Toelichting bij COM(2013)152 - Machtiging van de lidstaten om het verdrag van de ILO uit 2011 betreffende aanvaardbaar werk voor huispersoneel te bekrachtigen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2013)152 - Machtiging van de lidstaten om het verdrag van de ILO uit 2011 betreffende aanvaardbaar werk voor huispersoneel te ... |
---|---|
bron | COM(2013)152 |
datum | 21-03-2013 |
Dit voorstel zal de lidstaten in staat stellen Verdrag nr. 189 betreffende aanvaardbaar werk voor huispersoneel, 2011, van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), hierna 'Verdrag nr. 189 betreffende huispersoneel' of 'het verdrag' genoemd, wettelijk te bekrachtigen.
Verdrag nr. 189 betreffende huispersoneel is aangenomen tijdens de 100e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie op 16 juni 2011 en zou in september 2013 in werking moeten treden. Het bevat wereldwijd geldende minimumvoorwaarden inzake arbeidsbescherming voor huispersoneel.
In december 2012 was Verdrag nr. 189 betreffende huispersoneel bekrachtigd door drie verdragsstaten van de ILO. Het behoort tot de ILO-verdragen die door de ILO als actueel worden beschouwd en daarom actief worden bevorderd.
De Europese Unie (EU) streeft naar de bevordering van behoorlijke arbeidsomstandigheden, zowel intern als in haar externe relaties. De arbeidsnormen zijn een kernelement van het begrip 'behoorlijke arbeidsomstandigheden'. De bekrachtiging van de ILO-verdragen door de lidstaten zendt aldus een belangrijk signaal uit wat de samenhang van het beleid van de Unie bij de verbetering van de arbeidsnormen wereldwijd betreft.
Voorts heeft de Commissie in het kader van de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel[1] er bij alle lidstaten op aangedrongen alle internationale instrumenten, overeenkomsten en wettelijke verplichtingen te bekrachtigen die ertoe zullen bijdragen de mensenhandel op een meer doeltreffende, gecoördineerde en samenhangende wijze aan te pakken. Dit betreft ook Verdrag nr. 189 inzake huispersoneel.
De juridische hindernissen voor de bekrachtiging door de lidstaten moeten daarom op het niveau van de EU uit de weg worden geruimd voor Verdrag nr. 189 betreffende huispersoneel, waarvan de inhoud geen problemen schept in het licht van het bestaande acquis van de Unie.
De bepalingen van Verdrag nr. 189 betreffende huispersoneel moeten misbruik en uitbuiting van huispersoneel helpen tegengaan. In artikel 1 van het verdrag wordt een huisbediende gedefinieerd als een persoon die in dienstverband huishoudelijk werk verricht (in of voor een gezin of gezinnen). In het verdrag worden ILO-lidstaten verzocht maatregelen te nemen om geweld en kinderarbeid in de context van huishoudelijk werk te voorkomen. Artikel 3 is gericht op de bescherming van de arbeidsgerelateerde basisrechten van huispersoneel en vergt van alle verdragsstaten dat zij de in het verdrag aangegeven maatregelen nemen om de fundamentele arbeidsbeginselen en ‑rechten in acht te nemen, te bevorderen en in praktijk te brengen. De betreffende bepalingen schrijven de ILO-lidstaten met name voor om:
· een minimumleeftijd voor huispersoneel vast te stellen en voorzorgsmaatregelen te treffen voor huisbedienden van minder dan 18 jaar oud;
· misbruik en geweld te voorkomen;
· billijke en behoorlijke arbeidsomstandigheden te garanderen;
· ervoor te zorgen dat werknemers uitvoerig worden geïnformeerd over hun arbeidsvoorwaarden;
· de aanwerving van migranten te reguleren en vrij verkeer van personen te garanderen;
· gelijke behandeling van huisbedienden en andere werknemers verplicht te stellen wat vergoedingen en andere voordelen betreft;
· een regeling uit te werken voor particuliere uitzendbureaus en
· te voorzien in een specifiek klachtenmechanisme.
Verdrag nr. 189 betreffende huispersoneel bestrijkt gebieden die reeds goeddeels worden bestreken door het Unierecht.
Er worden aspecten behandeld die verband houden met het sociale beleid, op welk gebied de EU-wetgeving voorziet in minimumvoorwaarden inzake veiligheid en gezondheid op de werkplek, bescherming van jongeren op het werk, moederschapsbescherming, de schriftelijke verklaring, de arbeidstijd, door immigranten verricht werk en uitzendarbeid[2].
Ook aspecten van anti-discriminatiebeleid komen in het verdrag aan bod; op dit gebied voorziet het Unierecht in minimumvoorwaarden wat betreft gelijke behandeling in arbeid en beroep, gelijkheid van mannen en vrouwen, en moederschapsbescherming[3].
Voorts bestrijkt het verdrag aspecten m.b.t. justitiële samenwerking in strafzaken en op het gebied van asiel en immigratie; op dit gebied bevat de het Unierecht minimumvoorwaarden wat betreft bestrijding van mensenhandel en de bestraffing van werkgevers[4].
Bovendien gaat het in artikel 8 van het verdrag betreffende huispersoneel over de bescherming van arbeidsmigranten die als huispersoneel werken, waarbij sommige aspecten gelinkt kunnen worden aan het vrije verkeer van werknemers krachtens het Unierecht[5].
Inhoudsopgave
Niet van toepassing.
Overeenkomstig de regels inzake de externe bevoegdheden die door het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn uitgewerkt[6], en meer specifiek betreffende de sluiting en de bekrachtiging van een ILO-verdrag[7], mogen de lidstaten geen autonoom besluit nemen over de bekrachtiging van een verdrag zonder de voorafgaande toestemming van de Raad, wanneer delen van het verdrag onder de bevoegdheid van de Unie vallen.
De Europese Unie op zich kan ook geen ILO-verdragen bekrachtigen, omdat slechts staten verdragsluitende partijen kunnen zijn.
Als het onderwerp van een overeenkomst of contract deels onder de bevoegdheid van de Unie en deels onder die van de lidstaten valt, moeten de instellingen van de Unie en de lidstaten daarom alle nodige maatregelen nemen om het best te kunnen zorgen voor de samenwerking bij de bekrachtiging van het verdrag en de nakoming van de verplichtingen die uit dat verdrag voortvloeien[8].
Bij drie ILO-verdragen die het laatste decennium zijn aangenomen en waarvan delen onder de bevoegdheid van de Unie vallen heeft de Raad de lidstaten gemachtigd om in het belang van de Unie de delen te ratificeren die onder de bevoegdheid van de Unie vallen[9]. De Commissie heeft ook een voorstel voor een dergelijk besluit van de Raad inzake Verdrag nr. 170 betreffende chemische stoffen[10] goedgekeurd.
Met name Verdrag nr. 189 betreffende huispersoneel betreft verschillende aspecten van het sociale beleid en gebieden van discriminatiebestrijding, justitiële samenwerking in strafzaken, asiel en immigratie die reeds goeddeels worden bestreken door het Unierecht, zodat een soeverein extern optreden van de lidstaten niet langer mogelijk is[11]. Artikel 153 VWEU is de belangrijkste rechtsgrond voor de betreffende EU-wetgeving, die in de meeste gevallen gedetailleerder is dan de algemene beginselen die in Verdrag nr. 189 betreffende huispersoneel zijn vastgelegd. Er is geen sprake van tegenstrijdigheid tussen de in het verdrag vastgelegde algemene beginselen en de EU-wetgeving, en de bepalingen van het verdrag zijn niet onverenigbaar met de minimumvereisten die door het communautaire acquis op deze gebieden worden gesteld.
Ingevolge artikel 19, lid 8, van het statuut van de ILO bevat het verdrag minimumnormen, wat betekent dat de nationale uitvoeringswetgeving kan voorzien in hogere normen dan die van het verdrag.
De aanpak vertoont geen gebrek aan samenhang tussen de voorschriften inzake bescherming en gelijke behandeling van werknemers van het verdrag en de minimumeisen van het acquis van de Unie op dit gebied. Dat betekent dat de maatregelen van de Unie stringenter kunnen zijn dan de ILO-normen en vice versa[12].
Verdrag nr. 189 betreffende huispersoneel bevat een artikel ter bescherming van arbeidsmigranten die als huispersoneel werken (artikel 8), dat mogelijk interfereert met het vrije verkeer van werknemers ‑ een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt[13]. Hoe dan ook is het verdrag niet in eerste instantie gericht op het reguleren van een kwestie die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Bovendien wordt in lid 2 van artikel 8 van het verdrag gesteld dat de vereiste dat migranten die huishoudelijk werk willen verrichten, een schriftelijk arbeidsaanbod moeten hebben gekregen vooraleer zij de nationale grenzen overschrijden, niet van toepassing is op regionale economische integratiezones. Deze vrijwaringsclausule zorgt ervoor dat er geen sprake is van onverenigbaarheid tussen het verdrag en het communautaire acquis inzake het vrije verkeer van werknemers krachtens artikel 45 VWEU en Verordening nr. 492/2011. De bepalingen van het verdrag zijn bijgevolg niet onverenigbaar met het communautaire acquis.
Het doel van dit voorstel is daarom de lidstaten te machtigen om in het belang van de Unie die delen van Verdrag nr. 189 betreffende huispersoneel te bekrachtigen die onder de bevoegdheid van de Unie vallen.
Het voorstel is gebaseerd op artikel 218, lid 6, van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat van overeenkomstige toepassing is, in samenhang met artikel 153 VWEU, dat de belangrijkste rechtsgrondslag vormt voor de wetgeving van de Unie betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving op het gebied van de bescherming en verbetering van de arbeidsvoorwaarden van werknemers.