Toelichting bij COM(2011)842 - Gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten voor extern optreden van de Unie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Een prioriteit voor de Commissie in de context van het meerjarig financieel kader is vereenvoudiging van de regelgeving en facilitering van de beschikbaarheid van EU-bijstand voor partnerlanden en -regio’s, maatschappelijke organisaties en het midden- en kleinbedrijf, enz., voor zover zij bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening.

Met vereenvoudigde en flexibele besluitvormingsprocedures kunnen in het kader van de tenuitvoerlegging van de nieuwe instrumenten sneller uitvoeringsbepalingen worden goedgekeurd, waardoor de verlening van de EU-bijstand wordt bespoedigd, vooral voor landen in een crisis- of postcrisissituatie en zwakke staten.

De herziening van het Financieel Reglement, die met name ingrijpend is wat de specifieke bepalingen inzake het extern optreden betreft, vergemakkelijkt de deelname van het maatschappelijk middenveld en kleine bedrijven aan financieringsprogramma’s, bijvoorbeeld door eenvoudigere regels, lagere deelnamekosten en snellere toekenningsprocedures. De Commissie is voornemens deze verordening uit te voeren volgens de nieuwe flexibele procedures van het nieuwe Financieel Reglement.

De Commissie stelt daarom een reeks vereenvoudigde en geharmoniseerde uitvoeringsbepalingen en ‑procedures vast voor de vier geografische instrumenten, namelijk het instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), het Europees nabuurschapsinstrument (ENI), het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) en het partnerschapsinstrument (PI), en de drie thematische instrumenten, namelijk het stabiliteitsinstrument (IfS), het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) en het instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (INSC). Wat het IPA en het ENI betreft, vereisen de bijzondere kenmerken van de pretoetredingssituatie en grensoverschrijdende samenwerking echter aanvullende specifieke uitvoeringsbepalingen en ‑procedures, die in de vorm van een “lex specialis” een aanvulling vormen op de gemeenschappelijke voorschriften die in deze gemeenschappelijke uitvoeringsverordening zijn opgenomen.

Het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en het besluit inzake Groenland blijven buiten het toepassingsgebied van de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening, gezien de specifieke aard van de desbetreffende financieringsmechanismen.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Openbare raadpleging

De Commissie heeft van 26 november 2010 tot 31 januari 2011 een openbare raadpleging gehouden over de toekomst van de financiering van het externe optreden van de EU. De raadpleging omvatte een online vragenlijst en een bijhorend achtergronddocument over de financiering van het externe optreden van de EU na 2013. Uit de antwoorden bleek dat er over het algemeen geen behoefte was aan een substantiële wijziging van de uitvoeringsmechanismen, hoewel een aanzienlijke meerderheid van de respondenten zich uitsprak voor meer flexibiliteit en vereenvoudiging van de tenuitvoerlegging.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



De Commissie heeft de verschillende verslagen (evaluaties, audit, studies, tussentijdse toetsingen) intern beoordeeld. Daarbij is gekeken naar wat wel en niet werkte, en op basis van de daaruit getrokken lering zijn de financiële instrumenten opgesteld.

Uit de beoordeling bleek dat de thans bestaande instrumenten bijdragen tot de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling in de ontwikkelingslanden. Dankzij uitvoeringsmodaliteiten zoals begrotingssteun en een sectorbrede aanpak konden een diepere samenwerking met de partnerlanden en een efficiëntere taakverdeling tot stand komen door middel van medefinanciering door de verschillende donoren.

Uit de beoordeling bleek echter ook een aantal tekortkomingen. Het huidige uitvoeringsproces werd als te complex beoordeeld en bleek niet de mogelijkheid te bieden om als dat nodig is snel aanpassingen door te voeren. Die tekortkomingen zijn in deze verordening rechtstreeks aangepakt.

2.

Juridische elementen van het voorstel



In het vijfde deel, titel III, hoofdstuk 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt voorzien in het juridische kader voor de samenwerking met partnerlanden en ‑regio’s. De voorgestelde gemeenschappelijke uitvoeringsverordening is daarom gebaseerd op artikel 209, lid 1, en artikel 212, lid 2, van het Verdrag, en wordt door de Commissie ingediend volgens de procedure van artikel 294. Aangezien de artikelen 310 tot en met 320 VWEU ook van toepassing zijn op Euratom (zie artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag), kan het voorstel tevens de uitvoering van de financiële samenwerking uit hoofde van het INSC dekken.

3.

Gevolgen voor de begroting



Niet van toepassing.

5. BELANGRIJKSTE ELEMENTEN

Titel I: Uitvoering – artikelen 1 tot en met 3

Artikel 1 (Onderwerp en beginselen) vermeldt de doelstellingen van de verordening: de vaststelling van een geharmoniseerde reeks uitvoeringsbepalingen voor de Relex-instrumenten, de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de bevordering van vereenvoudiging en flexibiliteit bij de uitvoering van de instrumenten.

Artikel 2 (Vaststelling van actieprogramma’s, afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen) bepaalt dat de Commissie financieringsbesluiten vaststelt in de vorm van actieprogramma’s op basis van meerjarige programmeringsdocumenten. Bij wijze van uitzondering kunnen buiten het kader van actieprogramma’s afzonderlijke maatregelen worden vastgesteld, die echter wel in overeenstemming dienen te zijn met de meerjarige programmeringsdocumenten. In onvoorziene en naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie bijzondere maatregelen vaststellen waarin niet is voorzien in de meerjarige programmeringsdocumenten. Dit artikel bevat tevens de voorschriften inzake de comitéprocedure die voor de vaststelling van de genoemde besluiten dient te worden nageleefd, alsmede de mogelijke uitzonderingen daarop.

Artikel 3 (Ondersteunende maatregelen) bepaalt de soorten uitgaven ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van deze verordening die met de EU-financiering kunnen worden gedekt, zoals activiteiten op het gebied van voorbereiding, follow-up, toezicht, audit en evaluatie, informatieverstrekking en communicatie. Dergelijke maatregelen kunnen buiten het kader van de programmeringsdocumenten om worden gefinancierd.

Titel II: Bepalingen inzake financieringsmethoden – artikelen 4 tot en met 6

In de artikelen 4 tot en met 6 worden, op basis van de huidige praktijk en de vastgestelde behoeften de financieringsvormen opgesomd die in het kader van deze verordening kunnen worden gebruikt, zonder volledigheid te beogen. De wijzigingen houden rekening met de bepalingen van het nieuwste Financieel Reglement. In het bijzonder wordt in artikel 4 voorzien in innovatieve instrumenten, zoals leningen, garanties, financiering met eigen vermogen en risicodelingsinstrumenten, en worden mogelijke regelingen inzake belastingen, rechten en heffingen beschreven. Artikel 4 bepaalt dat de maatregelen in het kader van deze verordening ofwel rechtstreeks door de Commissie kunnen worden uitgevoerd, ofwel indirect door taken ter uitvoering van de begroting toe te vertrouwen aan in het Financieel Reglement genoemde entiteiten of personen. Hier wordt ook het type medefinanciering bepaald (parallel of gemeenschappelijk).

Artikel 7 (Bescherming van de financiële belangen van de Unie) bevat maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, met name maatregelen die haar (meer bepaald de Commissie, de Rekenkamer en OLAF) in staat stellen alle noodzakelijke controles inzake de uitgevoerde maatregelen uit te voeren.

Titel III: Nationaliteits- en oorsprongsregels voor overheidsopdrachten, subsidies en andere toekenningsprocedures – artikelen 8 tot en met 12

De artikelen 8 tot en met 11 (Nationaliteits- en oorsprongsregels voor overheidsopdrachten, subsidies en andere toekenningsprocedures) bevatten de voorwaarden inzake de toegang tot overheidsopdrachten en subsidies voor de tenuitvoerlegging van de verordening. De voorgestelde bepalingen zijn sterk vereenvoudigd en geven aan dat het doel is te streven naar ontkoppeling van de hulp. Niettemin geeft het artikel een precieze opgave van de deelnamevoorwaarden voor derde landen (wederkerigheidsvereiste, deelname aan het uitgevoerde programma, niet voor deelname in aanmerking komende landen, enz.) en uitzonderingen daarop (niet-beschikbaarheid van verstrekte producten of diensten, uiterste spoed, driehoekssamenwerking, enz.).

Artikel 12 (Evaluatie) schrijft voor dat de Commissie de resultaten van beleid en programma’s, sectoraal beleid en de effectiviteit van de programmering regelmatig evalueert. Alle belanghebbenden worden betrokken bij de evaluatie en het verslag wordt toegezonden aan de Raad en het Europees Parlement.

Titel IV: Slotbepalingen – artikelen 13 tot en met 17

Artikel 13 (Tweejaarlijks verslag) bepaalt dat de Commissie iedere twee jaar verslag uitbrengt aan het Europees Parlement en de Raad over de voortgang en de tenuitvoerlegging van de verordening.

Artikel 14 (Uitgaven voor klimaatactie en biodiversiteit) voorziet in een specifiek traceringssysteem op basis van de methode van de OESO (“Rio-markers”).

Artikel 15 (Comités) beschrijft welke comités bij de tenuitvoerlegging van deze verordening zijn betrokken, rekening houdend met de nieuwe verordening inzake de comitéprocedure[1].

Artikel 16 (Toetsing en evaluatie van de instrumenten) bepaalt dat de Commissie uiterlijk medio 2018 een verslag voorlegt aan het Europees Parlement en de Raad, waarin zij de tenuitvoerlegging van deze verordening evalueert en indien nodig wetgeving voorstelt om noodzakelijke wijzigingen vast te stellen. In dat verslag wordt tevens een beoordeling gegeven van het effect van de krachtens deze verordening vastgestelde maatregelen.

Artikel 17 (Inwerkingtreding) bepaalt dat deze verordening op 1 januari 2014 in werking treedt en met ingang van die datum van toepassing is. Er wordt geen einddatum vastgesteld.