Toelichting bij COM(2013)27 - Europees spoorwegbureau - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2013)27 - Europees spoorwegbureau. |
---|---|
bron | COM(2013)27 |
datum | 30-01-2013 |
In het witboek "Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem" dat zij op 28 maart 2011 vaststelde ("het witboek van 2011") geeft de Commissie haar visie op een gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte, namelijk een interne spoorwegmarkt waarop Europese spoorwegondernemingen hun diensten zonder onnodige technische en administratieve belemmeringen kunnen aanbieden.
In zijn conclusies van januari 2012 benadrukt de Europese Raad hoe belangrijk het voor netwerkindustrieën en andere bedrijfstakken is om het groeipotentieel van een volledig geïntegreerde gemeenschappelijke markt te benutten[1]. Daarnaast wordt in de mededeling van de Commissie over Actie voor stabiliteit, groei en werkgelegenheid van 30 mei 2012[2] het belang benadrukt van een verdere vermindering van de regelgevingslast en de belemmeringen voor nieuwe spelers in de spoorwegsector, en worden daartoe voor elke lidstaat specifieke aanbevelingen gedaan. Op 6 juni 2012 stelde de Commissie verder de mededeling over een betere governance van de interne markt vast, waarin het belang van de vervoersector ook wordt benadrukt[3].
Het jongste decennium heeft de spoorwegmarkt in de EU ingrijpende veranderingen doorgemaakt, door de invoering van de drie 'spoorwegpakketten' (plus enige begeleidende wetgeving). Deze waren bedoeld om nationale markten open te stellen en de spoorwegen op EU-niveau concurrerender en interoperabeler te maken en een hoge mate van veiligheid te handhaven. Ondanks de aanzienlijke vooruitgang die werd geboekt met EU-wetgeving en andere maatregelen (het 'EU-acquis') waarmee een interne markt voor vervoersdiensten over het spoor tot stand werd gebracht, is het marktaandeel van de spoorwegen in het totale vervoer binnen de EU bescheiden gebleven. Daarom is de Commissie met een vierde spoorwegpakket gekomen, om de kwaliteit en efficiency van spoorwegdiensten te verbeteren door de resterende belemmeringen op de markt weg te nemen.
Deze verordening is onderdeel van het vierde spoorwegpakket en legt de nadruk op de rol van het Spoorwegbureau van de Europese Unie om de nog overblijvende administratieve en technische belemmeringen weg te werken, een gemeenschappelijke benadering van voorschriften op het gebied van veiligheid en interoperabiliteit vast te stellen, schaalvoordelen te creëren voor spoorwegondernemingen die in de hele EU actief zijn en de administratieve kosten terug te dringen en de administratieve procedures te versnellen, maar ook om verkapte discriminatie tegen te gaan. Deze verordening vervangt de oorspronkelijke oprichtingsverordening en geeft het Bureau belangrijke nieuwe taken, waarmee het een echte Europese spoorwegautoriteit wordt op het gebied van interoperabiliteit en veiligheid.
1.2. Waarom moet de bestaande Verordening nr. 881/2004 (als gewijzigd) door een nieuwe worden vervangen?
De oorspronkelijke oprichtingsverordening dateert uit 2004. Sindsdien heeft zich met betrekking tot de Europese spoorwegen en het Bureau een aantal ontwikkelingen voorgedaan. Men heeft een beter inzicht verworven in de werking van de Europese spoorwegmarkt, onder meer in de aspecten interoperabiliteit en veiligheid. Er kwam nieuwe wetgeving, die ertoe leidde dat de Spoorwegbureauverordening werd gewijzigd (2008) of zijn taken werden uitgebreid zonder dat daarvoor de verordening werd gewijzigd (bijvoorbeeld Besluit 2011/155/EU).
In de effectbeoordeling die dit voorstel vergezelt, zijn een aantal maatregelen geselecteerd, die nieuwe bevoegdheden geven aan het Bureau en die de bestaande procedures stroomlijnen.
In het licht van de evaluatie van de oprichtingsverordening van het Bureau en van het Bureau zelf (2009-2010) en de aanbevelingen uit de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad over de gedecentraliseerde agentschappen (2012), en het standpunt van de raad van bestuur over de toekomst van het Bureau (2012) moeten een aantal wijzigingen worden ingevoerd om de werking van het Bureau te verbeteren. Het gaat het vooral een betere interne structuur, governance en besluitvorming van het Bureau, en over zijn betrekkingen met belanghebbenden.
Door een nieuwe verordening kan ook de structuur van de wetshandeling verder worden verduidelijkt (bijvoorbeeld door artikelen te schrappen of te hernummeren) en logischer worden gemaakt (bijvoorbeeld door sommige artikelen te verplaatsen naar andere hoofdstukken, hoofdstukken toe te voegen en achterhaalde hoofdstukken te schrappen). Ten slotte worden in het kader van dit wetgevingspakket ook de richtlijnen voor interoperabiliteit en veiligheid gewijzigd. Zij houden nauw verband met de werkzaamheden van het Bureau en derhalve moet er bij deze verordening terdege rekening mee worden gehouden.
Gelet op het bovenstaande, en rekening houdende met het advies van de juridische dienst, is de Commissie voornemens om een nieuwe Spoorwegbureauverordening voor te stellen ter vervanging van Verordening (EG) nr. 881/2004. De voorgestelde wijzigingen ten opzichte van Verordening (EG) nr. 881/2004, kunnen in drie verschillende categorieën worden ingedeeld:
· Nieuwe bepalingen: nieuwe taken van het Bureau (afgifte van vergunningen om voertuigen in de handel te brengen, vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving, en van veiligheidscertificaten), versterkt toezicht op nationale instanties, meer bevoegdheden met betrekking tot nationale voorschriften, nieuwe financieringsbronnen voor het Bureau (vergoedingen), kamer van beroep; een aantal nieuwe bepalingen – met name inzake de interne organisatie – vloeien voort uit de gemeenschappelijke aanpak inzake EU-agentschappen.
· Verduidelijking/vereenvoudiging van bestaande bepalingen: met name voor werkmethoden, ERTMS, spoorwegpersoneel, registers, andere taken.
· Actualiseringen naar aanleiding van de ontwikkeling van het wettelijke en politieke kader: bepalingen met betrekking tot de interne structuur en werkwijze en verwijzingen naar comitéprocedures en gedelegeerde handelingen.
· Redactionele wijzigingen met betrekking tot de oorspronkelijke verordening.
Richtlijn 2008/57/EG (interoperabiliteitsrichtlijn) en Richtlijn 2004/49/EG (spoorwegveiligheidsrichtlijn) zijn nauw verbonden met de oorspronkelijke Verordening (EG) nr. 881/2004. Het vierde spoorwegpakket voorziet in de herschikking van deze richtlijnen. Zij zullen niettemin nauw verbonden blijven met de huidige verordening. Dit komt bovenal voort uit het feit dat het Bureau ook taken vervult op het gebied van spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, waarvoor deze richtlijnen de rechtsgrondslag vormen.
In de huidige verordening zijn de volgende verbanden gelegd:
– technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI’s, interoperabiliteitsrichtlijn), gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (CST’s, spoorwegveiligheidsrichtlijn) en gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM’s, spoorwegveiligheidsrichtlijn): het Bureau doet aanbevelingen voor de vaststelling van de TSI's, CST's en CSM's door de Commissie en formuleert adviezen aan de Commissie over de niet-toepassing van de TSI's;
– veiligheidscertificaten: het Bureau geeft deze certificaten af overeenkomstig de volledige procedure die in de veiligheidsrichtlijn is vastgesteld;
– registers: het Bureau doet aanbevelingen aan de Commissie met betrekking tot de specificatie van de registers (als bedoeld in de interoperabiliteitsrichtlijn) en hun herziening, en zorgt dat deze door het publiek kunnen worden geraadpleegd;
– vergunningen om spoorvoertuigen en voertuigtypen in de handel brengen en vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving: het Bureau geeft deze vergunningen af overeenkomstig de in de interoperabiliteitsrichtlijn vastgestelde procedure;
– telematicatoepassingen en het Europees systeem voor het beheer van het spoorverkeer (ERTMS): het gaat hier om specifieke gebieden die vallen onder de op grond van de interoperabiliteitsrichtlijn aangenomen TSI’s vallen, waarbij het Bureau als systeemautoriteit een belangrijke speelt;
– aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties: deze instanties zijn opgericht en voeren taken uit op grond van de interoperabiliteitsrichtlijn en onder toezicht en met ondersteuning van het Bureau;
– nationale veiligheidsinstanties: deze instanties zijn opgericht en oefenen taken uit op grond van de spoorwegveiligheidsrichtlijn en onder toezicht en met ondersteuning van het Bureau;
– nationale spoorwegvoorschriften: het Bureau beoordeelt de op grond van de spoorwegveiligheids- en interoperabiliteitsrichtlijnen aangemelde voorschriften teneinde het aantal voorschriften zo veel mogelijk terug te dringen.
Inhoudsopgave
- Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling
- Juridische aspecten van het voorstel
- Gevolgen voor de begroting
- 1.1. Recente ontwikkelingen in het spoorwegbeleid van de EU
- 1.2. Waarom moet de bestaande Verordening nr. 881/2004 (als gewijzigd) door een nieuwe worden vervangen?
- 1.3. Verbanden tussen deze verordening en de interoperabiliteits- en veiligheidsrichtlijnen
- HOOFDSTUK 1: BEGINSELEN
- HOOFDSTUK 2: WERKMETHODEN
- HOOFDSTUK 4: TAKEN MET BETREKKING TOT INTEROPERABILITEIT
- HOOFDSTUK 12 ALGEMENE BEPALINGEN
- HOOFDSTUK 13 SLOTBEPALINGEN: nieuw hoofdstuk
De diensten van de Commissie hebben de ontwikkelingen in de Europese spoorwegruimte steeds besproken met vertegenwoordigers van de sector. In 2010-2011 hebben zij een ex-postevaluatie uitgevoerd van Verordening (EG) nr. 881/2004 en de werking het Europees spoorwegbureau doorgelicht[4]. Uit deze evaluatie en de algemene evaluatie van de EU-agentschappen uit 2009 bleek de toegevoegde waarde van het Bureau en meer in het algemeen dat de belanghebbenden het Bureau zijn resultaten positief beoordelen. De resultaten van de evaluatie werden gebruikt als belangrijke input voor, en voorbereiding op de daaropvolgende effectbeoordeling in verband met de herziening van de verordening.
De Europese Commissie maakte een grondige effectbeoordeling ter ondersteuning van de wetsvoorstellen ter verbetering van de efficiency en het concurrentievermogen van de Europese spoorwegruimte op het gebied van interoperabiliteit en veiligheid. Voor deze effectbeoordeling werd in juni 2011 een stuurgroep opgericht (Impact Assessment Steering Group - IASG). Alle DG's werden door DG MOVE uitgenodigd om hieraan deel te nemen.
Een externe consultant stelde een ondersteunend onderzoekrapport op voor de effectbeoordeling en deed gericht onderzoek onder belanghebbenden. Deze gerichte raadpleging begon op 18 november 2011 met een online enquête die op 30 december 2011 werd afgerond. Vervolgens vonden gesprekken plaats met de belangrijkste betrokkenen en werd eind februari 2012 een workshop voor de belanghebbenden georganiseerd.
Daarna had het DG MOVE bilaterale ontmoetingen met vertegenwoordigers uit de sector om van gedachten te wisselen over de in het vierde pakket te nemen maatregelen inzake interoperabiliteit en veiligheid.
Vanwege de technische aard van het initiatief vond geen openbare raadpleging plaats. Wel zorgde de Commissie dat alle belanghebbenden tijdig werden geraadpleegd en dat in de discussie alle belangrijke onderdelen van het initiatief aan de orde kwamen.
Raad voor effectbeoordeling:
Op 5 september 2012 kwam de raad voor effectbeoordeling bijeen. Na afloop van deze bijeenkomst bracht hij een positief advies uit. De belangrijkste aanbevelingen van de raad werden verwerkt in het effectbeoordelingsrapport:
– er werden meer statistieken en informatie over de raadpleging van belanghebbenden toegevoegd;
– er werd meer informatie over de verwachte synergie met andere onderdelen van het vierde spoorwegpakket toegevoegd en de indirecte effecten werden verduidelijkt;
– de belangrijkste gemeenschappelijke maatregelen voor de opties 2 tot en met 5 werden uitvoeriger beschreven en hun onderlinge verschillen werden verduidelijkt;
– de voor de beoordeling van de effecten gebruikte methoden werden verduidelijk en beter uitgelegd; betere onderlinge verwijzingen om de coherentie te versterken;
– er werden duidelijker onderscheid gemaakt tussen de administratieve kosten voor marktpartijen (spoorwegondernemingen) en overheden (nationale instanties, het Bureau en de Commissie).
Onderzochte opties:
Op basis van het onderzoek van individuele maatregelen onderscheidt de Commissie vijf beleidsopties (de opties 2 tot en met 6), naast het basisscenario. De opties 2 tot en met 5 hebben vooral betrekking op het niveau van interactie tussen het Europees Spoorwegbureau (het Bureau) en de nationale instanties en bieden allemaal een antwoord op de drie operationele doelstellingen van hoofdstuk 3. Optie 6 omvat een reeks horizontale maatregelen die veelal los staan van de interactie tussen het Bureau en de nationale instanties en die naast elk van de opties 2 tot en met 5 kunnen worden toegepast, waarbij wordt verwacht dat de uiteindelijke totale effecten zullen worden versterkt.
Optie 1: Basisscenario (geen maatregelen) — voortgaan op de weg die op dit moment voor de sector is uitgestippeld.
Optie 2: Grotere coördinerende rol voor het Bureau bij het waarborgen van een consequente aanpak voor de certificering van spoorwegondernemingen en de afgifte van vergunningen voor voertuigen.
Optie 3: Het Bureau als uniek loket, waarbij de uiteindelijke beslissing over certificering en toelating bij de nationale veiligheidsinstanties blijft berusten maar het Bureau toezicht uitoefent op het begin en einde van aanvraagtrajecten en op de besluiten.
Optie 4: Het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties delen bevoegdheden; de uiteindelijke beslissing over certificering en toelating wordt door het Bureau genomen.
Optie 5: Het Bureau neemt van de nationale veiligheidsinstanties activiteiten over die betrekking hebben op de certificering van spoorwegondernemingen en de afgifte van vergunningen voor voertuigen.
Optie 6: Horizontale maatregelen, met onder meer andere wettelijke en 'zachte' maatregelen (naast de verdeling van verantwoordelijkheden over de nationale instanties en het Bureau), die het concurrentievermogen van de spoorwegsector te goede zouden komen, zoals het vergroten van de rol van het Bureau bij de verspreiding van spoorweggerelateerde informatie en opleiding of de overstap van nationale technische en veiligheidsvoorschriften naar een stelsel van EU-voorschriften (door de inventarisatie van overbodige voorschriften door het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties, waarna nationale instanties verplicht worden deze voorschriften in te trekken en de mogelijkheid om nieuwe voorschriften vast te stellen zou worden beperkt).
Effecten van de opties: De milieueffecten van alle opties werden als positief maar gering beoordeeld. De maatschappelijke effecten van alle opties werden als gering/marginaal beoordeeld.
In onderstaande tabel zijn voor combinaties van opties de economische voordelen (efficiency) opgenomen, evenals het aantal gerealiseerde doelstellingen (doelmatigheid):
Optie| Doelmatigheid (totale besparing in miljoen euro)| Effectiviteit (aantal gerealiseerde operationele doelstellingen)
Optie 2+6: Meer 'coördinatie' door Bureau + horizontale maatregelen| 1
Optie 3+6: Bureau als uniek loket + horizontale maatregelen| 2
Optie 4+6: Bureau en NVI's delen bevoegdheden + horizontale maatregelen| 3
Optie 5+6: Bureau neemt activiteiten van NVI op het gebied van vergunning en certificering over + horizontale maatregelen| 3
Geconcludeerd werd dat optie 4 (in combinatie met optie 6) de voorkeur geniet omdat die combinatie de meest evenwichtige resultaten oplevert voor:
– de sector, vanwege de lagere kosten en de snellere veiligheidscertificering en vergunningsprocedure voor voertuigen en andere subsystemen;
– de budgettaire gevolgen voor de EU-begroting;
– de kosten voor de nationale instanties;
– de toepassing van de subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen;
– de aanpak van de geconstateerde problemen; en
– de verwezenlijking van de geformuleerde doelstellingen.
Meer informatie over de effectbeoordeling en de resultaten van de raadpleging van belanghebbenden is opgenomen in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij de wetsvoorstellen voor het wegnemen van resterende administratieve en technische belemmeringen op het gebied van interoperabiliteit en veiligheid op de spoorwegmarkt in de EU is gevoegd. Dit document wordt na de goedkeuring van dit wetsvoorstel gepubliceerd op de website van het secretariaat-generaal van de Commissie.
Dit deel verschaft commentaar en toelichting bij de belangrijkste bepalingen van de nieuwe Spoorwegbureauverordening, waar nodig wordt verwezen naar de wijzigingen in de oorspronkelijke tekst van Verordening (EG) nr. 881/2004.
Artikel 1: de doelstellingen zijn aangepast aan de nieuwe taken van het Bureau en verplaatst naar de overwegingen; voor de duidelijkheid is een nieuw onderdeel 'onderwerp en werkingssfeer' opgenomen,
Artikel 2: de rechtsvorm is naar dit artikel verplaatst, omdat deze hier beter past (voorheen artikel 22).
Artikel 3: gewijzigd naar aanleiding van de nieuwe taken van het Bureau.
Nieuw hoofdstuk toegevoegd voor aspecten die oorspronkelijk in andere hoofdstukken waren ondergebracht maar in feite betrekking hebben op de methoden die het Bureau gebruikt om zijn doelstellingen te verwezenlijken.
Artikel 4: het artikel inzake 'werkgroepen' is herschreven ten behoeve van de juridische helderheid; de verwijzing naar de AEIF is achterhaald en kan worden geschrapt; het oorspronkelijke artikel 24, lid 4, is naar hier verplaatst in plaats van het artikel over het personeel van het Bureau; het huishoudelijk reglement dat moet worden aangenomen door het bestuur.
Artikel 7: 'effectbeoordeling'; in de oorspronkelijke tekst beperkte de kosten-batenanalyse zich uitsluitend tot veiligheid (artikel 6, lid 4). Deze taak behoort niet onder één specifieke activiteit van het Bureau te vallen. Daarom moesten de leden van dit artikel naar een algemeen hoofdstuk worden verplaatst en algemeen geldend worden gemaakt en moest worden gezorgd dat ze voorzien in duidelijk omschreven taken. Dit artikel is in overeenstemming met het de standpunt van de raad van bestuur over de toekomst van het Bureau en de beginselen van activiteitsgestuurd begroten en management.
Artikel 8: 'studies'; voorheen artikel 20 — verplaatst omdat studies een middel zijn om doelen te bereiken, en geen taak op zichzelf.
Artikel 9: 'adviezen'; voorheen artikel 10 over technische adviezen. Het woord 'technisch' is geschrapt overeenkomstig de richtlijnen. Lid 2 bis onder b) is geschrapt omdat het verouderd was. Lid 3 (het oude lid 2 ter) is gewijzigd om zijn werkingssfeer te verruimen. Voorheen was die zonder duidelijke motivering beperkt tot de TSI's.
Artikel 10: 'bezoeken aan lidstaten'; voorheen artikel 33 — naar dit deel verplaatst omdat bezoeken een middel zijn om de doelen van het Bureau te bereiken.
HOOFDSTUK 3 TAKEN MET BETREKKING TOT SPOORWEGVEILIGHEID:
Artikel 11: "technische ondersteuning – veiligheid"; kleine veranderingen om de taken van het Bureau te verduidelijken.
Artikel 12: 'veiligheidscertificaten'; nieuwe taak voor het Bureau (afgifte van veiligheidscertificaten), als voorgesteld in de effectbeoordeling en in overeenstemming met de herziene veiligheidsrichtlijn.
Artikel 13: 'onderhoud van voertuigen'; nieuw artikel — overgebleven uit het oorspronkelijke hoofdstuk 3 bis, vereenvoudigd en ondergebracht in het deel over veiligheid omdat dat de meeste logische plaats is.
Artikel 14: 'vervoer van gevaarlijke goederen per spoor'; nieuw artikel, waarin de werkzaamheden worden geformaliseerd die het Bureau nu al uitvoert op het gebied van het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor.
Artikel 15: "technische ondersteuning – interoperabiliteit"; enigszins gewijzigd naar aanleiding van wijzigingen in de interoperabiliteitsrichtlijn (de punten b) en c)) en ter verduidelijking van de bestaande taken van het Bureau.
Artikel 16: 'voertuigvergunningen'; nieuw artikel — regelt de nieuwe rol van het Bureau bij de afgifte van vergunningen om voertuigen in de handel te brengen, zoals voorgesteld in de effectbeoordeling en in overeenstemming met de gewijzigde interoperabiliteitsrichtlijn.
Artikel 17: 'vergunningen voor voertuigtypen'; nieuw artikel — regelt de nieuwe rol van het Bureau inzake de afgifte van vergunningen om voertuigtypen in de handel brengen, overeenkomstig de gewijzigde interoperabiliteitsrichtlijn.
Artikel 18: 'vergunningen voor indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving'; nieuw artikel - regelt de nieuwe rol van het Bureau bij de vergunning tot indienststelling van baanuitrusting voor besturing en seingeving. Houdt verband met de nieuwe rol van het Bureau als systeemautoriteit en de gevolgen van de taak voor de afgifte van vergunningen om voertuigen in de handel voor de uitrol van ERTMS (om te waarborgen dat vergunningen om met ERTMS uitgeruste voertuigen in de handel te brengen coherent zijn met de systemen langs de baan).
Artikel 19: 'telematicatoepassingen'; nieuw artikel – toegevoegd om de bestaande rol die het Bureau reeds vervult, te formaliseren, overeenkomstig de TSI TAP/TAF, en overeenkomstig de effectbeoordeling.
Artikel 20: 'ondersteuning van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties'; gewijzigd — bepalingen over het toezicht van de Commissie op aangemelde instanties zijn verplaatst naar het nieuwe deel over toezicht. Wat resteert is ondersteuning van aangemelde instanties (de Commissie heeft taken met betrekking tot het technisch secretariaat van de AI Spoor per 20 april 2011 bij het bureau ondergebracht en deze activiteit loopt al. Dit moet goed tot uiting komen in de wetgeving).
HOOFDSTUK 5 TAKEN MET BETREKKING TOT NATIONALE VOORSCHRIFTEN (verplaatst naar na het nieuwe hoofdstuk interoperabiliteit):
Artikel 21, 22 en 23: 'nationale voorschriften'; nieuwe artikelen die het oorspronkelijke artikel 9 bis en 9 ter omvatten en die zijn gewijzigd om de procedures in overeenstemming te brengen met de interoperabiliteits- en veiligheidsrichtlijnen, rekening houdende met de uitgebreide bevoegdheden van het Bureau op het gebied van nationale voorschriften, die voortvloeien uit de effectbeoordeling en het ontwerpverslag van de taskforce Nationale veiligheidsvoorschriften; het beheer van het IT-gegevensbestand is nu onmiskenbaar toebedeeld aan het Bureau met als doel de eerdere gemengde verantwoordelijkheden (Commissie en het Bureau) te verhelderen en de huidige problemen ten aanzien van technologie, coördinatie en eigendomsrechten te verhelpen.
HOOFDSTUK 6 TAKEN MET BETREKKING TOT ERTMS: het deel over ERTMS is nu in een nieuw hoofdstuk ondergebracht.
Artikelen 24 tot en met 28: 'ERTMS-taken'; hierin wordt het oude artikel 21 bis opgenomen, met wijzigingen ter verduidelijking van de verantwoordelijkheden van het Bureau en andere partijen met betrekking tot het ERTMS, ter verbetering van de uitrol van ERTMS en om aan te geven wat het Bureau nu al doet op dit gebied. Artikel 13 sexies is gewijzigd in overeenstemming met de voorlopige evaluatie van de Commissie van vier jaar technische follow-up.
HOOFDSTUK 7 TAKEN MET BETREKKING TOT HET TOEZICHT OP DE EUROPESE SPOORWEGRUIMTE: nieuw hoofdstuk - diverse toezichttaken zijn nu met het oog op de zichtbaarheid en duidelijkheid samengebracht in één hoofdstuk.
Artikel 29: 'toezicht op nationale veiligheidsinstanties'; nieuw artikel — nieuwe taak voor het Bureau: toezicht op de nationale veiligheidsinstanties zoals voorgesteld in de effectbeoordeling (en de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening).
Artikel 30: 'toezicht op aangemelde instanties'; nieuw artikel — nieuwe taak voor het Bureau: toezicht op aangemelde instanties, zoals voorgesteld in de effectbeoordeling.
Artikel 31: 'toezicht op de vorderingen inzake interoperabiliteit en veiligheid'; deels gebaseerd op het oude artikel 9 (nieuwe leden 1 en 2, waarin de taken van het Bureau met betrekking tot het toezicht op de veiligheid zijn verduidelijkt), op het oude artikel 14 (nieuwe leden 3 en 4, waarin de twee aparte rapporten over interoperabiliteit en veiligheid nu worden gebundeld tot één rapport). Lid 5 — gebaseerd op artikel 21 ter (lid 2, onder a), in overeenstemming met de effectbeoordeling en de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening.
HOOFDSTUK 8 OVERIGE TAKEN – nieuw hoofdstuk waarin eerdere hoofdstukken inzake registers, spoorwegpersoneel en overige taken worden bijeengebracht:
Artikel 32: 'spoorwegpersoneel'; de voormalige artikelen 16 ter, 16 quater en 17 worden ter vereenvoudiging gecombineerd: sommige taken zijn achterhaald, andere zijn reeds omschreven in Richtlijn 2007/59; gewijzigd om juridische ambiguïteit en herhaling te vermijden.
Artikel 33: 'registers'; dit artikel combineert de oorspronkelijke artikelen 18 en 19, geactualiseerd en in overeenstemming met de wetgeving gebracht.
Artikel 34: 'netwerken van nationale veiligheidsinstanties, onderzoeksorganen en representatieve instanties'; voorheen deels opgenomen in het oorspronkelijke artikel 6, lid 5 en artikel 9; het netwerk van representatieve instanties (lid 2) is toegevoegd om de coördinatie van belanghebbenden op het niveau van het Bureau te verbeteren en te structureren; lid 3 is toegevoegd om de raadpleging van alle belanghebbenden te verbeteren en te structureren, met als uiteindelijke een hoogwaardiger output van het Bureau te waarborgen (overeenkomstig de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en het standpunt over de toekomst van het Bureau).
Artikel 35: 'communicatie en verspreiding'; nieuw artikel, om de bestaande activiteiten van het Bureau gedeeltelijk te formaliseren en in het licht van de effectbeoordeling, de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en het standpunt over de toekomst van het Bureau.
Artikel 36: 'onderzoek en bevordering van innovatie'; oorspronkelijk artikel met onderzoek toegevoegd, om te formaliseren wat het Bureau reeds in grote mate doet; in overeenstemming met het standpunt van het bestuur over de toekomst van het Bureau
Artikel 37: 'ondersteuning van de Commissie'; licht gewijzigd.
Artikel 38: 'ondersteuning van de beoordeling van spoorwegprojecten'; voorheen artikel 15, ook veiligheid valt hier nu onder.
Artikel 39: 'ondersteuning van lidstaten en belanghebbenden'; nieuw artikel naar aanleiding van de effectbeoordeling (optie 6) en de resultaten van de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening.
Artikel 40: 'internationale betrekkingen'; nieuwe artikelen waarin wordt geformaliseerd wat het Bureau nu reeds in grote mate doet. In overeenstemming met de effectbeoordeling en het standpunt van het bestuur over de toekomst van het Bureau.
Artikel 41: 'reserveonderdelen'; nieuw artikel — nieuwe taak in overeenstemming met de effectbeoordeling.
HOOFDSTUK 9 ORGANISATIE VAN HET BUREAU: voornamelijk opgesteld naar aanleiding van de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad over de gedecentraliseerde agentschappen en de gemeenschappelijke aanpak (2012), met name met betrekking tot uitgebreide bevoegdheden van de raad van bestuur; instelling van de directieraad; meerjarig werkprogramma; overige standaardbepalingen inzake personeels- en begrotingsaangelegenheden.
Overige belangrijke wijzigingen:
Artikel 48: "jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s"; nieuw, afzonderlijk artikel over werkprogramma's; dit werd zinvol geacht met het oog op de duidelijkheid. In overeenstemming met de gemeenschappelijke verklaring en de aanbevelingen van de raad van bestuur, het EP, de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en de standpuntnota van de raad van bestuur van het Bureau over de toekomst van dat Bureau (meerjarenperspectief, ABB en ABM, betrekkingen met belanghebbenden).
Artikelen –51 tot en met 57: 'kamer van beroep'; nieuwe artikelen — kamer van beroep noodzakelijk vanwege de uitbreiding van de bevoegdheden van het Bureau (vergunning om voertuigen in de handel te brengen en afgifte van veiligheidscertificaten). De effectbeoordeling voorziet in de oprichting van een onafhankelijk beroepsorgaan buiten het Bureau. De oplossing die bij het EASA reeds wordt toegepast, lijkt echter geschikter. Gebaseerd op de relevante bepalingen uit de EASA-verordening.
HOOFDSTUK 10 FINANCIËLE BEPALINGEN:
Artikel 58, lid 2: nieuw punt c) - nieuwe bronnen van inkomsten voor het ERA toegevoegd (externe vergoedingen en kosten voor de markttoelating van voertuigen (nieuwe taken). Nieuw punt e) - om het in overeenstemming te brengen met de EASA-verordening.
HOOFDSTUK 11 PERSONEEL: nieuw hoofdstuk, grotendeels naar aanleiding van standaardbepalingen als gevolg van de gemeenschappelijke aanpak inzake agentschappen (artikelen 62 en 63).
Artikel 61: "Personeel — algemene bepalingen";" oorspronkelijk artikel 24, gewijzigd in overeenstemming met de gezamenlijke verklaring over de agentschappen, de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening en de standpuntnota van de raad van bestuur van het Bureau over de toekomst van het Bureau. De vroegere beperkingen van de maximum looptijd van contracten zijn geschrapt.
Artikelen 64, 66 tot en met 68, 70 tot en met 72: verplaatst vanuit andere delen van de oorspronkelijke verordening, waar nodig gewijzigd naar aanleiding van de gemeenschappelijke verklaring inzake agentschappen.
Artikel 65: 'zetelovereenkomst en beheersvoorwaarden'; nieuw artikel, naar aanleiding van de gemeenschappelijke verklaring inzake gecentraliseerde agentschappen (2012).
Artikel 69: 'samenwerking met nationale autoriteiten en instanties'; nieuwe artikelen die voortvloeien uit de nieuwe bevoegdheden van het Bureau om certificaten en vergunningen af te geven; samenwerking met nationale instanties en autoriteiten wordt in sommige gevallen nodig geacht om een beroep te doen op hun deskundigheid; mogelijkheid van een (sub)contractonderdeel van de taken van het Bureau.
Artikelen 73 en 74: 'gedelegeerde handelingen'; nieuwe artikelen - naar aanleiding van de nieuwe bevoegdheden van het Bureau (afgifte van veiligheidscertificaten en vergunningen om voertuigen in de handel te brengen, eigen middelen) moeten gedelegeerde handelingen worden vastgesteld. Dit is vergelijkbaar met het EASA.
Artikel 75: 'comitéprocedure'; nieuw artikel, toegevoegd om niet te verwijzen naar andere wetgeving (interoperabiliteitsrichtlijn).
Artikel 76: 'evaluatie en beoordeling'; oorspronkelijk artikel gewijzigd in overeenstemming met de gemeenschappelijke verklaring over de agentschappen.
ARTIKELEN DIE GELIJK BLEVEN AAN VERORDENING (EG) Nr. 881/2004: 5, 6, 58, 59, 60.
Deze nieuwe verordening is de juridische basis voor personele en begrotingsverplichtingen in verband met Spoorwegbureau van de Europese Unie. De gedetailleerde berekeningen zijn opgenomen in bijgevoegd financieel memorandum.
In de huidige regelgeving is voor de personeelsbezetting van het Bureau het volgende is opgenomen:
1. Berekeningen voor personele middelen uit twee vorige financiële memoranda die als bijlage zijn toegevoegd aan de oude Verordening (EG) nr. 881/2004 en de gewijzigde versie daarvan uit 2008 (Verordening (EG) nr. 1335/2008), die voorzag in 104 tijdelijke arbeidsplaatsen voor het ERA.
2. Begrotingsprocedures voor de jaren 2005-2013 waarmee de begrotingsautoriteit nog eens 39 arbeidsplaatsen toewees voor het uitvoeren van extra taken die niet waren opgenomen in de oprichtingsverordening. Daarmee kwam het aantal tijdelijke arbeidsplaatsen in 2013 op 143.
3. De verwachte gevolgen voor de middelen van de nieuwe taken en uitgebreide bevoegdheden van het ERA zoals omschreven in deze nieuwe verordening. Deze is op 43 personen vastgesteld.
Met betrekking tot punt 2 zij aangemerkt dat het aantal functies sinds de oprichting van het Bureau in 2005 geleidelijk is toegenomen. Deze ontwikkeling is elk jaar grondig onderzocht en jaarlijks door de begrotingsautoriteit goedgekeurd in overeenstemming met het door de Commissie voorgestelde aantal functies. De belangrijkste verklaring voor het verschil tussen het eerste en tweede punt is het feit dat een aantal functies en activiteiten, waaronder juridische zaken, de functionaris voor gegevensbescherming, het secretariaat voor de raad van bestuur, interne audit, kwaliteit en bedrijfsplanning, economische evaluatie (effectbeoordeling), inkoop, facility management en een hoofd van de administratie niet was omschreven in de oprichtingsverordening — of dat althans niet was aangenomen dat deze door speciale medewerkers zouden worden vervuld. Voor een aantal activiteitsgebieden, waaronder personeelsbeleid, IT en financiële zaken was de behoefte aan middelen aanzienlijk onderschat.
De economische evaluatie vloeit voort uit het feit dat het Bureau is opgericht om bij te dragen aan een geïntegreerde en concurrerende spoorwegruimte. Dit is van meet af aan integraal onderdeel geweest van de werkzaamheden van het Bureau hoewel hiervoor in het financieel memorandum geen apart personeel was opgenomen. De behoefte aan deze activiteit staat niet ter discussie en is, in overeenstemming met het activiteitsgestuurde begroten, recentelijk alleen maar groter geworden. Dit komt tot uiting in het feit dat wordt voorgesteld om een nieuw artikel op te nemen in de nieuwe Spoorwegbureauverordening.
Naast deze ontwikkelingen heeft het Bureau als gevolg van diverse besluiten van de Commissie zonder aanpassing van de middelen een aantal extra taken gekregen die niet goed zijn terug te vinden in het financieel memorandum. Zo wordt het Bureau door Besluit 2011/155/EU van de Commissie betreffende de publicatie en het beheer van het referentiedocument als bedoeld in artikel 27, lid 4, van Richtlijn 2008/57/EG belast met het transparant maken en vereenvoudigen van processen en voorschriften voor de toelating van spoorwegvoertuigen en subsystemen. Meer in het bijzonder bestaat de taak van het Bureau uit het documenteren van vergunningsprocedures in lidstaten, van nationale voorschriften voor de vergunning van spoorwegvoertuigen, uit het controleren van de samenhang van gegevens, het ondersteunen van nationale veiligheidsinstanties en het beheren en onderhouden van gegevens.
Voor het punt 3 vloeien de personele en budgettaire gevolgen van nieuwe en uitgebreide taken met name voort uit de berekeningen van de effectbeoordeling, de uitvoering van de aanbevelingen van de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad over de gedecentraliseerde agentschappen, aanbevelingen van de Rekenkamer en de interne accountantsdienst en uit de evaluatie van de Spoorwegbureauverordening. Alle veranderingen in de wetgeving worden uitvoerig toegelicht in deel 3 van dit memorandum. In totaal zijn er naar schatting 70 personeelsleden nodig om deze nieuwe en uitgebreide taken te verrichten, hetgeen neerkomt op 43 aanvullende aanstellingen ten opzichte van het huidige personeelsbestand van het Bureau. Deze 43 nieuwe personeelsleden zullen zich bezighouden met de afgifte van vergunningen en certificaten. Hiervoor zullen aanvullende vergoedingen en kosten vereist zijn, terwijl de resterende behoefte van 27 aanstellingen zal worden ingevuld op basis van interne overplaatsing van bestaand personeel van het Bureau. Derhalve is er geen aanvullend effect op de EU-begroting (behalve voor de jaren 2015 en 2016, wanneer de externe vergoedingen en kosten nog niet beschikbaar zijn).
De geplande aanvulling van het personeelsbestand met 43 medewerkers beslaat de volgende categorieën:
· technische deskundigen (41 personeelsleden), die zich gaan richten op het verstrekken van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en voertuigtypen (30), vergunningen voor het in dienst stellen van baansubsystemen voor besturing en seingeving (6) en veiligheidscertificaten (5);
· ondersteunende personeelsleden (2), met inbegrip van een accountant, die belast worden met het beheer van het geplande systeem van externe vergoedingen en kosten, met inbegrip van de samenwerking met nationale autoriteiten.
De externe vergoedingen en kosten omvatten ook de desbetreffende administratieve kosten, die voornamelijk bestaan uit:
· de vertaling van door het Bureau uitgevaardigde besluiten naar nationale talen;
· het IT-systeem dat nodig is voor boekhoudkundige doeleinden (externe vergoedingen en kosten).
De resterende 27 aanstellingen, die worden ingevuld op basis van interne overplaatsing van bestaand personeel van het Bureau, zijn gericht op het volgende:
· toezicht op de nationale veiligheidsinstanties en aangemelde instanties, en tenuitvoerlegging van de nationale veiligheids- en interoperabiliteitswetgeving;
· vermindering van de hoeveelheid nationale voorschriften;
· advisering en ondersteuning van de lidstaten en belanghebbenden, verspreiding van spoorweggerelateerde informatie en opleidingen, en coördinatie van de standaardisering van de potentiële reserveonderdelen.
De totale budgettaire gevolgen van de versterking het Bureau op de EU-begroting 2015-2020 worden geraamd op 157,113 miljoen euro. De kosten van de nieuwe taken voor de EU-begroting bedragen 0,4113 miljoen euro met ingang van 2017 maar worden gedekt door aan de sector opgelegde vergoedingen en heffingen.
Er is ook enig effect op de middelen van de Commissie (bij DG MOVE). Ten aanzien hiervan is in deze verordening het volgende opgenomen:
1. Berekeningen voor personele middelen uit twee vorige financiële memoranda die als bijlage zijn toegevoegd aan de oude Verordening (EG) nr. 881/2004 en de gewijzigde versie daarvan uit 2008 (Verordening (EG) nr. 1335/2008), die voorzag in twee ambtenaren/tijdelijke personeelsleden voor de Commissie.
2. Wijzigingen voor de periode 2005-2013, met drie extra personeelsleden bij de Commissie voor ERA-aangelegenheden, voor het uitvoeren van extra taken die niet in de oprichtingsverordening waren beschreven.
Het algemene totaal voor de Commissie in verband met dit initiatief komt op 5 personen, zonder aanvraag voor nieuwe personeelsleden.