Toelichting bij COM(2013)260 - Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid („diergezondheidswetgeving”) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2013)260 - Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en ... |
---|---|
bron | COM(2013)260 |
datum | 06-05-2013 |
Diergezondheid gaat alle Europese burgers aan. De redenen daarvoor zijn de volksgezondheids-, voedselveiligheids- en voedselzekerheidsaspecten die met de diergezondheid verband houden, maar ook de economische kosten die uitbraken van dierziekten met zich kunnen brengen en de dierenwelzijnsaspecten, waaronder de gevolgen van ziektebestrijdingsmaatregelen voor het dierenwelzijn.
Terzelfder tijd ligt dit voorstel in de lijn van de prioriteiten met betrekking tot slimme regelgeving[1] doordat het streeft naar een vereenvoudiging van het bestaande rechtskader, waarbij op grond van de verwachtingen van belanghebbenden de administratieve lasten worden beperkt.
Ten slotte ligt het voorstel in de lijn van prioriteiten van de Commissie, zoals de doelstelling van de Europa 2020-strategie[2] inzake slimme groei, doordat het de sector helpt om veerkrachtiger te worden door actieve preventiemaatregelen en flexibeler risicobeheer.
Probleemanalyse
Het huidige EU-regelgevingskader inzake diergezondheid bestaat uit bijna 50 basisrichtlijnen en -verordeningen en ongeveer 400 handelingen van afgeleid recht, waarvan sommige al van 1964 dateren.
In 2004 gaf de Commissie opdracht voor een externe evaluatie om de resultaten van het optreden van de EU op het gebied van de diergezondheid grondig te beoordelen, wat in 2007 tot een nieuwe strategie voor diergezondheid heeft geleid. Door een combinatie van factoren moest ons beleid opnieuw onder de loep worden genomen:
Ÿ de belangrijkste onderdelen van het huidige beleid zijn grotendeels tussen 1988 en 1995 ontwikkeld, toen wij nog een Gemeenschap van twaalf lidstaten waren;
Ÿ nu hebben we te maken met nieuwe uitdagingen. Er zijn nieuwe ziekten die tien jaar geleden nog onbekend waren, terwijl andere, zoals mond-en-klauwzeer, bluetongue en aviaire influenza, recentelijk voor nieuwe uitdagingen hebben gezorgd, die ons eraan herinneren dat zij nog steeds zeer ernstig risico's opleveren;
Ÿ ook de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, zijn drastisch veranderd doordat de omvang van de handel in dieren en dierlijke producten, zowel binnen de EU als met derde landen, sterk is toegenomen; en
Ÿ er zijn ingrijpende ontwikkelingen geweest in wetenschap en technologie en in ons institutioneel kader.
Met betrekking tot de bestaande wetgeving is een aantal problemen geconstateerd. Sommige daarvan staan in verband met de algehele aanpak op beleidsniveau, met name:
– de hoge complexiteit van het huidige communautaire diergezondheidsbeleid;
– het ontbreken van een algemene strategie;
– te weinig aandacht voor ziektepreventie en in het bijzonder de behoefte aan een verhoogde biobeveiliging.
Andere houden verband met specifieke problemen inzake de werking van de bestaande wetgeving, in het bijzonder:
– problemen in verband met de handel in levende dieren binnen de Unie.
Zowel de algemene als de specifieke problemen worden door deze wetgeving verholpen of zullen in de daarop gebaseerde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen worden verholpen.
Doelstellingen van het voorstel
De diergezondheidswetgeving vormt het rechtskader ter ondersteuning van de in 2007 bekendgemaakte EU-strategie voor diergezondheid. De algemene doelstellingen, zoals geschetst in de strategie, zijn de volgende:
Ÿ een hoog niveau van volksgezondheid en voedselveiligheid garanderen door de incidentie van biologische en chemische risico's voor mensen zo klein mogelijk te maken;
Ÿ de diergezondheid bevorderen door dierziekten te voorkomen en hun incidentie te verkleinen en zo de landbouw en de plattelandseconomie te ondersteunen;
Ÿ de economische groei, de cohesie en het concurrentievermogen verbeteren door te zorgen voor vrij verkeer van goederen en evenredige verplaatsingen van dieren;
Ÿ productiemethoden en maatregelen voor het dierenwelzijn bevorderen die risico's in verband met de diergezondheid voorkomen en de milieueffecten tot een minimum beperken, waardoor de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling wordt ondersteund.
De specifieke doelstellingen van deze diergezondheidswetgeving zijn de volgende:
Ÿ één vereenvoudigd, transparant en helder wetgevingskader vaststellen waarin de doelstellingen, het toepassingsgebied en de beginselen van de regelgevende maatregelen systematisch worden behandeld, op basis van goed bestuur en in overeenstemming met de internationale normen (bijvoorbeeld de OIE‑normen), en waarin de klemtoon ligt op preventieve maatregelen op lange termijn en op samenwerking met alle belanghebbenden;
Ÿ overkoepelende algemene beginselen invoeren die een vereenvoudigd rechtskader mogelijk maken, om op de nieuwe uitdagingen voorbereid te zijn, d.w.z. om snel te kunnen reageren op nieuwe ziekten en daarbij dezelfde kwaliteit te waarborgen als in de huidige wetgeving is voorzien;
Ÿ zorgen voor samenhang tussen de horizontale beginselen in de wetgeving inzake het beleid op het gebied van diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid, alsmede het bredere EU-beleid op het gebied van klimaatverandering, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en duurzaamheid;
Ÿ de gevolgen van dierziekten voor de diergezondheid en de volksgezondheid, het dierenwelzijn, de economie en de maatschappij in de mate van het mogelijke beperken door de waakzaamheid en paraatheid voor ziekten te verhogen en de stelsels voor surveillance en noodmaatregelen op nationaal niveau en op het niveau van de Unie te versterken;
Ÿ de goede werking van de interne markt voor dieren en dierlijke producten en een hoog niveau van bescherming van de diergezondheid en volksgezondheid waarborgen en de Europa 2020-doelstellingen ondersteunen.
De operationele doelstellingen van deze diergezondheidswetgeving zijn de volgende:
Ÿ de nieuwe, op preventie gerichte aanpak met stimulerende maatregelen integreren in de kern van het diergezondheidsbeleid;
Ÿ voorzien in een duidelijke en evenwichtige verdeling van de rollen en verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten, de EU-instellingen, de landbouwsector, de eigenaren van dieren en anderen;
Ÿ een indeling van ziekten vaststellen als basis voor het optreden van de EU;
Ÿ voorzien in doeltreffende werkwijzen voor een snelle reactie op ziektevoorvallen, waaronder nieuwe uitdagingen, zoals nieuwe ziekten;
Ÿ doeltreffende paraatheid in noodsituaties en een vroegtijdige reactie op dierziekten en zoönosen waarborgen, zo nodig met inbegrip van het gebruik van vaccins;
Ÿ waar dat om technische en andere redenen mogelijk is, vereenvoudigde procedures invoeren en daarbij rekening houden met de specifieke situatie van kleine landbouwbedrijven en micro-ondernemingen, en waar mogelijk ongerechtvaardigde administratieve lasten en kosten opheffen;
Ÿ waarborgen dat het nieuwe rechtskader voldoende flexibel is om in de toekomst een soepele aanpassing aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen mogelijk te maken;
Ÿ het risico op handelsverstoringen beperken door een adequaat niveau van convergentie met de relevante internationale normen na te streven en terzelfder tijd vastbesloten voor strenge diergezondheidsnormen te zorgen.
2. JURIDISCHE CONTEXT
Rechtsgrondslag
De artikelen 43, 114 en 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vormen de rechtsgrondslag voor de wetgevingsmaatregelen van de EU op het gebied van de diergezondheid, die immers een essentieel onderdeel zijn van het EU‑beleid inzake landbouw, volksgezondheid en consumentenbescherming, handel en de interne markt.
– Artikel 43 vormt de grondslag voor de wetgevingsmaatregelen van de EU op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit artikel is tevens de grondslag voor de diergeneeskundige wetgeving geworden, aangezien het communautaire diergezondheidsbeleid uit juridisch oogpunt als onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt beschouwd en zodoende dezelfde wetgevings- en administratieve procedures worden gevolgd.
– Artikel 114 vormt de rechtsgrondslag voor de instelling en de werking van de interne markt en het nader tot elkaar brengen van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in dit verband.
– Artikel 168 betreffende de gezondheidsbescherming heeft betrekking op de bescherming van de menselijke gezondheid tegen alle mogelijke oorzaken van schade, met inbegrip van oorzaken in verband met de diergezondheid. Ook werden op grond van dit artikel via de medebeslissingsprocedure rechtstreeks op de bescherming van de volksgezondheid gerichte diergeneeskundige maatregelen vastgesteld.
Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie
Dit wetgevingspakket inzake diergezondheid heeft invloed op het rechtskader inzake dierenwelzijn, voedselveiligheid, volksgezondheid, diervoeding, diergeneesmiddelen, milieubescherming, officiële controles, het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
Verband met de andere voorstellen in het pakket
Het voorstel maakt deel uit van een pakket van vier herzieningen in verband met de diergezondheid, de plantgezondheid, de kwaliteit van teeltmateriaal en de officiële controles van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders.
De herziening van de verordening inzake officiële controles maakt het mogelijk om de officiële controles consequenter toe te passen met het oog op de bescherming van de diergezondheid en vergroot de samenhang met de verordening inzake diergezondheid.
Inhoudsopgave
Subsidiariteit
Een goede diergezondheid levert niet alleen private, maar ook bredere maatschappelijke voordelen op en dient het algemeen belang. De overdraagbaarheid van veel dierziekten impliceert dat een gemeenschappelijke aanpak — eerder dan een reeks afzonderlijke acties — in totaal de grootste voordelen zal opleveren.
De waarde van de geharmoniseerde aanpak op het niveau van de Unie wordt algemeen aanvaard en heeft bijgedragen tot de beperking van de administratieve lasten voor de exploitanten, handelaren, dierenartsen en diergeneeskundige sectoren. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld bij de instelling van de interne markt en heeft binnen de EU de handel in dieren en dierlijke producten (vlees, melk enz.) bevorderd door geharmoniseerde voorschriften inzake diergezondheid vast te stellen en door aan het welslagen van het GLB bij te dragen.
De voordelen van geharmoniseerde regelgeving inzake preventie, melding, bestrijding en uitroeiing van dierziekten op het niveau van de Unie zijn aangetoond bij recente uitbraken van dierziekten. Uit de reactie op deze crises is het vermogen van de EU gebleken om snel te handelen en zo de verspreiding van ziekten te voorkomen en de gevolgen ervan tot een minimum te beperken. Dit was grotendeels te danken aan de geharmoniseerde aanpak inzake ziektebestrijding, met onder meer schadevergoedingen voor de verliezen die landbouwbedrijven leden ten gevolge van uitroeiingsmaatregelen. Indien een ziekte in één lidstaat niet met succes wordt bestreden, kan dit gezien de interne markt ernstige gevolgen hebben voor de gezondheidsstatus van de Unie en het exportpotentieel van de Unie in gevaar brengen. In het licht van al deze elementen is EU-optreden gerechtvaardigd, aangezien duidelijk is dat dit door de lidstaten afzonderlijk niet naar behoren kan worden verwezenlijkt en dat een samenhangende aanpak doeltreffender en efficiënter tot stand kan worden gebracht op het niveau van de Unie.
Evenredigheid
De diergezondheidswetgeving vormt een algemeen kader voor de preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten. Dit kader berust op resultaatgerichte regelgeving, waarbij overregulering wordt vermeden en waarbij de lidstaten ruimte wordt gelaten om indien nodig regelingen of nadere wetgeving vast te stellen, en voorziet aldus in flexibiliteit om de regelgeving aan nationale, regionale of lokale omstandigheden aan te passen. Anderzijds moet de regelgeving inzake het handelsverkeer voldoende gedetailleerd en nauwkeurig zijn om te vermijden dat de exploitanten en bevoegde autoriteiten deze op een verschillende wijze zouden uitvoeren, waardoor de concurrentie zou worden verstoord en de aanpak van ziekten mogelijk minder coherent zou plaatsvinden. In de diergezondheidswetgeving wordt dan ook gestreefd naar evenwicht, met maatregelen die noodzakelijk, maar ook evenredig zijn.
4. OVERLEG MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING
Raadplegingsproces
Deze diergezondheidswetgeving is het resultaat van een lange reeks weloverwogen analyses.
In 2004 gaf de Commissie opdracht voor een onafhankelijke evaluatie om de prestaties van het communautaire diergezondheidsbeleid[3] tijdens het vorige decennium en de samenhang ervan met andere beleidsacties van de EU te beoordelen. Het was de bedoeling om te achterhalen welke elementen van het communautaire diergezondheidsbeleid verder konden worden verbeterd, en om mogelijkheden voor te stellen om deze verbeteringen tot stand te brengen.
In de evaluatie van het communautaire diergezondheidsbeleid wordt onder meer aanbevolen dat één strategie voor diergezondheid zou worden ontwikkeld om een gefragmenteerde, crisisgebonden ontwikkeling van het beleid te voorkomen. Het resultaat was de strategie voor diergezondheid voor de Europese Unie (2007-2013): 'Voorkomen is beter dan genezen'[4].
Deze strategie voor diergezondheid voorziet in de vaststelling van 'één wetgevingskader voor diergezondheid met een sterker accent op stimulerende maatregelen in plaats van sancties, dat in overeenstemming is met het andere EU-beleid en met de internationale normen' en waarin 'de gemeenschappelijke beginselen en bepalingen van de bestaande wetgeving worden vastgelegd en geïntegreerd'. In hun reactie op de mededeling van de Commissie over de nieuwe strategie hebben het Europees Parlement[5], de Raad[6] en het Europees Economisch en Sociaal Comité[7] dit initiatief toegejuicht. Nadien werd in het actieplan voor de uitvoering van de strategie[8] bevestigd dat 'het belangrijkste doel van de strategie is een wet inzake diergezondheid voor de EU te ontwikkelen'.
Vanaf het prille begin van het proces zijn de belangrijkste belanghebbenden, de lidstaten, bevoegde autoriteiten, internationale organisaties en handelspartners nauw betrokken geweest en hebben zij een cruciale rol in de discussie gespeeld. Bovendien zijn de economische en sociale belanghebbenden, zoals Europese verenigingen die zich bezighouden met diergezondheid en dierenwelzijn, en het geïnteresseerde publiek bij een aantal gelegenheden geraadpleegd, overeenkomstig de normen van de Commissie op het gebied van raadpleging.
5. ELEMENT EN VAN HET VOORSTEL
Deel I: Algemene bepalingen
De diergezondheidswetgeving legt in de EU-wetgeving algemene beginselen voor een goede diergezondheid vast. Zij brengt maatregelen inzake diergezondheid voor land- en waterdieren bijeen.
Deel I voorziet eveneens in het stellen van prioriteiten en het in een lijst opnemen van ziekten die waarschijnlijk significante gevolgen zullen hebben. Hierdoor zullen voor de middelen van de Unie voor het eerst systematisch prioriteiten kunnen worden vastgesteld op grond van wetenschappelijke bewijzen.
De verantwoordelijkheden van alle verschillende actoren die bij de bescherming van de diergezondheid een belangrijke rol spelen, zoals de exploitanten, dierenartsen en houders van een gezelschapsdier, worden voor het eerst expliciet vastgelegd. In het bijzonder moeten exploitanten en personen die zich beroepsmatig met dieren bezighouden, voortaan een basiskennis van diergezondheid en verwante onderwerpen verwerven.
Deel II: Melding, surveillance, uitroeiingsprogramma's en het ziektevrij zijn
Deel II verduidelijkt de verantwoordelijkheden voor melding en surveillance, met inbegrip van diergezondheidsinspecties. Het verduidelijkt de rol van de exploitanten, de bevoegde autoriteiten en anderen inzake surveillance van de diergezondheidssituatie in de Unie. Door het nieuwe systeem kan bij de surveillance door de verschillende actoren op dit gebied beter worden samengewerkt om een zo doeltreffend en zo kosteneffectief mogelijk gebruik van de middelen voor surveillance te waarborgen.
Nog een belangrijke verandering is dat compartimenten, die momenteel enkel voor maatregelen met betrekking tot aviaire influenza en in de aquacultuur worden toegelaten, voortaan op grotere schaal kunnen worden gebruikt. Dit maakt ziektebestrijdingsmaatregelen flexibeler en zorgt ervoor dat verplaatsingen en handel onder bepaalde omstandigheden, afhankelijk van het risico, kunnen blijven plaatsvinden.
Deel III: Paraatheid en waakzaamheid voor ziekten en bestrijding van ziekten
Op grond van deel III moeten de lidstaten nog steeds noodplannen voor bepaalde ziekten opstellen en daarmee oefenen.
Voortaan wordt voorzien in een expliciet en samenhangend wetgevingskader voor vaccinatie.
Er wordt regelgeving vastgelegd voor het gebruik van antigeen-, vaccin- en reagensbanken.
Er wordt regelgeving vastgelegd inzake bestrijdingsmaatregelen die moeten worden genomen wanneer uitbraken van bepaalde ziekten worden vermoed of bevestigd; het bestaande systeem werkt goed en wordt nauwelijks gewijzigd.
Deel IV: Voorschriften inzake registratie, erkenning, traceerbaarheid en verplaatsingen
Deel IV is opgedeeld in drie titels, met afzonderlijke regelgeving voor land-, water- en andere dieren. Deze moeten afzonderlijk worden beschouwd vanwege de verschillende productiemethoden en epizoötiologie. De titels betreffende water- en landdieren leggen maatregelen vast die tot de identificatie en traceerbaarheid van dieren en inrichtingen bijdragen. De traceerbaarheid van dieren is tijdens de uitbraak van een ziekte van cruciaal belang om inzicht in de epizoötiologie te krijgen en een betere bestrijding van de ziekte mogelijk te maken. In deze titels wordt verder in de mogelijkheid voorzien om meer dieren met elektronische hulpmiddelen te registreren en te traceren, waardoor een vereenvoudigde en betere wetgeving wordt gestimuleerd en met behulp van technologie de administratieve lasten worden beperkt. De derde titel over andere dieren wordt uitsluitend opgenomen met het oog op eventuele toekomstige bepalingen, ingeval met betrekking tot deze dieren nieuwe bedreigingen zouden ontstaan.
Deel V: Binnenkomst in de Unie en uitvoer
Deel V legt voor derde landen die dieren, levende producten, producten van dierlijke oorsprong en ander materiaal dat dierziekten in de Unie kan overdragen, uitvoeren, normen en voorschriften vast om de insleep van ziekten te voorkomen. Verder bevat dit deel voorschriften voor de uitvoer. De bestaande wetgeving werkt goed en behoeft geen praktische wijzigingen.
Deel VI: Noodmaatregelen
Noodmaatregelen staan centraal in de aanpak van ziekten. Deel VI legt de procedures vast die in noodsituaties moeten worden gevolgd met het oog op een snelle en samenhangende reactie van de Unie. De bestaande wetgeving werkt prima en behoeft slechts enkele praktische wijzigingen.
Deel VII: Slot- en overgangsbepalingen
De slot- en overgangsbepalingen betreffen de nationale bepalingen, de voorwaarden om gedelegeerde handelingen vast te stellen, intrekkingen en andere noodzakelijke wettelijke bepalingen.
Dit voorstel brengt geen uitgaven met zich die nog niet zijn opgenomen in het financieel memorandum van het gemeenschappelijk financieel kader in verband met de voedselketen, de diergezondheid en het dierenwelzijn, alsmede in verband met de plantgezondheid en het teeltmateriaal.