Toelichting bij COM(2012)763 - Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft de plaats van een dienst

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



In artikel 397 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde[1] ("de btw-richtlijn") is bepaald dat de "Raad […] op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen de nodige maatregelen ter uitvoering van deze richtlijn vast[stelt]".

Op basis hiervan heeft de Raad Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad[2] ("de btw-uitvoeringsverordening") aangenomen, waarin hij regels voor de toepassing van een aantal bepalingen van de btw-richtlijn heeft vastgesteld en een reeks richtsnoeren waarover het btw-comité sinds 1977 overeenstemming heeft bereikt, in wetgeving heeft verankerd.

De btw-uitvoeringsverordening heeft grotendeels betrekking op wijzigingen van de in 2008 (door middel van het 'btw-pakket'[3]) ingevoerde regels betreffende de plaats van een dienst. Een aantal van deze wijzigingen moet verder worden verduidelijkt, met name die betreffende voor niet-belastingplichtigen verrichte telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten, die vanaf 2015 belastbaar worden in de lidstaat waar de afnemer is gevestigd dan wel zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft. De betrokken dienstverleners zullen zich in die lidstaat voor de btw moeten identificeren en deze daar moeten voldoen.

Er zijn al maatregelen genomen om uitvoering te geven aan de bijzondere regelingen voor de dienstverleners die niet in de lidstaat van heffing[4] zijn gevestigd. Om evenwel te garanderen dat de plaats-van-dienst-regels in deze gevallen op uniforme wijze worden toegepast, zijn er nog verdere maatregelen nodig. Daarom is het van wezenlijk belang om de btw-uitvoerings­verordening te wijzigen en voorschriften voor de uitvoering van de relevante bepalingen van de btw-richtlijn vast te stellen.

De Raad dient deze maatregelen zo snel mogelijk, maar zeker niet later dan eind 2013, aan te nemen, zodat de bedrijven en de lidstaten voldoende tijd hebben om zich op de wijzigingen voor te bereiden.

Dit voorstel en de daarin opgenomen definities lopen niet vooruit op de uitkomst van de lopende onderhandelingen over de toepassing van verlaagde btw-tarieven op onlineproducten en ‑diensten.

Algemene context



Telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten worden in de regel belast op de plaats waar de afnemer gevestigd of woonachtig is[5]. Wanneer de dienstverlener in de EU is gevestigd en de afnemer een niet-belastingplichtige is, wordt de dienst momenteel evenwel belast op de plaats waar de dienstverlener is gevestigd.

Vanaf 1 januari 2015 zullen alle telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten worden belast in de thuisplaats van de afnemer (tenzij de regel betreffende het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie van toepassing is), ook al is hij een niet-belastingplichtige. In het geval van niet-belastingplichtige afnemers zullen EU- en niet-EU-dienstverleners dus moeten vaststellen waar de afnemer is gevestigd dan wel zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft. Zonder een btw-identificatienummer (dat gewoonlijk is voorbehouden voor belasting­plichtigen) als leidraad zal de dienstverlener in zekere mate moeten vertrouwen op informatie die hij van zijn afnemer krijgt.

Om rechtszekerheid te garanderen en dubbele belasting of niet-heffing te voorkomen, moeten er in dit verband duidelijke en bindende regels voor dienstverleners komen.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Om vast te stellen op welke gebieden er uitvoeringsmaatregelen nodig zijn om een uniforme toepassing van de bepalingen van de btw-richtlijn te garanderen, zijn de lidstaten en het bedrijfsleven tijdens een Fiscalis-seminar uitvoerig geraadpleegd. Er hebben ook gedachtewisselingen plaatsgevonden op een bijeenkomst van een deskundigengroep bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten (de zogenaamde Working Party No. 1[6]) en tijdens een ad-hocvergadering van deskundigen met het bedrijfsleven.

Bijeenbrengen en benutten van externe deskundigheid

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling



De maatregelen in kwestie zijn louter technisch van aard en geven slechts nadere invulling aan de toepassing van reeds door de Raad goedgekeurde bepalingen. Er is derhalve geen behoefte aan een effectbeoordeling.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Subsidiariteitsbeginsel



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. De doelstellingen van het voorstel kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt.

De lidstaten zijn weliswaar verantwoordelijk voor de omzetting van EU-wetgeving in nationale wetgeving, maar het is absoluut zaak dat de regels betreffende de plaats van telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten op uniforme wijze worden toegepast om te vermijden dat uiteenlopende uitvoeringsvoorschriften tot dubbele heffing of niet-heffing leiden.

Om bovengenoemde redenen kan alleen een optreden van de EU garanderen dat burgers en bedrijven in de Europese Unie gelijk worden behandeld. Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel



De voorliggende wijzigingen zijn nodig om Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad in overeenstemming te brengen met de relevante bepalingen van de btw-richtlijn die vanaf 1 januari 2005 van toepassing worden.

De nieuwe bepalingen hebben betrekking op Richtlijn 2008/8/EG tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst en met name artikel 5 daarvan.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

3.

Aanvullende informatie



Nadere uitleg van het voorstel



De voorgestelde uitvoeringsmaatregelen zien op de volgende soorten diensten:

· telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten

· diensten met betrekking tot onroerende goederen

· verstrekking van entreekaartjes voor culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen

De desbetreffende voorstellen luiden als volgt:

Telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten

Vanaf 1 januari 2015 zullen EU- (en niet-EU-)bedrijven de thuisplaats van hun (niet-belastingplichtige) afnemer moeten bepalen om een juiste belastingheffing van deze diensten te garanderen. Omwille van een vlotte en gecoördineerde overgang op het niveau van de Unie stelt de Commissie, na grondig en nauw overleg met de bedrijven en de lidstaten, uitvoerings­maatregelen voor de nieuwe regels voor. Deze maatregelen zullen de in de btw-richtlijn vastgestelde regels voor telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten niet wijzigen, maar verduidelijken hoe zij in de praktijk moeten worden toegepast.

De artikelen 6 bis en 6 ter, in combinatie met de voorgestelde wijzigingen voor artikel 7 en bijlage II, strekken ertoe te verduidelijken wat onder telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten moet worden verstaan. Om het toepassingsgebied van de nieuwe regels af te bakenen, moet elk van deze diensten worden gedefinieerd. Daarom is er een definitie van omroepdiensten opgenomen, samen met voorbeelden om te illustreren welke diensten wel en welke diensten niet onder deze definitie vallen. Omwille van de rechtszekerheid is de voorkeur gegeven aan een omschrijving in positieve termen. De bestaande lijst van voorbeelden van elektronische diensten is aangepast en voor telecommunicatie- en omroep­diensten zijn soortgelijke lijsten opgesteld. Deze lijsten zijn definitief noch volledig.

Artikel 9 bis verduidelijkt de behandeling van omroep- en elektronische diensten die worden verleend via het telecommunicatienetwerk of via een interface of een portaal zoals een marktplaats voor applicaties van een tussenpersoon (of een derde partij die betrokken is bij de dienst). Er wordt uitgegaan van het vermoeden dat de tussenpersoon bij het verlenen van de dienst voor rekening van de dienstverlener maar in eigen naam handelt. Tenzij anderszins vermeld zal de tussenpersoon worden geacht de dienst te hebben ontvangen en verleend. Wanneer de dienst aan een niet-belastingplichtige wordt verleend, moet de tussenpersoon de btw voldoen in de lidstaat van zijn afnemer.

Artikel 13 bis specificeert dat een niet-belastingplichtige rechtspersoon, net als een belastingplichtige, is gevestigd op de plaats waar de zetel van zijn bedrijfsuitoefening zich bevindt of waar hij over een vaste inrichting beschikt.

Artikel 18 heeft betrekking op de status van de afnemer. Volgens dit artikel kan een dienstverlener een afnemer die zijn btw-identificatienummer niet meedeelt, aanmerken als een niet-belastingplichtige, maar uitsluitend wanneer hij niet over informatie beschikt die het tegendeel laat vermoeden. Wanneer de plaats van heffing afhankelijk is van de vraag of de afnemer al dan niet belastingplichtig is, bestaat het risico dat de dienst, indien uitsluitend op het btw-identificatienummmer wordt vertrouwd, wordt verschoven als de belastingplichtige afnemer zijn btw-nummer bewust niet meedeelt. Dat risico bestaat evenwel niet bij telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten, die in alle omstandigheden belastbaar zullen zijn daar waar de afnemer zich bevindt. Het nieuwe lid 2 verduidelijkt dat voor deze diensten de dienstverlener iedere afnemer die geen btw-identificatienummer meedeelt, als niet-belastingplichtige kan aanmerken. Zo kan hij onmiddellijk en met zekerheid bepalen of hijzelf de btw moet afdragen (zoals bij diensten aan een niet-belastingplichtige, of aan een belastingplichtige in dezelfde lidstaat) dan wel of de afnemer de btw moet aangeven (omdat de dienst wordt verleend aan een belastingplichtige in een andere lidstaat). Deze eerste beoordeling zal evenwel moeten worden herbekeken en gecorrigeerd als de afnemer nadien toch zijn btw-identificatienummer meedeelt.

Artikel 24 ziet op situaties waarbij de afnemer in meer dan een land gevestigd of woonachtig is. Dit artikel strekt ertoe conflicten over de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te vermijden. Het nieuwe lid 3 verduidelijkt welke factoren in aanmerking moeten worden genomen om te bepalen welke plaats het beste garandeert dat de heffing geschiedt waar het werkelijke verbruik heeft plaatsgevonden.

Onderafdeling 3 bis bevat onweerlegbare vermoedens voor gevallen waarin het voor de dienstverlener onmogelijk of nagenoeg onmogelijk is om de hoedanigheid van zijn afnemer vast te stellen of te weten waar die werkelijk is gevestigd dan wel zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.

Artikel 24 bis ziet op gevallen waarin een aanbieder van telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten zijn diensten op bepaalde plaatsen aan een afnemer verleent. In het geval van een telefooncel of een internetcafé weet de dienstverlener niet wie de afnemer is of kan het voor hem nagenoeg onmogelijk zijn om na te gaan waar diens thuisplaats eigenlijk is. Aangezien de persoon die de dienst afneemt, fysiek aanwezig moet zijn opdat de dienst aan hem zou kunnen worden verleend, geldt het vermoeden dat deze plaats ook de thuisplaats van de afnemer is.

Artikel 24 ter ziet op gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van prepaidtegoeden op een simkaart om diensten af te nemen. Aangezien dergelijke kaarten doorgaans worden verkocht zonder dat persoonsgegevens worden verzameld, weet de dienstverlener, die niet noodzakelijkerwijs degene is die de afnemer de kaart verstrekt, niet wie die afnemer is. Het land van uitgifte van de simkaart is cruciaal om de thuisplaats van de afnemer vast te stellen. Aangezien de kaart vaak in dat land wordt gebruikt, geldt in dit verband het vermoeden dat de afnemer zich ook daar bevindt.

Onderafdeling 3 ter bevat weerlegbare vermoedens in gevallen waarin het voor de dienstverlener moeilijk maar niet onmogelijk is om te weten waar zijn afnemer daadwerkelijk is gevestigd dan wel zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft. Wanneer de dienstverlener over informatie beschikt die erop wijst dat de thuisplaats van de afnemer zich elders bevindt, gelden de vermoedens niet.

Artikel 24 quater ziet op gevallen waarin diensten worden verleend aan een afnemer via een vaste aansluiting in een woning. Aangezien de dienst ook in dat pand zal worden afgenomen, geldt het vermoeden dat de thuisplaats van de afnemer zich daar bevindt.

Artikel 24 quinquies dekt gevallen waarin de afnemer gebruik maakt van een postpaid simkaart om diensten af te nemen. Zoals met prepaidtegoeden geldt het vermoeden dat de thuisplaats van de afnemer het land is waar de simkaart is uitgegeven. Aangezien de dienstverlener bij diensten die via een postpaid simkaart worden afgenomen, weet wie de afnemer is, moet dit vermoeden weerlegbaar zijn.

Artikel 24 sexies poneert het vermoeden dat de thuisplaats van een afnemer die een toestel of een viewing card nodig heeft om de diensten te ontvangen, zich bevindt waar het toestel geïnstalleerd is of waarheen de viewing card is verzonden. Dit vermoeden geldt niet wanneer het toestel is verkocht zonder dat het werd geïnstalleerd of wanneer de viewing card is verkocht zonder dat zij aan de afnemer werd toegezonden.

Artikel 24 septies dekt alle andere gevallen waarin het vermoeden geldt dat de thuisplaats van de afnemer de plaats is die door de dienstverlener aan de hand van toereikend bewijs als zodanig is bepaald. Dit vermoeden geldt voor zover de dienstverlener niet over bewijs van het tegendeel beschikt.

Onderafdeling 3 quater ziet op het bewijs dat kan worden gebruikt om de plaats van de afnemer te bepalen.

Artikel 24 octies bevat een lijst van gegevens die door de dienstverlener kunnen worden gebruikt om het bewijs van de thuisplaats van een niet-belastingplichtige te leveren. Aangezien de dienstverlener in dit geval geen btw-nummer als leidraad kan gebruiken, moet hij weten op welke andere gegevens hij kan vertrouwen. De lijst, die niet volledig is, reikt een aantal gegevens aan die het meest relevant zijn om als bewijs te worden gebruikt. Om evenredig te zijn, moet het gebruikte bewijs toereikend zijn om met relatieve zekerheid de thuisplaats van de afnemer te kunnen vaststellen, maar mag de bewijslast niet buitensporig zijn. Dat kan het best worden bewerkstelligd door een gemeenschappelijk bewijsniveau vast te stellen. Het is niet passend om op één bewijselement te vertrouwen omdat dat teveel ruimte biedt voor verschillen in de toepassing. Twee afzonderlijke bewijselementen die in dezelfde richting wijzen, zijn derhalve vereist.

Diensten met betrekking tot onroerende goederen

Krachtens artikel 47 van de btw-richtlijn is de plaats van een dienst die betrekking heeft op een onroerende goed, de plaats waar het onroerend goed is gelegen. Er is voorzien in maatregelen om het toepassingsgebied van die bepaling te verduidelijken op basis van door het btw-comité overeengekomen richtsnoeren.

In artikel 13 ter is een definitie opgenomen van wat onder onroerend goed moet worden verstaan. Het concept onroerend goed is een gemeenschappelijk begrip dat los staat van nationaal recht. Dit concept moet worden gedefinieerd om de juiste toepassing van de regels betreffende de plaats van een dienst te vergemakkelijken. De definitie is grotendeels gebaseerd op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

In artikel 31 bis wordt gespecificeerd dat diensten slechts betrekking kunnen hebben op onroerende goederen mits het verband voldoende rechtstreeks is (lid 1). Dit dekt diensten die voortvloeien uit een onroerend goed als dit goed een onderdeel is van de dienst, centraal staat bij en van wezenlijk belang is voor de verleende diensten, zoals het toekennen van een visvergunning, of de diensten die worden verricht aan, of zijn gericht op, een onroerend goed met als doel een juridische of fysieke wijziging van dat goed, zoals de diensten van architecten of onroerendgoed­makelaars. Er zijn voorbeelden toegevoegd om te illustreren welke diensten betrekking hebben op onroerende goederen (lid 2) en welke geen betrekking daarop hebben (lid 3).

In artikel 31 ter is bepaald dat de verhuur van materieel aan een afnemer, al dan niet met het bijbehorende personeel, voor het verrichten van werkzaamheden aan een onroerend goed alleen wordt beschouwd als een dienst die betrekking heeft op een onroerend goed, als de dienstverlener de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de werkzaamheden draagt. Wanneer het materieel ter beschikking wordt gesteld van de afnemer, samen met voldoende bedienend personeel, geldt het vermoeden dat de dienstverlener die verantwoordelijkheid draagt. In dat geval moet de dienst worden belast in het land waar het onroerend goed is gelegen.

Artikel 31 quater verduidelijkt dat telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten die door hotels of dergelijke aan hun klanten worden verleend in samenhang met accommodatie, voor btw-doeleinden op dezelfde wijze zullen worden behandeld als de verstrekking van accommodatie zelf. Afhankelijk van de wijze waarop die diensten worden belast, maken zij ofwel deel uit van één prestatie bestaande in de verstrekking van accommodatie (in het geval van all-inprijzen) ofwel worden zij beschouwd als een prestatie die dienstbaar is aan de verstrekking van accommodatie.

Verstrekking van entreekaartjes voor culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen

De toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen blijft belastbaar op de plaats waar het evenement plaatsvindt. Wanneer de toegang tot een dergelijk evenement wordt verleend aan een belastingplichtige, valt de dienst onder artikel 53 van de btw-richtlijn. Artikel 54 van de btw-richtlijn is van toepassing op het verlenen van toegang tot een dergelijk evenement aan een niet-belastingplichtige.

Artikel 33 bis bevestigt dat de wijze waarop de verstrekking van entreekaartjes voor dergelijke evenementen is georganiseerd, geen invloed heeft op de fiscale behandeling. In alle gevallen moet de kaartjesverkoop worden belast daar waar het evenement plaatsvindt.

Overgangsmaatregelen

Overeenkomstig artikel 63 van de btw-richtlijn vindt het belastbare feit plaats en wordt de btw verschuldigd op het tijdstip waarop de goederenleveringen of de diensten worden verricht. Indien overeenkomstig artikel 65 van de btw-richtlijn vooruitbetalingen worden gedaan of indien lidstaten gebruik hebben gemaakt van de optie in artikel 66 van de btw-richtlijn, kan de btw evenwel verschuldigd worden vóór of kort na de prestatie.

Voor telecommunicatie-, omroep- of elektronische diensten die worden verleend rond 1 januari 2015, dat wil zeggen het tijdstip waarop de nieuwe plaats-van-dienst-regels van toepassing worden, zouden aan de dienst verbonden voorwaarden of verschillen in toepassing tussen lidstaten kunnen leiden tot dubbele heffing of niet-heffing. Om dit te voorkomen, is in artikel 2 van het voorstel verduidelijkt dat, ongeacht wanneer de btw verschuldigd wordt, het tijdstip dat doorslaggevend is om de plaats van een dienst te bepalen, het tijdstip is waarop de diensten worden verleend of, in het geval van doorlopende diensten die aanleiding geven tot opeenvolgende afrekeningen of betalingen, het tijdstip waarop iedere dienst is voltooid. Dat is het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt in een lidstaat. Deze maatregelen moeten zorgen voor een vlotte overgang naar de regels die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2015.