april 1987 haar diensten heeft opgedragen alle besluiten na maximaal tien wijzigingen te codificeren, waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de bepalingen ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren.

De Commissie is begonnen met de codificatie van Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht[12] en heeft de te dien einde een voorstel aan de wetgever voorgelegd[13]. De nieuwe richtlijn moest de verschillende besluiten die erin zijn verwerkt, vervangen[14].

Tijdens de wetgevingsprocedure is vastgesteld dat artikel 16, lid 4, van Richtlijn 93/7/EEG, dat overeenkomt met artikel 16, lid 3, van het codificatievoorstel, een afgeleide rechtsgrondslag creëert. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 6 mei 2008 in zaak C‑133/06, werd een schrapping van artikel 16, lid 3, van het codificatievoorstel noodzakelijk geacht. Daar deze schrapping een inhoudelijke wijziging hebben ingehouden die verder ging dan loutere codificatie, is het noodzakelijk geacht punt 8[15] van het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten, toe te passen, gelet op de gemeenschappelijke verklaring ten aanzien van dat punt[16].

De Commissie heeft het derhalve passend geacht het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter codificatie van Richtlijn 93/7/EEG[17] in te trekken en de codificatie van deze richtlijn om te zetten in een herschikking om de noodzakelijke wijziging aan te brengen.

Zoals reeds toegelicht, is voor het bereiken van de doelstelling om de lidstaten de mogelijkheid te bieden teruggave te verkrijgen van als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen een aantal ingrijpende wijzigingen van Richtlijn 93/7/EEG nodig. Derhalve is besloten gebruik te maken van de herschikking overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten[18].

Dit voorstel is een herschikking van Richtlijn 93/7/EEG, zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 96/100/EG en 2001/38/EG. Het voorstel is een vereenvoudiging van de bestaande wetgeving en zal tot intrekking van de Richtlijnen 93/7/EEG, 96/100/EG en 2001/38/EG leiden.

·

Nadere uitleg van het voorstel



In artikel 1, lid 1, wordt 'cultuurgoed' gedefinieerd als een goed dat, voordat of nadat het op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat is gebracht, uit hoofde van de nationale wetgeving of van nationale administratieve procedures, in de zin van artikel 36 van het Verdrag, als 'nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit' is aangemerkt. De bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG wordt als geschrapt.

Met het oog op teruggave wordt in deze richtlijn de verplichting geschrapt dat als nationaal bezit aangemerkte goederen:

· tot een van de in de bijlage bedoelde gemeenschappelijke categorieën moeten behoren en eventueel aan voor deze categorieën vastgestelde ouderdomsdrempels en/of financiëlewaardedrempels moeten voldoen, of

· voor goederen die niet tot een van deze categorieën behoren, een integrerend deel moeten vormen van openbare collecties die vermeld staan in inventarissen van musea, archieven en vaste collecties van bibliotheken of in inventarissen van kerkelijke instellingen.

In dit verband wordt erop gewezen dat het aan de lidstaten is hun nationaal bezit te omschrijven in de zin van en binnen de beperkingen van artikel 36 van het Verdrag. De bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG beoogt geen omschrijving van de goederen die als nationaal bezit in de zin van artikel 36 moeten worden beschouwd, maar strekt er alleen toe de categorieën goederen vast te stellen die in aanmerking komen om als zodanig te worden aangemerkt en uit dien hoofde het voorwerp van een teruggaveprocedure kunnen vormen.

Dit voorstel is bedoeld om het grondbeginsel van het vrije verkeer van cultuurgoederen in overeenstemming te brengen met de noodzaak van de bescherming van nationaal bezit. Het voorstel bevestigt de wens van de wetgever in 1993 om met Richtlijn 93/7/EEG een eerste stap te zetten naar samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied in het kader van de interne markt en de doelstelling om tot een wederzijdse erkenning van de nationale wetgevingen op dit gebied te komen.

Dit voorstel beantwoordt aan het herhaalde verzoek van de vertegenwoordigers van de lidstaten om een doeltreffend systeem voor de teruggave van als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen in te stellen. Het garandeert de lidstaten de mogelijkheid teruggave te verkrijgen van als nationaal bezit aangemerkte cultuurgoederen die sinds 1993 op onrechtmatige wijze buiten hun grondgebied zijn gebracht, hetgeen een betere bescherming van het erfgoed van de lidstaten bevordert.

Tijdens de teruggaveprocedure kan de bezitter van het goed echter verweermiddelen aanvoeren met het argument dat de verzoekende lidstaat artikel 36 van het Verdrag heeft geschonden toen hij het goed als nationaal bezit heeft aangemerkt. De rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, moet, eventueel na een prejudiciële procedure van het Hof van Justitie van de Europese Unie, een beslissing nemen.

In de artikelen 4 en 6 wordt voorgesteld dat de centrale autoriteiten het informatiesysteem interne markt (IMI) gebruiken om de administratieve samenwerking, het overleg en de informatieuitwisseling onderling te vergemakkelijken.

In artikel 4, lid 3, wordt de aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat toegekende termijn om na te gaan of het in een andere lidstaat ontdekte goed inderdaad een cultuurgoed is, verlengd tot vijf maanden na kennisgeving van de ontdekking van het goed.

Gelet op het grensoverschrijdende effect maakt verlenging van deze termijn doeltreffender samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten mogelijk.

In artikel 7, lid 1, wordt vastgesteld dat de instelling van een vordering tot teruggave verjaart drie jaar na de datum waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of de houder van dat goed ter kennis van de centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat zijn gekomen.

Bij de verlenging van deze termijn is rekening gehouden met het complexe karakter van grensoverschrijdende betrekkingen, zonder voorbij te gaan aan de verplichting tot voortvarendheid van de verzoekende lidstaat.

Artikel 9 bevat gemeenschappelijke criteria voor de interpretatie van het begrip 'de nodige zorgvuldigheid' van de bezitter bij de verwerving van het goed. Deze criteria zijn gebaseerd op die van artikel 4, lid 4, en artikel 6, lid 2, van het Unidroit-Verdrag van 1995.

In dit voorstel is vastgelegd dat de bezitter moet bewijzen dat hij bij de verwerving van het goed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. De verwerver van het goed heeft recht op een vergoeding op voorwaarde dat hij bewijst dat hij bij de verwerving van het goed de nodige zorgvuldigheid heeft betracht wat betreft het feit dat het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de verzoekende lidstaat is gebracht.

Deze wijzigingen zouden moeten bijdragen aan een meer uniforme toepassing van de richtlijn op dit gebied en het, in voorkomend geval, moeilijker moeten maken voor bezitters die niet te goeder trouw of weinig zorgvuldig zijn, om een vergoeding te krijgen.

In artikel 16 worden de procedures voor de beoordeling en het toezicht vastgesteld die de andere instellingen van de Unie de gelegenheid bieden informatie over de toepassing van de richtlijn te krijgen. De verslagen over de toepassing en de beoordeling van deze richtlijn worden om de vijf jaar opgesteld. Dit artikel bevat een herzieningsbepaling.

· Comitéprocedure en gedelegeerde handelingen

In artikel 17 van Richtlijn 93/7/EEG is vastgelegd dat de Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 8 van Verordening (EG) nr. 116/2009 ingestelde comité (gecodificeerde versie van verordening (EEG) nr. 3911/92 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen[19]. Het gaat om het Comité voor de uitvoer en de teruggave van cultuurgoederen, een raadgevend comité van de Commissie, dat uit vertegenwoordigers van de lidstaten bestaat.

In Richtlijn 93/7/EEG is vastgesteld dat het Comité elk vraagstuk met betrekking tot de toepassing van de bijlage ervan behandelt dat zijn voorzitter, op eigen initiatief of op verzoek van een vertegenwoordiger van een lidstaat, aan het Comité voorlegt.

Aangezien de nieuwe richtlijn geen bijlage bevat, is de verwijzing naar het Comité in het voorstel geschrapt.

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie 'Kader voor deskundigengroepen van de Commissie: horizontale voorschriften en openbaar register', zal de Commissie in voorkomend geval een deskundigengroep instellen bestaande uit de centrale autoriteiten die belast zijn met de richtlijn om de wijze vast te stellen waarop het informatiesysteem interne markt (IMI) op het gebied van cultuurgoederen functioneert.

2.

Aanvullende informatie



·

Intrekking van bestaande wetgeving



Indien dit voorstel tot herschikking wordt goedgekeurd, moet de bestaande wetgeving, de Richtlijnen 93/7/EEG, 96/100/EG en 2001/38/EG, worden ingetrokken.

·

Wijziging van bestaande wetgeving



Deze richtlijn wijzigt de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt teneinde deze nieuwe richtlijn hierin op te nemen.

·

Europese Economische Ruimte



De voorgestelde maatregel betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.

3.

Gevolgen voor de begroting



De gevolgen voor de begroting van dit voorstel zijn opgenomen in het financieel memorandum bij het voorstel. Het voorstel houdt slechts administratieve uitgaven in.

ê 93/7/EEG (aangepast)