Toelichting bij COM(2012)337 - Toepassing van artikel 263, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG wat de verkorting van termijnen betreft

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

52012DC0337

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD over de toepassing van artikel 263, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad wat de verkorting van termijnen betreft /* COM/2012/0337 final */


1.

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD


over de toepassing van artikel 263, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad wat de verkorting van termijnen betreft

Inleiding



Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 2008/117/EG van de Raad van 16 december 2008 moet de Commissie uiterlijk op 30 juni 2011 op basis van informatie van de lidstaten een evaluatieverslag indienen over het effect van artikel 263, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG op het vermogen van de lidstaten om de btw-fraude in verband met intracommunautaire leveringen van goederen en diensten te bestrijden, alsmede over het nut van de keuzemogelijkheden waarin is voorzien in artikel 263, leden 1 bis tot en met 1 quater, en moet zij zo nodig passende voorstellen doen.

Een eerste moeilijkheid waarmee de lidstaten in het geval van frauduleuze transacties geconfronteerd werden, was dat zij pas na zes maanden konden beschikken over de gegevens die in de lijsten van intracommunautaire prestaties (ICP) worden vermeld, hetgeen veel te laat is om risicoanalyses te kunnen verrichten. Het eerste initiatief van de Commissie op dit gebied was derhalve een voorstel tot wijziging van de btw-richtlijn waarbij de termijn voor het indienen en doorsturen van deze lijsten tot één maand werd verkort.

De vaststelling van Richtlijn 2008/117/EG van 16 december 2008 was een eerste antwoord op het verzoek van de lidstaten om het btw-stelsel te versterken en hen bij de bestrijding van de btw-fraude te helpen. Deze richtlijn voorzag in een wijziging van artikel 263, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG, waardoor de wettelijke termijn voor de aangifte van grensoverschrijdende transacties voor btw-doeleinden alsook de termijn voor de uitwisseling van deze gegevens tussen de lidstaten kon worden verkort, zodat fraude, met name wat btw-carrousels betreft, sneller kon worden opgespoord. Dit artikel, dat op 1 januari 2010 ten uitvoer gelegd moest zijn, verlangt het volgende:

Als algemene regel moet vanaf 1 januari 2010 maandelijks opgaaf worden gedaan van grensoverschrijdende transacties voor de btw.

In afwijking hiervan kunnen de lidstaten evenwel aan belastingplichtigen met een omzet van minder dan 50 000 euro (exclusief btw) per kwartaal voor grensoverschrijdende leveringen van goederen (met als keuzemogelijkheid een drempelbedrag van 100 000 euro tot 31 december 2011) en aan alle dienstverleners toestaan dat zij per kwartaal opgaaf blijven doen.

In het verslag van de Commissie zijn de volgende belangrijke vragen aan de orde gesteld:

· In welke mate heeft de snellere uitwisseling van gegevens de lidstaten beter in staat gesteld de btw-fraude te bestrijden? Heeft dit bijvoorbeeld geleid tot een snellere opsporing van ploffers of tot een beter nationaal risicobeheersysteem?

· Hebben de keuzemogelijkheden van artikel 263 van Richtlijn 2006/112/EG enig effect gehad op het beoogde doel, namelijk de lidstaten beter in staat stellen btw-fraude te bestrijden, terwijl tegelijkertijd de administratieve lasten voor de bedrijven in overeenstemming met de agenda van Lissabon zoveel mogelijk werden beperkt?

· Welk effect hebben de verkorting van de termijn voor het indienen van een lijst en de verschillende keuzemogelijkheden gehad op de bedrijven, ermee rekening houdende dat de agenda van Lissabon tot doel heeft de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk te verlagen?

Teneinde de lidstaten de tijd te geven om enige ervaring op te doen met de nieuwe bepalingen, heeft de Commissie besloten om de termijn voor de indiening van dit verslag te verlengen.

2.

2. Informatiebronnen voor de evaluatie van de toepassing van artikel 263, lid 1


De tenuitvoerlegging en de toepassing van artikel 263, lid 1, behoren tot de nationale bevoegdheid van de lidstaten. Deze evaluatie kon derhalve alleen worden opgesteld op basis van gegevens die de lidstaten hebben verstrekt. Om de noodzakelijke gegevens voor de evaluatie van het effect van deze nieuwe wetgeving te verzamelen, heeft de Commissie de lidstaten twee vragenlijsten toegezonden, één voor de tenuitvoerlegging van de nieuwe bepalingen en een tweede erna. Het belangrijkste doel van de vragenlijsten was om de situatie in de lidstaten vóór de tenuitvoerlegging van de kortere termijnen te kunnen vergelijken met die na de tenuitvoerlegging van de nieuwe wetgeving. Het is belangrijk om erop te wijzen dat niet alle lidstaten de nieuwe bepalingen vanaf 1 januari 2010 hebben kunnen toepassen. Voorts hebben slechts 22 lidstaten de vragenlijst beantwoord en de antwoorden waren soms niet gedetailleerd genoeg om een degelijke analyse te kunnen verrichten.

Wat het effect van de verkorting van de termijnen alsook van de keuzemogelijkheden voor de bedrijven betreft, heeft de Commissie ervoor gekozen om de nodige gegevens via een studie[1] te verzamelen. In dit verband heeft zij PwC opdracht gegeven voor een deskundig onderzoek waarin de gevolgen vanuit bedrijfsperspectief worden bekeken. De studie is in oktober 2011 aan de Commissie voorgelegd en kan op de volgende website worden geraadpleegd:

ec.europa.eu/taxation_customs/common/publications

3.

3. Belangrijkste bevindingen


3.1. Bondige beschrijving van de wijze waarop de lidstaten de bepalingen van het nieuwe artikel 263, lid 1, in hun nationale wetgeving ten uitvoer hebben gelegd[2]

Overeenkomstig het nieuwe artikel 263, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG is de algemene regel dat vanaf 1 januari 2010 voor iedere kalendermaand een opgaaf van intracommunautaire leveringen van goederen (waaronder fictieve leveringen) en diensten moet worden gedaan uiterlijk binnen één maand en volgens de door de lidstaten vast te stellen procedure.

Uit de analyse blijkt dat de tenuitvoerlegging (in de praktijk) van artikel 263, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG, en met name van de keuzemogelijkheden waarin is voorzien, niet uniform is.

Bijvoorbeeld:

– zeventien lidstaten hebben gekozen voor de mogelijkheid van een afwijkende termijn (opgaaf op kwartaalbasis), terwijl tien lidstaten dat niet hebben gedaan;

– vijf lidstaten hebben de afwijkende termijn verplicht gesteld, de overige twaalf facultatief;

– twee lidstaten eisen een afzonderlijke opgaaf voor goederen en diensten, terwijl de overige 25 een gezamenlijke opgaaf gebruiken; in vier lidstaten kunnen het tijdvak voor de opgaaf van intracommunautaire leveringen van goederen, met inbegrip van fictieve leveringen, en dat voor de opgaaf van diensten verschillen;

– 22 lidstaten vereisen dat de opgaaf elektronisch gebeurt (in tien lidstaten gelden er evenwel uitzonderingen), terwijl de overige vijf elektronische indiening als mogelijkheid hebben.

Bijlage 1 bevat een tabel waarin een poging is ondernomen om een overzicht te geven van deze ingewikkelde situatie.

4.

3.2. Gevolgen voor de belastingdiensten


5.

3.2.1. Effect op de werkzaamheden van de belastingdiensten


De meeste lidstaten hebben bevestigd dat de gegevens van de lijsten op dezelfde manier worden gebruikt als vóór de invoering van de maandelijkse indienings­termijn. Er worden nu evenwel meer lijsten ingediend voor zowel goederen als diensten.

Een aantal lidstaten (zoals CY, DE, PL, SK, SI en UK) gaf aan dat de werkdruk voor de belastingdienst in hun geval was verhoogd doordat de lijsten nu vaker worden ingediend; andere daarentegen (zoals ES) waren voorstander van deze nieuwe situatie, omdat het hen de mogelijkheid geeft de werklast beter te spreiden over het hele jaar en zo knelpunten te vermijden in ieder kalender­kwartaal. Een andere verklaring die werd aangevoerd voor de hogere werklast, is het opnemen van diensten in de lijst – een vernieuwing die ook werd ingevoerd bij de vaststelling van het btw-pakket.

De meeste lidstaten zijn van mening dat de verkorting van de termijnen de efficiency bij de belastingdienst ten goede kan komen, dankzij snellere uitwisseling van gegevens, een doeltreffender risicoanalyse, efficiëntere controles en meer voordelen voor Eurofisc.

Voorts werd er benadrukt dat er een trend naar gerichtere besluitvorming kon worden geconstateerd en dat er minder verzoeken om inlichtingen moesten worden verzonden.

6.

3.2.2. Effect op de risicoanalyse


In het algemeen meldden de lidstaten dat zij bij hun risicoanalyse tot dusver niet anders te werk gaan dan voorheen, ondanks het feit dat zij nu elke maand de gegevens van de lijsten ontvangen. In een groot aantal lidstaten worden nog steeds dezelfde parameters gebruikt. Sommige lidstaten (bv. HU en FI) hebben aangekondigd dat zij voornemens zijn om hun risicoanalysesystemen te moderniseren door extra parameters te introduceren. Er werd ook op gewezen dat, hoewel het om dezelfde informatie gaat als voorheen, de belastingdiensten nu sneller kunnen reageren op afwijkende situaties omdat zij de gegevens sneller ontvangen.

Wat de verwerkingsduur van de gegevens betreft, antwoordden de meeste lidstaten dat er in het algemeen geen extra middelen nodig waren voor het risicoanalyseproces, omdat de gegevens uit de lijsten al deel uitmaken van de algehele risicobeoordeling van belastingplichtigen. Het lijkt moeilijk om te becijferen welke middelen er nodig zijn uitsluitend voor risicoanalyse. Uit andere opmerkingen van de lidstaten blijkt dat zij soms uitsluitend op kwartaal­basis een risicoanalyse blijven verrichten omdat dit een zeer tijdrovende bezigheid is, terwijl andere lidstaten uitdrukkelijk opmerkten dat de invoering van de kortere termijnen een grotere inzet van zowel personele als IT-middelen door de belastingdiensten zou eisen om ten volle profijt te kunnen trekken van de maandelijks ontvangen gegevens.

7.

3.2.3. Effect op de controles


De gegevens uit de lijsten worden gewoonlijk gebruikt bij de selectiefase (selectie van controles) en tijdens de controlefase (uitvoering van controles).

Deze gegevens worden in alle lidstaten voor controledoeleinden gebruikt. Zij vormen een belangrijk onderdeel van het risicobeoordelingssysteem als geheel omdat gegevens uit deze lijsten nadere informatie verstrekken over intracommunautaire transacties in een bepaald tijdvak. De algemene procedure bestaat erin dat de lijsten worden vergeleken met de btw-aangiften en dat de geldigheid van de btw-nummers via het VIES wordt gecontroleerd. Als er een risico bestaat, leiden de voorlopige bevindingen van niet-overeenstemmende gegevens doorgaans tot verder onderzoek, waarbij in het geval van intracommunautaire handel ook verzoeken om inlichtingen aan andere lidstaten worden gezonden: hoe vroeger deze analyse gebeurt, des te sneller kan er een controle worden verricht. De verkorte termijnen hebben niets aan deze praktijk veranderd, maar de controlerende belastingdienst wel in staat gesteld sneller om informatie te verzoeken bij of spontaan inlichtingen te verstrekken aan de lidstaat van ontvangst.

8.

3.2.4. Effect op het opsporen van onregelmatigheden en fraude


Een aantal lidstaten (zoals GR, LT en RO) rapporteerde weliswaar een stijging in de vaststelling van het aantal ploffers, maar een grote meerderheid van lidstaten gaf aan dat het nog te vroeg was om te kunnen bevestigen of de verkorte termijn tot een stijging in de vaststelling van onregelmatigheden had geleid. In dit verband werden geen cijfers verstrekt.

Er werd op gewezen dat ofschoon er op zich niet meer onregelmatigheden waren vastgesteld, het belangrijk was op te merken dat de verkorting van de termijn voor de indiening van de lijst in combinatie met een maandelijkse btw-aangifte ertoe had geleid dat ook de periode waarin een dekmantelbedrijf zijn activiteiten kan uitoefenen voordat het wordt ontdekt, wordt verkort.

Voorts werd ook opgemerkt dat het als gevolg van het feit dat de lidstaten verschillende opgaaftijdvakken mogen blijven hanteren voor de lijsten en de btw-aangiften, niet mogelijk is de gegevens in de btw-aangiften systematisch te vergelijken met de gegevens die maandelijks via de lijsten worden ontvangen.

De rol van Eurofisc bij een systematischer opsporing van dekmantelbedrijven werd zinvol geacht en de vroegtijdige opsporing leidde tot een aantal controles die sneller in gang werden gezet dan vroeger het geval zou zijn geweest. Helaas verstrekten de meeste lidstaten geen nadere informatie over het aantal opgespoorde fraudegevallen en het daarmee gemoeide btw-bedrag sinds de invoering van de nieuwe bepalingen.

Slechts weinig lidstaten (namelijk LT, GR en EE) stuitten op enkele (potentiële) gevallen van fraude met diensten, maar de meeste van hen verstrekten geen specifieke informatie over de omvang van de gederfde btw-inkomsten in verband met deze fraude. Het lijkt nog te vroeg om te kunnen beoordelen hoe effectief het opnemen van gegevens over diensten in de lijsten is.

9.

3.2.5. Effect van de keuzemogelijkheden


Aan de lidstaten is gevraagd of de toepassing van uiteenlopende keuze­mogelijkheden door verschillende lidstaten een negatief effect had gehad op hun capaciteit om de ontvangen gegevens te gebruiken. Uit de ontvangen antwoorden blijkt dat de toetsing van de gegevens van de lidstaat van levering aan de gegevens van de lidstaat van ontvangst problematisch is. Doordat andere lidstaten verschillende opgaaftijdvakken en keuze­mogelijkheden hanteren, wordt een snellere toetsing van gegevens in de lidstaat van ontvangst bemoeilijkt. Het is duidelijk dat het haast onmogelijk is om een systematische toetsing op maandbasis te verrichten wanneer (een deel van) de informatie slechts om de drie maanden wordt verstrekt.

In dit verband werd evenwel geargumenteerd dat de keuzemogelijkheden enkel gelden voor gebieden met een laag risico en dat de problemen die de toepassing van de keuzemogelijkheden zouden kunnen veroorzaken, niet mogen worden overdreven omdat iedereen zich goed bewust is van de keuzemogelijkheden die in de verschillende lidstaten worden gebruikt.

Concluderend blijkt uit de antwoorden duidelijk dat de meeste lidstaten van mening zijn dat de toepassing van verschillende keuzemogelijkheden en opgaaftijdvakken een ernstige belemmering vormt voor een snelle en nauwkeurige beoordeling van de gegevens. De potentiële voordelen van de verkorting van de termijnen kunnen daardoor niet ten volle worden benut.

10.

3.2.6. Conclusie


In het algemeen hebben de lidstaten nog meer tijd nodig om de nieuwe situatie precies te kunnen evalueren en een grondige, gekwantificeerde analyse te geven. Een aantal lidstaten had ook vertraging bij de volledige tenuitvoerlegging van de nieuwe regels, waardoor zij geen grondiger analyse konden geven.

Niettemin lijken de nieuwe bepalingen van artikel 263, lid 1, een positief effect te hebben gehad op de efficiency van de fraudebestrijdingsactiviteiten. De lidstaten zien de invoering van een kortere termijn voor de indiening van lijsten en de invoer in VIES als een grote verbetering voor hun risicoanalyse­activiteiten. Een snellere uitwisseling van inlichtingen leidt bijgevolg tot snellere onderzoeken en controles.

De toepassing van verschillende drempelbedragen, keuzemogelijkheden en opgaaftijdvakken vormt nu de grootste belemmering voor efficiëntere procedures op het gebied van fraudeopsporing en risicobeoordeling. Als er minder afwijkingen zouden zijn in de toepassing van de regels, zowel wat de opgaaftijdvakken betreft als de verschillen in keuzemogelijkheden tussen de lidstaten, zouden de lidstaten meer profijt kunnen trekken van de verkorte termijn voor het indienen van lijsten.

11.

3.3. Ervaringen in het bedrijfsleven


12.

3.3.1. Opmerking vooraf


De conclusies van de studie die door de externe contractant is verricht, moeten met de nodige omzichtigheid worden geëvalueerd, rekening houdende met een aantal beperkingen. Met name mag niet worden vergeten dat de steekproef van 23 bedrijven in de casestudy te klein is om harde conclusies te kunnen trekken. De externe contractant heeft bevestigd dat er in de steekproef geen bedrijven waren waarop de keuzemogelijkheden van toepassing waren. De reden daarvoor was dat zij ofwel de drempel van artikel 263, lid 1 bis, overschreden ofwel ervoor hadden gekozen geen gebruik te maken van de mogelijkheid van een alternatief opgaaftijdvak.

Omdat bovendien het btw-pakket op hetzelfde tijdstip ten uitvoer moest worden gelegd als de bepalingen van artikel 263, lid 1, was het voor bedrijven moeilijk om een onderscheid te maken tussen de kosten als gevolg van deze bepalingen en de kosten naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van het btw-pakket in het algemeen. Het is ook niet mogelijk gebleken om de kosten in verband met het opnemen van de intracommunautaire verlening van diensten in de lijsten in kaart te brengen, omdat het combineren van goederenleveringen en diensten een gebruikelijke handelspraktijk is.

Aangezien de externe contractant uitdrukkelijk gesteld heeft dat de kwantitatieve resultaten van de studie een indicatief karakter hebben en met omzichtigheid moeten worden behandeld, concentreert de Commissie zich in het volgende deel op de kwalitatieve feedback van de bedrijven in de casestudy.

13.

3.3.2. Effect op de administratieve lasten en de nalevingskosten


Uit de kwalitatieve feedback van de 23 bedrijven in de casestudy komen enkele belangrijke overwegingen naar voren over het effect van de tenuitvoerlegging van artikel 263, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG.

Ofschoon de maandelijkse indiening van de lijsten en de maandelijkse toetsing van de gegevens als extra administratieve lasten worden gezien, stimuleren zij bedrijven ook om vaker interne controles te verrichten. Dit zal een positief effect hebben op de kwaliteit van de bedrijfsgegevens. Vooruitkijkend verwachten de meeste bedrijven daarom dat de voordelen in termen van betere kwaliteit en betrouwbaarheid van de gegevens zullen opwegen tegen de administratieve kosten.

Het niveau van automatisering heeft een groot effect op de mate waarin regels als complex worden ervaren alsook op de administratieve kosten. De invoering van geautomatiseerde interne processen leidt voor bedrijven tot grote eenmalige kosten, omdat zij hun systemen moeten wijzigen/bijwerken en de interne veranderingen moeten beheersen. Tegelijkertijd erkennen zij dat dit op termijn tot lagere weerkerende kosten zal leiden.

Het ontbreken van harmonisatie in de EU op het gebied van indienings­termijnen, vormvoorschriften en detailleringsniveau veroorzaakt met name moeilijkheden voor bedrijven die op verschillende plaatsen in de EU vestigingen hebben of geregistreerd zijn. De bedrijven in de casestudy wijzen er ook op dat de harmonisatie van de termijnen gepaard moet gaan met een harmonisatie van de indieningsprocedures – dat wil zeggen een overschakeling op elektronische indiening en, in het bijzonder, een eenvoudige en gebruikersvriendelijke interface die de maandelijkse indiening van de lijsten zoveel mogelijk vereenvoudigt.

Bedrijven die intracommunautaire goederen en diensten leveren en bedrijven die uitsluitend intracommunautaire diensten verlenen, hebben het moeilijk om alle gegevens te verzamelen om hun lijsten op te stellen. Met name de toevoeging van diensten wordt beschouwd als een hoger niveau van detaillering dat moet worden verstrekt ten opzichte van de situatie vóór 1 januari 2010.

De bedrijven in de casestudy geven aan dat de communicatie met de belastingdienst is toegenomen. Aangezien er meer prestaties (intracommunautaire diensten) moeten worden vermeld op de lijsten die vaker moeten worden ingediend, en er ook meer correcties worden aangebracht, hebben de belastingdiensten doorgaans meer vragen die follow-up van de bedrijven vereisen, dan vóór de tenuitvoerlegging van de nieuwe wetgeving.

Samenvattend kunnen in de standpunten van de bedrijven in de casestudy drie verschillende stromingen worden onderscheiden:

– sommige bedrijven beoordelen het effect van de wijzigingen in de regelgeving als neutraal voor hun activiteiten, met als grote uitzondering de eenmalige kosten voor de bijwerking/aanpassing van hun systeem, die zij als een belangrijke kostenfactor zien;

– andere bedrijven hebben een sterke voorkeur voor de situatie zoals die bestond voor de tenuitvoerlegging van artikel 263, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG, omdat er naar hun mening aanzienlijke nieuwe kosten zijn bijgekomen, ofschoon zij niet kunnen aangeven of deze kosten hoofdzakelijk voortvloeien uit het feit dat nu ook diensten moeten worden opgegeven of dat de termijn voor de indiening tot één maand is verkort;

– een aantal bedrijven ziet de voordelen die de nieuwe situatie zal hebben in de toekomst; zij wijzen in dat verband onder meer op de betere kwaliteit van de gegevens en het lagere aantal gevallen van belastingfraude.

14.

3.3.3. Potentieel effect van een grotere harmonisatie waarbij de lidstaten dezelfde termijn toepassen zonder afwijkingen en drempelbedragen


In kwalitatieve termen is het potentiële effect van een grotere harmonisatie als positief te beoordelen. De bedrijven hebben immers aangegeven dat zij verwachten dat een harmonisatie in alle lidstaten van de Unie de kosten zal verlagen. Zij suggereren ook dat een harmonisatie van de termijnen gepaard moet gaan met een harmonisatie van de indieningsprocedures – dat wil zeggen een overschakeling op verplichte elektronische indiening in alle lidstaten en, hoofdzakelijk, een eenvoudige en gebruikersvriendelijke interface die de maandelijkse indiening van lijsten zo gemakkelijk mogelijk maakt.

15.

3.3.4. Conclusie


De conclusie van de studie luidde dat een verdere analyse noodzakelijk was om de extra eenmalige kosten en de weerkerende kosten voor bedrijven naar aanleiding van de nieuwe btw-wetgeving af te wegen tegen het doel en de voordelen van deze nieuwe wetgeving, namelijk de btw-kloof te verkleinen door fraude sneller op te sporen en het risico van btw-carrousels te verkleinen.

Dit zou ook ten goede komen van de bedrijven, doordat zij minder risico lopen om buiten hun wil om betrokken te raken bij en aansprakelijk te worden gesteld voor btw-fraude. Als zodanig kan de nieuwe wetgeving ertoe bijdragen dat de btw-fraude en oneerlijke concurrentie door frauduleuze bedrijven worden beperkt.

Een verdere analyse kan worden verricht naar de mogelijkheden om de weerkerende kosten te drukken, door bv. de indieningsprocedure te harmoniseren met behulp van één gebruikersvriendelijke interface voor alle lidstaten en/of te aanvaarden dat XML-bestanden geüpload worden in hetzelfde formaat in alle lidstaten.

16.

4. Afsluitende opmerkingen


In het algemeen waren de lidstaten van mening dat het te vroeg was om het effect van de verkorte termijn voor de indiening van lijsten ten volle te kunnen beoordelen. De Commissie erkent dat de lidstaten meer tijd zullen nodig hebben om hun risicoanalysesystemen aan te passen en ten volle profijt te kunnen trekken van deze wijziging in de wetgeving.

In dit stadium is het evenwel duidelijk dat de lidstaten grotendeels van mening zijn dat het sneller beschikbaar zijn van de gegevens in de lijsten hun mogelijkheden om sneller frauduleuze transacties aan het licht te brengen, daadwerkelijk ten goede komt. Behalve de snelle uitwisseling van inlichtingen via het Eurofisc-netwerk stellen deze nieuwe bepalingen de lidstaten in staat om sneller dan voorheen doelgericht op te treden tegen fraudeurs.

Anderzijds wordt de keuzemogelijkheid waarbij de lidstaten verschillende opgaaftijdvakken kunnen hanteren, nog altijd beschouwd als een obstakel dat verhindert dat de maatregel zijn volle effect sorteert op het gebied van risicobeoordeling en fraudepreventie.

Vanuit het oogpunt van de bedrijven bekeken is het duidelijk dat een verkorting van de termijn voor de indiening van de lijst tot hogere verwerkingskosten leidt omdat er aanzienlijk meer lijsten moeten worden ingediend. Een ander gevolg is dat er meer contacten met de belastingdiensten nodig zijn, omdat gegevens vaker moeten worden gecorrigeerd of gecontroleerd. Daartegenover staat dan weer dat de betrouwbaarheid van de gegevens zou moeten toenemen omdat zij nu regelmatiger, namelijk op maandelijkse basis, moeten worden verstrekt.

De algemene conclusie die de Commissie uit dit verslag trekt, is dat er onvoldoende elementen zijn die in dit stadium een voorstel tot wijziging van de huidige bepalingen rechtvaardigen. Als er in de toekomst evenwel nieuwe elementen zouden opduiken, kan de Commissie een wijziging van deze bepalingen in overweging nemen.

17.

Bijlage


Figuur 1: toepassing van de keuzemogelijkheden

1. Geen afwijking van de maandelijkse lijst| 2. Afwijking van de maandelijkse lijst

2a. Facultatieve afwijking| 2b. Verplichte afwijking

Vóór(1) en vanaf 1 januari Vanaf 1 januari Vóór(1) en vanaf 1 januari Vanaf 1 januari Vóór(1) en vanaf 1 januari Vanaf januari 2010.

Bulgarije Frankrijk| Cyprus Estland Finland Griekenland Letland Litouwen Roemenië Slovenië| Oostenrijk Ierland Italië| België Denemarken Duitsland Luxemburg Malta Polen Zweden Nederland Verenigd Koninkrijk| Portugal| Tsjechië Hongarije Slowakije Spanje

Alleen voor goederen

18.

Figuur 2: afzonderlijke en gezamenlijke lijsten


1. Afzonderlijke lijst| 2. Gezamenlijke lijst

2a. Op elkaar afgestemd tijdvak| 2b. Verschillend tijdvak

Frankrijk Luxemburg| Oostenrijk Italië België Letland Bulgarije Litouwen Cyprus Malta Tsjechië Polen Denemarken Portugal Estland Roemenië Finland Slowakije Griekenland Slovenië Hongarije Spanje Zweden| Duitsland Ierland Nederland Verenigd Koninkrijk

19.

Figuur 3: indiening van de lijst op papier en/of langs elektronische weg


Elektronische indiening

1. Verplicht| 2. Verplicht maar er gelden uitzonderingen| 3. Facultatief

20.

1a. Vóór en vanaf 1 januari 1b. Vanaf 1 januari 2a. Vóór en vanaf 1 januari 2b. Vanaf 1 januari 2010


Bulgarije Portugal Slovenië Spanje| Cyprus(1) Tsjechië Denemarken(1) Hongarije Italië Letland(2) Malta Slowakije| Oostenrijk België Frankrijk Duitsland Griekenland Ierland Nederland| Finland Luxemburg Roemenië| Estland Litouwen Polen Zweden Verenigd Koninkrijk

Correcties kunnen op papier worden ingediend. (2) Op en na 1 januari 2011.

[1] PricewaterhouseCoopers: Expert study on the issues arising from a reduced time frame and the options allowed for submitting recapitulative statements - Application of Article 263(1) of Directive 2006/112/EC (amended by Directive 2008/117/EC).

[2] Deze bondige beschrijving is afkomstig uit de studie van PwC.