Toelichting bij COM(2012)744 - Wijziging Europese verordening 1346/2000 aangaande insolventieverklaringen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2012)744 - Wijziging Europese verordening 1346/2000 aangaande insolventieverklaringen. |
---|---|
bron | COM(2012)744 |
datum | 12-12-2012 |
Dit voorstel wijzigt Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (hierna de “insolventieverordening” of “verordening” genoemd).
De insolventieverordening stelt een Europees kader vast voor grensoverschrijdende insolventieprocedures. De verordening is van toepassing wanneer de schuldenaar in meer dan één lidstaat goederen of schuldeisers heeft, ongeacht of hij een natuurlijke of een rechtspersoon is. De verordening bepaalt welke rechter tot opening van een insolventieprocedure bevoegd is. De hoofdprocedure moet worden geopend in de lidstaat waar zich het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar (hierna “CVVB” genoemd) bevindt en de rechtsgevolgen van deze procedure worden in de hele EU erkend. Secundaire procedures kunnen worden ingeleid daar waar de schuldenaar een vestiging heeft; de gevolgen van deze procedure blijven beperkt tot de goederen van de schuldenaar die zich in de lidstaat in kwestie bevinden. De verordening bevat ook regels inzake het toepasselijke recht en bepaalde regels inzake de coördinatie van de hoofdinsolventieprocedure en secundaire procedures. De insolventieprocedure is van toepassing op alle lidstaten, met uitzondering van Denemarken, dat niet deelneemt aan de justitiële samenwerking in het kader van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
De insolventieverordening is vastgesteld in mei 2000 en sinds 31 mei 2002 van toepassing. Tien jaar na de inwerkingtreding ervan heeft de Commissie onderzocht hoe de verordening in de praktijk werkt en acht zij het nodig het instrument te wijzigen.
Hoewel de insolventieverordening algemeen geacht wordt de grensoverschrijdende insolventieprocedures in de Europese Unie met succes te vereenvoudigen, hebben de raadpleging van de belanghebbenden en de in opdracht van de Commissie uitgevoerde juridische en empirische onderzoeken een reeks problemen bij de praktische toepassing van de verordening aangetoond. Bovendien komen in de verordening de huidige prioriteiten van de EU en de nationale praktijken op het gebied van insolventierecht onvoldoende tot hun recht, met name wat betreft het bevorderen van de redding van ondernemingen die in moeilijkheden verkeren. De evaluatie van de insolventieverordening bracht in hoofdzaak de volgende vijf tekortkomingen als voornaamste tekortkomingen aan het licht:
· De verordening is niet van toepassing op nationale procedures die voorzien in de herstructurering van een onderneming in een pre-insolventiestadium (“pre-insolventieprocedure”) of procedures waarbij het bestaande management gehandhaafd blijft (“hybride procedures”). Dergelijke procedures zijn echter de laatste tijd in veel lidstaten[1] ingevoerd en worden geacht de kansen op een geslaagde herstructurering van ondernemingen te vergroten. Bovendien valt een aantal insolventieprocedures inzake natuurlijke personen thans buiten het toepassingsgebied van de verordening.
· De vaststelling welke lidstaat bevoegd is tot het openen van een insolventieprocedure stuit op moeilijkheden. Hoewel het toekennen van de rechterlijke bevoegdheid voor het openen van een hoofdinsolventieprocedure aan de lidstaat waar de schuldenaar zijn CVVB heeft, breed wordt gesteund, is de toepassing van dit principe in de praktijk niet steeds eenvoudig. Ook is er kritiek op de voorschriften inzake rechterlijke bevoegdheid van de verordening omdat deze het mogelijk maken dat ondernemingen en natuurlijke personen zich schuldig maken aan forum-shopping door hun CVVB op oneigenlijke gronden te verplaatsen.
· Er zijn ook problemen vastgesteld met betrekking tot secundaire procedures. De opening van een secundaire procedure kan het efficiënte beheer van het vermogen van de schuldenaar belemmeren. Wanneer een secundaire procedure wordt geopend, heeft de curator in de hoofdprocedure niet langer controle over de goederen die zich in de andere lidstaat bevinden. Daardoor wordt de verkoop van de schuldenaar op basis van continuïteit van de activiteiten (going concern[2]) moeilijker. Bovendien moeten secundaire procedures op dit moment liquidatieprocedures zijn, wat een belemmering betekent voor een geslaagde herstructurering van een schuldenaar.
· Er zijn problemen met betrekking tot de regels inzake de openbaarmaking van insolventieprocedures en het indienen van vorderingen. Er bestaat op dit moment geen verplichting tot het openbaar maken of registreren van de besluiten in een lidstaat waar een procedure wordt ingeleid of in de lidstaten waar een vestiging is. Evenmin bestaat er een Europees insolventieregister waarmee het mogelijk zou zijn om de diverse nationale registers te raadplegen. De goede werking van grensoverschrijdende insolventieprocedures hangt echter in belangrijke mate af van de openbaarmaking van de relevante beslissingen inzake een insolventieprocedure. Rechters moeten ervan op de hoogte zijn of er in een andere lidstaat al een procedure is ingeleid; schuldeisers of potentiële schuldeisers moeten weten of er een procedure is begonnen. Bovendien krijgen schuldeisers, met name kleine schuldeisers en kmo's met moeilijkheden en kosten te maken wanneer zij op grond van de insolventieverordening een vordering instellen.
· Tot slot bevat de verordening geen specifieke regels voor de insolventie van een multinationale groep ondernemingen terwijl juist bij een groot aantal grensoverschrijdende gevallen van insolventie groepen ondernemingen betrokken zijn. Het voornaamste uitgangspunt van de insolventieverordening is dat voor de individuele leden van de groep afzonderlijke procedures moeten worden geopend en dat deze procedures geheel onafhankelijk van elkaar zijn. Het gebrek aan specifieke bepalingen voor insolventie van een groep ondernemingen vermindert vaak de kans op een geslaagde herstructurering van de groep in zijn geheel en kan ertoe leiden dat de groep uiteenvalt in de verschillende onderdelen waaruit deze bestaat.
De gedetailleerde evaluatie van de toepassing van de verordening in de praktijk is opgenomen in het bij dit voorstel gevoegde verslag van de Commissie. Een grondige analyse van de problemen inzake de vigerende verordening en de effecten van de verschillende opties die voor het aanpakken daarvan worden overwogen, is te vinden in de effectbeoordeling van de Commissie, die eveneens bij dit voorstel is gevoegd.
De herziening van de insolventieverordening heeft uiteindelijk als doel de doeltreffendheid van het Europese kader voor de afwikkeling van grensoverschrijdende insolventiezaken te verbeteren teneinde ervoor te zorgen dat de interne markt tijdens economische crises soepel en veerkrachtig functioneert. Deze doelstelling sluit aan bij de prioriteiten die de EU thans stelt ter bevordering van economisch herstel en duurzame groei, een hoger investeringspercentage en behoud van werkgelegenheid, zoals uiteengezet in de Europa 2020-strategie. Zoals verklaard in de Small Business Act[3] zal de herziening van de verordening bijdragen tot een soepele ontwikkeling en het voortbestaan van ondernemingen. De herziening is ook een van de voornaamste maatregelen uit het wetgevingspakket eengemaakte markt II[4].
Dit voorstel werd voorafgegaan door een raadpleging van het geïnteresseerde publiek, lidstaten, andere instellingen en deskundigen over de bestaande problemen inzake de vigerende verordening en de mogelijke oplossingen daarvoor. Op 29 maart 2012 lanceerde de Commissie een openbare raadpleging. Er werden in totaal 134 antwoorden ontvangen. De Commissie nam ook de resultaten in aanmerking van een externe studie inzake de evaluatie van de toepassing van de insolventieverordening. Deze studie werd in onderlinge samenwerking uitgevoerd door de universiteiten van Heidelberg en Wenen. Empirische gegevens over het effect van de verschillende opties voor een hervorming werden verzameld in het kader van een andere externe studie, die in onderlinge samenwerking werd uitgevoerd door GHK en Milieu. Beide studies zullen samen met dit voorstel worden gepubliceerd op de internetsite van DG Justitie. In april en oktober 2012 vonden twee ontmoetingen met nationale deskundigen plaats. Bovendien stelde de Commissie een groep samen van particuliere deskundigen op het gebied van grensoverschrijdende insolventies. Deze groep kwam van mei tot oktober 2012 vijf keer bijeen en gaf input inzake de problemen, de opties en het ontwerp van de herziene verordening.
De standpunten van de belanghebbenden over de voornaamste elementen van de herziening kunnen als volgt worden samengevat.
· Met betrekking tot de uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening was een aanzienlijke meerderheid van opvatting dat de verordening op pre-insolventieprocedures en hybride procedures van toepassing moet zijn. De meningen liepen uiteen over de vraag op welke procedures de verordening precies van toepassing moet zijn en met name over de vraag wanneer rechterlijk toezicht moet worden voorgeschreven. Een meerderheid van de respondenten was het erover eens dat de insolventieverordening op zowel privépersonen als zelfstandigen van toepassing moet zijn.
· Met betrekking tot de rechterlijke bevoegdheid stemde drie kwart van de respondenten in met de toepassing van het CVVB-criterium om te bepalen waar de hoofdprocedure moet worden ingesteld. Een meerderheid was echter van mening dat de interpretatie in de rechtspraak van de term CVVB voor praktische problemen zorgt. Bijna de helft van de respondenten voerde bewijzen aan voor het op oneigenlijke gronden verplaatsen van het CVVB[5].
· Wat de relatie tussen de hoofd- en de secundaire insolventieprocedures betreft, was bijna de helft van de respondenten niet tevreden over de coördinatie tussen de hoofd- en de secundaire procedures.
· Met betrekking tot de bekendmaking van procedures, was drie kwart van de respondenten het erover eens dat het ontbreken van een verplichting tot openbaarmaking van het besluit tot opening van de insolventieprocedure een probleem vormt. Bijna de helft van degenen die hun mening te kennen gaven, was van mening dat er problemen waren met betrekking tot het indienen van vorderingen.
· Ten aanzien van insolventie van een groep ondernemingen was bijna de helft van de respondenten van mening dat de insolventieverordening niet efficiënt functioneert in het geval van insolventie van de leden van een multinationale groep ondernemingen.
De Commissie onderzocht de kosten en baten van de belangrijkste aspecten van de voorgestelde wijziging in haar effectbeoordeling, die aan dit voorstel is gehecht.
Inhoudsopgave
- Juridische elementen van het voorstel
- Gevolgen voor de begroting
- 1.1. Algemene context
- 1.2. De noodzaak van een herziening van de insolventieverordening
- 2. RAADPLEGING EN EFFECTBEOORDELING
- 3.1. Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)
- 3.1.1. Toepassingsgebied van de insolventieverordening
- 3.1.2. Bevoegdheid tot inleiding van een insolventieprocedure
- 3.1.3. Secundaire insolventieprocedures
- 3.1.4. Openbaarmaking van insolventieprocedures en indiening van vorderingen
- 3.1.5. Insolventie van leden van een groep ondernemingen
- 3.2. Rechtsgrond
- 3.3. Subsidiariteit en evenredigheid
- 3.4. Effect op grondrechten
De elementen van de voorgestelde herziening van de insolventieverordening kunnen als volgt, worden samengevat: · Toepassingsgebied: het voorstel breidt het toepassingsgebied van de verordening uit door de definitie van insolventieprocedures zo te herzien dat daaronder zowel hybride en pre-insolventieprocedures vallen als de procedures inzake schuldbevrijding en andere insolventieprocedures voor natuurlijke personen die thans niet onder de definitie vallen.
· Rechterlijke bevoegdheid: het voorstel verduidelijkt de regels inzake rechterlijke bevoegdheid en verbetert het procedurele kader voor het bepalen van de rechterlijke bevoegdheid;
· Secundaire procedures: het voorstel voorziet in een efficiënter beheer van insolventieprocedures door de rechter de mogelijkheid te geven de opening van secundaire procedures te weigeren wanneer dit noodzakelijk is om de belangen van plaatselijke schuldeisers te beschermen, door niet langer te eisen dat secundaire procedures liquidatieprocedures zijn en door de onderlinge afstemming van hoofd- en secundaire procedures te verbeteren, met name door de samenwerkingsvereisten ook te laten gelden voor de betrokken rechters; · Openbaarmaking van procedures en indiening van vorderingen: Het voorstel verplicht lidstaten tot de openbaarmaking van de relevante gerechtelijke beslissingen in grensoverschrijdende insolventiezaken in een openbaar toegankelijk elektronisch register en bepaalt dat nationale insolventieregisters onderling verbonden moeten zijn. Het voorstel voert ook standaardformulieren in voor de indiening van vorderingen;
· Groepen ondernemingen: Het voorstel voorziet in een coördinatie van de insolventieprocedures die betrekking hebben op verschillende leden van dezelfde groep ondernemingen door de curatoren en de rechters die bij de verschillende hoofdprocedures betrokken zijn, te verplichten tot samenwerking en overleg; bovendien geeft het de bij dergelijke procedures betrokken curatoren de procedurele instrumenten om een schorsing van de respectieve andere procedures te verzoeken en om een herstelplan voor te stellen voor de leden van de groep waarop de insolventieprocedures betrekking hebben.
Het voorstel verruimt het toepassingsgebied van de insolventieverordening door de vigerende definitie van “insolventieprocedures” in artikel 1, lid 1, van de verordening te wijzigen. Dienaangaande wordt voorgesteld om voortaan ook procedures onder het toepassingsgebied te laten vallen waarbij geen curator is betrokken, maar waarin de goederen en zaken van de schuldenaar onder controle of toezicht van een rechter staan. Deze wijziging moet het mogelijk maken dat in procedures waarbij de schuldenaar het bezit behoudt zonder dat een curator wordt aangewezen, de door de verordening ingevoerde EU-brede erkenning van de gevolgen van insolventieprocedures geldt. Ook zouden er door deze wijziging meer insolventieprocedures inzake natuurlijke personen onder de verordening kunnen vallen. Bovendien wordt voorgesteld om uitdrukkelijk te verwijzen naar procedures voor schuldaanpassing en naar het streven naar herstel zodat ook die procedures onder de verordening vallen die de schuldenaar in staat stellen om in een pre-insolventiefase een regeling met zijn schuldeisers te treffen. De wijzigingen zouden de verordening ook meer stroomlijnen met de benadering die is gekozen in de modelwetgeving inzake grensoverschrijdende insolventie van UNICIRAL (de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht)[6].
De uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening is van belang om te waarborgen dat de pre-insolventieprocedures en de hybride procedures in een grensoverschrijdende context efficiënt worden uitgevoerd, maar de verordening mag niet worden uitgebreid tot vertrouwelijke insolventieprocedures. Er bestaan immers een aantal nationale pre-insolventieprocedures waarin de schuldenaar onderhandelingen begint met (bepaalde) schuldeisers teneinde overeenstemming te bereiken over herfinanciering of reorganisatie van de schuldenaar, maar deze informatie niet openbaar wordt gemaakt. Deze procedures kunnen een opschorting inhouden van individuele handhavingsprocedures of schuldeisers beletten om gedurende een bepaalde periode insolventieprocedures te beginnen, met het doel de schuldenaar wat “ademruimte” te geven. Deze procedures kunnen in sommige lidstaten een belangrijke rol spelen, maar hun contractuele en vertrouwelijke aard zou het moeilijk maken om de effecten ervan in de hele EU te erkennen omdat een rechter of een schuldeiser in een andere lidstaat er niet van op de hoogte zou zijn dat een dergelijke procedure aanhangig is. Dit neemt echter niet weg dat een dergelijke procedure vervolgens binnen het toepassingsgebied van de insolventieverordening valt vanaf het moment waarop hij openbaar wordt.
Volgens het bestaande mechanisme zijn de nationale insolventieprocedures waarop de verordening van toepassing is, opgenomen in bijlage A en beslissen de lidstaten of een bepaalde insolventieprocedure voor opname in die bijlage moet worden aangemeld. Dit voorstel beoogt geen verandering in dat opzicht. Het voert echter een procedure in waarbij de Commissie nauwgezet onderzoekt of een aangemelde nationale insolventieprocedure daadwerkelijk aan de voorwaarden van de herziene definitie voldoet. Zo wordt ervoor gezorgd dat alleen procedures die met de regels van de verordening in overeenstemming zijn, in de bijlage worden opgenomen.
Het voorstel handhaaft het concept van de voornaamste belangen (CVVB) omdat dat concept waarborgt dat de zaak binnen een rechtsgebied wordt behandeld waarmee de schuldenaar werkelijk een band heeft, in plaats van binnen een jurisdictie die de oprichters hebben gekozen. De CVVB-benadering sluit ook aan bij internationale ontwikkelingen, aangezien deze door UNICITRAL in zijn modelwetgeving inzake grensoverschrijdende insolventie is gekozen als een norm inzake rechterlijke bevoegdheid. Om rechtsbeoefenaars een richtsnoer te geven voor de vaststelling van het CVVB, vult het voorstel de definitie van CVVB aan; het voert ook een voorschrift in voor de bepaling van het CVVB van natuurlijke personen. Een nieuwe overweging verduidelijkt bovendien de voorwaarden waaronder de veronderstelling dat het CVVB van een rechtspersoon zich bevindt waar deze zijn statutaire zetel heeft, kan worden weerlegd: de bewoordingen van deze overweging zijn overgenomen uit het “Interdil”-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie[7].
Het voorstel verbetert ook het procedurele kader voor de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid inzake de opening van procedures. Het voorstel verplicht de rechter ertoe zijn bevoegdheid voorafgaand aan de opening van de procedure ambtshalve te onderzoeken en om in zijn uitspraak aan te geven waarop hij zijn bevoegdheid baseerde. Het voorstel geeft voorts alle buitenlandse schuldeisers het recht om het besluit tot opening aan te vechten en waarborgt dat deze schuldeisers van het besluit tot opening op de hoogte worden gesteld zodat zij hun rechten daadwerkelijk kunnen uitoefenen. Deze wijzigingen moeten ervoor zorgen dat een procedure alleen wordt geopend wanneer de betrokken lidstaat werkelijk rechtsmacht heeft. Het voorstel moet dan ook het aantal gevallen van forum-shopping door middel van oneigenlijke en fictieve relocatie van het CVVB terugdringen.
Ten derde maakt het voorstel duidelijk dat een rechter die een insolventieprocedure opent, ook bevoegd is met betrekking tot vorderingen die rechtstreeks uit een insolventieprocedure voortvloeien of die daarmee nauw verbonden zijn, zoals vorderingen tot nietigverklaring. Deze wijziging codificeert de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU in het “DekoMarty”-arrest[8]. Wanneer een dergelijke vordering verband houdt met een andere, op algemeen burgerlijk of handelsrecht gebaseerde vordering jegens dezelfde verweerder, geeft het voorstel de curator de mogelijkheid beide vorderingen in te stellen bij de rechter van de woonplaats van de verweerder, mits deze rechter bevoegd is krachtens Verordening (EG) nr. 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken[9] (zoals gewijzigd). Deze regel maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat een curator een op het insolventierecht gebaseerde vordering inzake bestuurdersaansprakelijkheid en een op het recht inzake onrechtmatige daad of vennootschapsrecht gebaseerde vordering tegen een bestuurder, bij dezelfde rechter instelt.
Er worden verschillende wijzigingen voorgesteld om het efficiënte beheer van het vermogen van de schuldenaar te verbeteren in gevallen waarin de schuldenaar een vestiging in een andere lidstaat heeft.
· De rechter bij wie een verzoek tot opening van een secundaire procedure is ingeleid moet, wanneer de curator in de hoofdprocedure daar om verzoekt, de opening kunnen weigeren of het besluit tot opening kunnen opschorten wanneer deze opening voor de bescherming van de belangen van de plaatselijke schuldeisers niet nodig is. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een investeerder een bod zou doen om de onderneming op basis van continuïteit van de activiteiten te kopen en dat bod de plaatselijke schuldeisers meer zou opleveren dan de liquidatie van het vermogen van de onderneming. De inleiding van een secundaire procedure zou evenmin nodig zijn wanneer de curator in de hoofdprocedure de plaatselijke schuldeisers belooft dat zij in de hoofdprocedure worden behandeld alsof de secundaire procedure was geopend en dat de rechten die zij in dat geval met betrekking tot de vaststelling en de rangorde van hun vorderingen zouden hebben gehad, bij de verdeling van het vermogen worden gerespecteerd. De praktijk van dergelijke “synthetische secundaire procedures” is ontwikkeld in verschillende grensoverschrijdende insolventiegevallen waarbij de hoofdprocedure in het Verenigd Koninkrijk werd geopend (met name in de insolventieprocedures betreffende Collins&Aikman, MG Rover en Nortel Networks). De Engelse rechters aanvaardden dat de Engelse curatoren het recht hadden om een deel van het vermogen te verdelen op grond van de wetgeving van de lidstaat waar de vestiging was gelegen. Aangezien een dergelijke gang van zaken thans in veel lidstaten wettelijk niet is toegestaan, introduceert het voorstel een regel van materieel recht die het de curator mogelijk maakt jegens plaatselijke schuldeisers een dergelijke toezegging te doen met bindende gevolgen voor het vermogen.
· De voorgestelde wijziging laat de mogelijkheid onverlet dat de curator om een opening van secundaire procedures verzoekt wanneer dit de afwikkeling van ingewikkelde gevallen zou vereenvoudigen, bijvoorbeeld wanneer een aanzienlijk aantal werknemers moet worden ontslagen in de staat van vestiging. In dergelijke gevallen kan de opening van plaatselijke procedures en het aanwijzen van een plaatselijke curator toch nog zinvol zijn om een efficiënt beheer van het vermogen van de schuldenaar te waarborgen.
· Het voorstel verplicht de rechter bij wie een verzoek tot opening van een secundaire procedure is ingeleid, om de in de hoofdprocedure aangewezen curator te horen alvorens zijn beslissing te nemen. Met deze wijziging wordt beoogd te waarborgen dat de rechter waar een verzoek tot opening van een secundaire procedure is ingediend, zich volledig bewust is van eventuele door de curator onderzochte mogelijkheden tot herstel en in staat is de gevolgen van de opening van de secundaire procedure juist te beoordelen. Deze verplichting wordt aangevuld door het recht van de curator om de beslissing tot opening van een secundaire procedure aan te vechten.
· Het voorstel schaft het thans geldende vereiste af dat secundaire procedures liquidatieprocedures moeten zijn. Wanneer secundaire procedures worden geopend, kan de betrokken rechter kiezen uit het volledige scala aan procedures dat krachtens de nationale wetgeving beschikbaar is, met inbegrip van herstructurering. Deze wijziging zorgt ervoor dat de opening van een secundaire procedure niet automatisch het herstel of de herstructurering van een schuldenaar in zijn geheel dwarsboomt. Deze wijziging moet de regels inzake de terugvordering van staatssteun en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de terugvordering bij insolvente ondernemingen[10] onverlet laten.
· Het voorstel verbetert bovendien de coördinatie tussen de hoofd- en de secundaire procedures door de verplichting tot samenwerking, die thans alleen geldt voor curatoren, uit te breiden tot de rechters die bij de hoofd- en de secundaire procedures betrokken zijn. Dientengevolge zullen rechters verplicht zijn om met elkaar samen te werken en te overleggen; bovendien zullen curatoren moeten samenwerken en overleggen met de rechter uit de andere lidstaat die bij de procedure is betrokken. Samenwerking tussen rechters zal de coördinatie tussen hoofd- en secundaire procedures verbeteren. Met name kan het cruciaal zijn voor een geslaagde herstructurering, bijvoorbeeld in verband met de goedkeuring van een protocol dat een herstelplan bevat.
Het voorstel bevat de bepaling dat een bepaald minimum aan informatie met betrekking tot de insolventieprocedure openbaar moet worden gemaakt in een elektronisch register, dat voor het publiek gratis via het internet toegankelijk moet zijn. Deze verplichting betreft de rechter die de insolventieprocedure opent, de datum van opening en – voor hoofdprocedures – de datum van beëindiging van de procedure, het soort procedure, de schuldenaar, de aangewezen curator, de beslissing tot opening van de procedure, alsmede de beslissing tot aanwijzing van de curator indien dat een afzonderlijke beslissing betreft, en de uiterste termijn voor het indienen van vorderingen. Met het oog op de verschillen in nationale rechtsstelsels wat betreft de openbaarmaking van insolventieprocedures en de uiteenlopende behoeften van schuldeisers, is de verplichting tot openbaarmaking van deze informatie beperkt tot ondernemingen, zelfstandigen en onafhankelijke beroepsbeoefenaars; voor insolventieprocedures met betrekking tot consumenten geldt deze verplichting niet. Het voorstel voorziet in de invoering van een systeem voor de koppeling tussen nationale registers, dat via het Europese e-justitieportaal toegankelijk zal zijn. De Commissie zal door middel van een uitvoeringshandeling de gemeenschappelijke minimumcriteria vaststellen voor het doorzoeken van de registers en het verkrijgen van resultaten. Deze criteria zullen gebaseerd zijn op de informatie die in de insolventieregisters moet worden gepubliceerd. De koppeling tussen de nationale registers zal ervoor zorgen dat een rechter bij wie een verzoek tot opening van een insolventieprocedure is ingediend, zal kunnen vaststellen of er in een andere lidstaat al een procedure met betrekking tot dezelfde schuldenaar is geopend; ook zal deze koppeling het schuldeisers mogelijk maken om na te gaan of er met betrekking tot dezelfde schuldenaar procedures zijn geopend en, wanneer dat het geval is, wat de eventuele bevoegdheden van de curator zijn. Met betrekking tot schuldenaren die ondernemingen zijn, zullen de lidstaten kunnen voortbouwen op de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2012/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2012 inzake de koppeling van centrale, handels- en vennootschapsregisters[11]. In het kader van deze verordening is enkel de informatie dat met betrekking tot een bepaalde schuldenaar een procedure is geopend, echter onvoldoende om grensoverschrijdende insolventieprocedures te coördineren en om schuldeisers in staat te stellen hun rechten met betrekking tot dergelijke procedures uit te oefenen.
Het voorstel vereenvoudigt het indienen van vorderingen voor buitenlandse schuldeisers, met name kleinere schuldeisers en kmo’s, op drie manieren. Allereerst voorziet het in twee standaardformulieren die bij wege van uitvoeringshandeling worden ingevoerd. Het ene formulier is bestemd voor de aan de schuldeiser te sturen kennisgeving, het andere voor het indienen van vorderingen. Deze standaardformulieren zullen in alle officiële talen van de Europese Unie beschikbaar zijn, waardoor kosten voor vertaling worden bespaard. In de tweede plaats geeft het voorstel buitenlandse schuldeisers minstens 45 dagen na de publicatie van de kennisgeving van de opening van de procedure in het insolventieregister om hun vorderingen in te dienen, dit ongeacht eventuele krachtens het nationale recht toepasselijke kortere termijnen. Zij moeten ook op de hoogte worden gesteld van wanneer hun vordering wordt bestreden en de mogelijkheid krijgen het bewijs aan te vullen dat zij ter onderbouwing van hun vordering hebben overgelegd. Tot slot zal juridische vertegenwoordiging voor het indienen van een vordering bij een buitenlandse rechter, niet verplicht zijn, wat de kosten voor de schuldeisers vermindert.
Het voorstel schept een specifiek rechtskader voor de afwikkeling van de insolventie van de leden van een groep ondernemingen met behoud van de individuele (“entity-by-entity”) benadering die aan de huidige insolventieverordening ten grondslag ligt. Het voorstel voert een verplichting tot coördinatie van insolventieprocedures in met betrekking tot de verschillende leden van dezelfde groep ondernemingen door de betrokken curatoren en rechters ertoe te verplichten om met elkaar samen te werken op soortgelijke wijze als wordt voorgesteld in het kader van de hoofd- en secundaire procedures. Een dergelijke samenwerking zou verschillende vormen kunnen aannemen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Curatoren moeten in voorkomend geval met name relevante informatie uitwisselen en samenwerken bij de uitwerking van een herstel- of reorganisatieplan. De mogelijkheid om samen te werken door middel van protocollen wordt expliciet genoemd om het praktische belang van deze instrumenten te erkennen en het gebruik ervan verder te bevorderen. Rechters moeten met name samenwerken door middel van de uitwisseling van informatie, het zo nodig coördineren van de aanwijzing van curatoren die met elkaar kunnen samenwerken, en het goedkeuren van protocollen die curatoren hun hebben voorgelegd.
Bovendien geeft het voorstel elke curator procesbevoegdheid in de procedure die op een andere onderneming van dezelfde groep betrekking heeft. Met name heeft de curator het recht om in deze andere procedure te worden gehoord, om een schorsing van de andere procedure te verzoeken en om een reorganisatieplan voor te stellen op een zodanige wijze dat het betreffende comité van schuldeisers of de betreffende rechter daarover een beslissing kan nemen. De curator heeft ook het recht om de bijeenkomst van schuldeisers bij te wonen. Deze procedurele instrumenten stellen de curator die het grootste belang heeft bij de geslaagde herstructurering van alle betrokken ondernemingen, in staat om zijn reorganisatieplan officieel in te dienen in de procedure inzake een lid van de groep, zelfs wanneer de curator in deze procedure niet bereid tot samenwerking is of zich tegen het plan verzet.
Het voorstel voorziet in de coördinatie van verschillende procedures met betrekking tot leden van een en dezelfde groep, maar wil daarmee niet in de weg staan aan de bestaande praktijk waarbij inzake verregaand geïntegreerde groepen ondernemingen wordt bepaald dat het centrum van de voornaamste belangen van alle leden van de groep zich op een en dezelfde plaats bevindt en bijgevolg procedures slechts binnen een enkel rechtsgebied kunnen worden ingeleid.
Het voorstel wijzigt Verordening 1346/2000, die was gebaseerd op artikel 61, onder c) en artikel 67, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is de corresponderende rechtsgrond artikel 81, lid 2, onder a), c) en f), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is niet van toepassing op Denemarken conform het aan de Verdragen gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken. Titel V is evenmin van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland, tenzij deze beide lidstaten anders beslissen overeenkomstig de betrokken regels van het Protocol betreffende hun positie ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Wanneer een voorstel van de Commissie een bestaande handeling wijzigt en het Verenigd Koninkrijk of Ierland zijn recht om zich bij de wijzigingsmaatregel aan te sluiten, niet uitoefent, kan de Raad, op voorstel van de Commissie, echter bepalen dat het feit dat het betreffende land zich niet bij de gewijzigde versie van de bestaande maatregel aansluit, de toepassing van die maatregel voor de andere lidstaten van de Unie belet. In dat geval wordt de termijn voor aanmelding verlengd. Wanneer het betreffende land bij het verstrijken van de verlengde termijn niet heeft deelgenomen, is het niet langer door de bestaande maatregel gebonden en is deze niet langer op dit land van toepassing.
De hierboven weergegeven verschillende elementen van de herziening van de insolventieverordening voldoen aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsvereiste. Wat betreft de subsidiariteit kunnen de voorgestelde wijzigingen niet door de lidstaten alleen worden gerealiseerd omdat zij de wijziging vereisen van bestaande voorschriften van de insolventieverordening inzake het toepassingsgebied, de bevoegdheid tot de opening van insolventieprocedures, secundaire procedures, openbaarmaking van beslissingen, en het indienen van vorderingen. De wijziging van de insolventieverordening vereist hoe dan ook de tussenkomst van de Uniewetgever. Hoewel de invoering van elektronische insolventieregisters in theorie door de lidstaten alleen zou kunnen worden gerealiseerd, vereist de koppeling tussen dergelijke registers maatregelen op het niveau van de Unie. Daarom kunnen de doelstellingen van de voorgestelde maatregelen, te weten het mogelijk maken van een koppeling tussen insolventieregisters in de hele EU, niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt, maar beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt.
Wat de evenredigheid betreft, gaan de inhoud en de vorm van de voorgestelde maatregel niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te bereiken. Bovendien toont de bij dit voorstel gevoegde effectbeoordeling aan dat de voordelen van elk van de voorgestelde wijzigingen opwegen tegen de kosten daarvan en dat de wijzigingen derhalve evenredig zijn.
Zoals in detail is uiteengezet in de bij dit voorstel gevoegde effectbeoordeling en in overeenstemming met de strategie van de Unie voor de effectieve tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, eerbiedigen alle elementen van de herziening de in het Handvest van de grondrechten neergelegde rechten. De wijzigingen verbeteren de situatie van personen die bij grensoverschrijdende insolventies zijn betrokken met betrekking tot hun recht op eigendom, de vrijheid van ondernemerschap en het recht om te werken, het recht van vrij verkeer en vestiging en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. De voorgestelde wijziging om openbaar toegankelijke elektronische insolventieregisters in te voeren, eerbiedigt het recht op bescherming van persoonsgegevens op een wijze die in een juiste verhouding tot de doelstellingen staat, omdat maatregelen zullen worden genomen om ervoor te zorgen Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van gegevens in acht wordt genomen.
Het voorstel zal geringe gevolgen voor de EU-begroting hebben. De IT-applicatie voor de koppeling tussen de insolventieregisters is al ontwikkeld en zal ondergebracht worden bij het portaal voor e-justitie. De gevolgen voor de EU-begroting voor de periode 2014-2020 zullen alleen uit de kosten voor het onderbrengen en onderhoud van de IT-applicatie bestaan. Deze kosten zullen in totaal 1 500 000 EUR belopen voor de periode 2014-2020 en worden gedekt door de financiële enveloppe van het toekomstige programma Justitie[12].