Toelichting bij COM(2011)665 - Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 Voor de EER relevante tekst - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2011)665 - Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de ... |
---|---|
bron | COM(2011)665 |
datum | 19-10-2011 |
Op 29 juni 2011 heeft de Commissie een voorstel voor het volgende meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 vastgesteld: "Een begroting voor Europa 2020" 1 . Hierin stelt de Commissie voor om een nieuw geïntegreerd instrument te creëren voor investeringen in prioritaire vervoers-, energie- en telecommunicatie-infrastructuur: de zogenaamde 'Connecting Europe Facility' (hierna 'de CEF' genoemd).
Slimme en duurzame vervoers-, energie- en digitale netwerken die onderling volledig met elkaar zijn verbonden, zijn een noodzakelijke voorwaarde om de Europese interne markt te kunnen voltooien. Investeringen in sleutelinfrastructuur met een grote toegevoegde waarde voor de EU kunnen bovendien een boost geven aan Europa's concurrentiekracht in het huidige moeilijke economische klimaat, dat wordt gekenmerkt door trage groei en krappe overheidsbegrotingen. Ten slotte helpen dergelijke investeringen in infrastructuur de EU ook om haar doelstellingen inzake duurzame groei, die zijn uiteengezet in de Europa 2020-strategie, en de '20-20-20'-doelstellingen van Europa op het gebied van energie en klimaatbeleid 2 te verwezenlijken.
In deze verordening worden de bepalingen betreffende de CEF uiteengezet. Deze verordening bouwt voort op het werk dat is uitgevoerd om de herziening van het beleidskader in de drie betrokken sectoren (vervoer, energie en telecommunicatie) voor te bereiden met het oog op het volgende meerjarig financieel kader (2014-2020). Overeenkomstig artikel 170 van het VWEU worden in elke sector nieuwe richtsnoeren voorgesteld, in lijn met de CEF. De herziene richtsnoeren voor vervoer, energie en telecommunicatie enerzijds en de CEF anderzijds vormen dus één coherent regelgevingspakket.
Het voorbije decennium zijn de uitgaven voor infrastructuur in Europa gestaag gedaald. Door de economische en financiële crisis is er echter nieuwe belangstelling voor investeringen in infrastructuur. Tijdens de economische crisis vormden gerichte investeringen in de vernieuwing of aanleg van infrastructuur een belangrijk onderdeel van de stimulerings- en herstelplannen op het niveau van de EU en de lidstaten, omdat ze de algemene vraag doen toenemen en een rendement op lange termijn garanderen. De crisis heeft in de eerste plaats aangetoond dat infrastructuur van cruciaal belang is voor de economische toekomst van Europa.
Zoals aangegeven in het Monti-verslag 3 is een echt geïntegreerde interne markt niet mogelijk zonder naadloze verbindingen tussen alle samenstellende onderdelen ervan. Vervoersverbindingen, elektriciteitsnetwerken en breedbandnetwerken zijn van vitaal belang voor een goed werkende, geïntegreerde economische ruimte en voor de sociale en territoriale samenhang in die ruimte. De regelgeving en de markten worden steeds meer geïntegreerd in de EU, recentelijk nog met de vaststelling en inwerkingtreding van het derde liberaliseringspakket in de energiesector, maar er is een gebrek aan grensoverschrijdende fysieke aansluitingen. Met name in de nieuwe lidstaten zijn er ontbrekende aansluitingen, waardoor breuklijnen ontstaan tussen het centrum en de periferie van de Europese Unie en waardoor de verdere ontwikkeling van uitwisselingen binnen de EU of de groei van nieuwe economische sectoren, zoals elektronische handel, wordt belemmerd.
Er zijn aanzienlijke behoeften aan investeringen vastgesteld. In de energiesector worden in de voorgestelde verordening inzake richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van prioritaire Europese energie-infrastructuur (hierna de 'richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur' genoemd) twaalf prioritaire infrastructuurcorridors en -gebieden geïdentificeerd – vier voor elke sector – alsook met betrekking tot gasvervoer, de uitrol van slimme netwerken, elektriciteitssnelwegen en grensoverschrijdende kooldioxidenetwerken. Tegen 2020 zijn ongeveer een triljoen aan investeringen in het Europese energiesysteem nodig, waarvan naar schatting alleen al 200 miljard euro voor elektriciteits- en gasnetwerken van Europees belang. Van deze totale investering zou 100 miljard euro zonder overheidsinterventie door de markt moeten worden opgebracht, terwijl voor de andere 100 miljard euro overheidsingrijpen vereist is om via hefboomwerking de noodzakelijke investeringen aan te trekken.
In de vervoerssector is een Europees kernnetwerk geïdentificeerd op basis van een pan-Europese planningsmethode. Dit kernnetwerk bestaat uit corridors waarlangs vracht en passagiers efficiënt en met lage emissies kunnen worden vervoerd, en maakt uitgebreid gebruik van bestaande infrastructuur. Door ontbrekende aansluitingen te realiseren, knelpunten weg te werken en gebruik te maken van efficiëntere diensten in multimodale combinaties, kunnen de meeste vervoersstromen in de interne markt via dit kernnetwerk verlopen. De kosten om de EU-infrastructuur af te stemmen op de vervoersvraag worden geraamd op meer dan 1,5 triljoen euro voor de periode 2010-2030 en voor het volledige vervoersnetwerk van de EU-lidstaten. Voor de voltooiing van de trans-Europese vervoersnetwerken is ongeveer 500 miljard euro nodig tegen 2020, waarvan 250 miljard euro voor het aanleggen van ontbrekende aansluitingen en het wegwerken van knelpunten op het kernnetwerk.
Voor de telecommunicatienetwerken is een van de belangrijkste doelstellingen het wegwerken van (digitale) knelpunten die de voltooiing van de digitale interne markt in de weg staan. Dit vergt een algemene verbetering van het volledige breedbandnetwerk en de oprichting van infrastructuurplatforms voor digitale diensten die samenhangende digitale Europese overheidsdienstverlening mogelijk maken. Digitale netwerken, zowel fysieke netwerken als netwerken die op diensten zijn gebaseerd, zijn immers cruciale stimulansen voor slimme groei. Als onderdeel van de digitale agenda, moet elke Europeaan tegen 2013 toegang hebben tot basisbreedband en tegen 2020 tot snelle en ultrasnelle breedband. In september 2010 heeft de Commissie aangegeven welke stappen nodig zijn om de maximaal 270 miljard euro vrij te maken die nodig zijn om tegen 2020 alle Europese gezinnen en bedrijven toegang te geven tot ultrasnelle breedband. In de huidige omstandigheden zal een gedeelte van deze investering door de private sector moeten worden gedragen. Naar schatting zal hoogstens 270 miljard euro aan investeringen nodig zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken. Zonder optreden van de Unie wordt echter verwacht dat de particuliere investeringen hoogstens 50 miljard euro zullen bedragen in de periode tot 2020. Het tekort aan investeringen bedraagt dus 220 miljard euro. Aangezien de maatschappelijke voordelen van investeringen in digitale infrastructuur veel groter zijn dan de particuliere investeringsstimulansen, is gericht overheidsoptreden nodig om de markt te stimuleren.
Uit de analyse die de diensten van de Commissie ter voorbereiding van deze verordening hebben uitgevoerd, blijkt dat de markt en de nationale begrotingen naar alle verwachting een belangrijke rol zullen spelen bij de totstandbrenging van de vereiste infrastructuur, via passende investeringen en prijsmechanismen, maar dat sommige infrastructuurinvesteringen niet zullen worden gedaan of tot ver na 2020 zullen worden uitgesteld als de EU geen actie onderneemt. In het volgende meerjarig financieel kader is dus behoefte aan een aanzienlijke bijdrage uit de EU-begroting om te garanderen dat de prioritaire EU-infrastructuur ook daadwerkelijk wordt gebouwd.
Om het effect van de EU-begrotingsmiddelen te vergroten, stelt de Commissie voor om systematischer gebruik te maken van innovatieve financiële instrumenten om een alternatief te bieden voor de traditionele subsidies en om financieringstekorten voor strategische investeringen op te vullen. Een belangrijk kenmerk van innovatieve financiële instrumenten is dat ze een sterker multiplicatoreffect op de EU-begroting hebben dan traditionele instrumenten omdat ze andere publieke en private investeringen in projecten van EU-belang vergemakkelijken en aantrekken. Door hun hefboomwerking vergroten ze dus de impact van de EU-begroting.
Voortbouwende op de ervaring met de financiële instrumenten onder het huidige financiële kader, die in samenwerking met de Europese Investeringsbank (EIB) zijn opgesteld, zoals het leninggarantie-instrument voor projecten van het trans-Europese vervoersnetwerk, stelt de Commissie voor om een aanzienlijk deel van haar interventies in de CEF ten uitvoer te leggen via financiële instrumenten. Met name het Europa 2020-initiatief inzake EU-projectobligaties 4 zal worden gebruikt om investeringen aan te trekken voor infrastructuurprojecten van strategisch Europees belang.
2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGINGEN VAN DE BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING
Inhoudsopgave
- 2.1 Raadpleging en deskundigenadvies
- 2.2 Effectbeoordeling
- 2.3 Toegevoegde waarde van de CEF voor de EU
- 5.1 Eén kader voor investeringen in EU-infrastructuurprioriteiten
- 5.2 Vereenvoudigingsmaatregelen en samenhang met bestaande regels
- 5.3 Sterkere nadruk op financiële instrumenten
- 5.4 De Connecting Europe Facility in de context van het volgende meerjarig financieel kader
Deze verordening is gebaseerd op een uitgebreide raadpleging van belanghebbenden, EU-instellingen en -organen, lidstaten, regionale of lokale autoriteiten, sociale en economische partners, academische deskundigen en internationale instellingen. De resultaten van de tussentijdse evaluaties van de programma's voor de periode 2007-2013 en een breed gamma aan studies en deskundigenadvies zijn als input gebruikt.
Voor de drie sectoren hebben de belanghebbenden onder meer op de volgende punten gewezen:
Uit de raadpleging is gebleken dat er een ruime consensus bestaat over het feit dat meer EU-steun nodig is om de ontwikkeling van infrastructuur met Europese toegevoegde waarde te versnellen.
De belanghebbenden hebben een oproep gedaan om meer EU-financiering vrij te maken voor beleidsdoelstellingen inzake de trans-Europese netwerken, bijvoorbeeld via grotere coördinatie tussen verschillende financiële instrumenten, namelijk het Cohesiefonds en het Europees fonds voor regionale ontwikkeling, de programma's voor de trans-Europese netwerken en de interventies van de EIB.
De belanghebbenden beschouwen de verruiming van de portefeuille aan beschikbare financiële instrumenten als een middel om de steun beter af te stemmen op de specifieke behoeften van een project, zodat het project effectief kan worden gestructureerd en nieuwe investeerders kunnen worden aangetrokken. Het geplande initiatief inzake EU-projectobligaties is met name geschikt voor grotere investeringen in het kader van de CEF.
Tijdens de effectbeoordeling van de voorgestelde verordening zijn de opties voor de tenuitvoerlegging van de CEF als beleidsinitiatief beoordeeld, d.w.z. de opties betreffende de definitie van de operationele regels voor de CEF. Het uitgangspunt van de effectbeoordeling was de overkoepelende doelstelling van de CEF, zoals voorgesteld in de mededeling inzake het meerjarig financieel kader 'Een begroting voor Europa 2020' 5 , namelijk de ontwikkeling versnellen van de infrastructuur die de EU nodig heeft om de doelstelling van de Europa 2020-strategie en de '20-20-20'-doelstellingen inzake energie en klimaatverandering te verwezenlijken, en van evaluatiestudies van lopende EU-programma's die financiële steun verlenen ter ondersteuning van de ontwikkeling van de TEN.
Bij de beoordeling van het effect van de mogelijke beleidsopties is in de eerste plaats gekeken naar de manier waarop twee belangrijke specifieke doelstellingen op de meeste effectieve, efficiënte en coherente wijze worden verwezenlijkt:
1) het hefboomeffect van EU-fondsen vergroten, door financieringswijzen, -methoden en regels te definiëren die zorgen voor een zo groot mogelijke hefboomwerking bij het aantrekken van publieke en particuliere investeringen voor projecten met een Europese en internemarktdimensie, met name prioritaire netwerken die tegen 2020 moeten worden voltooid en die de grootste Europese toegevoegde waarde opleveren, inclusief - voor zover van toepassing - de netwerken die in derde landen moeten worden aangelegd.
2) ervoor zorgen dat projecten waarvoor de EU medefinanciering verstrekt tijdig worden opgeleverd, door toezichts- en beoordelingsmechanismen op te stellen die prestaties belonen en niet-effectief gebruik van EU-fondsen bestraffen.
Tegelijk moest bij de beoordeling van de beleidsopties rekening worden gehouden met twee daarmee verband houdende overkoepelende beleidsdoelstellingen van de Unie: enerzijds de verwezenlijking van de sectorspecifieke beleidsdoelstellingen op het gebied van infrastructuur, zoals gedefinieerd in de artikelen 170 en 171 van het VWEU, en anderzijds de vereenvoudiging van de EU-financieringsregels door synergieën binnen en tussen sectoren te benutten, hetgeen de Commissie zich vast heeft voorgenomen 6 . Aangezien deze twee beleidsdoelstellingen echter niet volledig verenigbaar zijn, was het zoeken naar een passend evenwicht tussen de samenhang met de sectorale beleidsdoelstellingen en de maximalisering van synergieën een kernbeginsel bij de beoordeling van de opties voor de definitie van de operationele regels voor de CEF.
Aanvankelijk werden negen belangrijke beleidsalternatieven in overweging genomen, uitgaande van de hoofdreden waarom de Commissie heeft besloten om de oprichting van de Connecting Europe Facility voor te stellen, namelijk het bestaande EU-financieringskader vereenvoudigen door sectorale synergieën te benutten. De beleidsalternatieven waren gebaseerd op combinaties van scenario's die overeenstemmen met drie basisopties voor de vereenvoudiging van de financiële regels, namelijk minimale, maximale en variabele ("à la carte") harmonisering van sectorale regels, op de twee beleidsgebieden die overeenstemmen met de twee eerder gedefinieerde belangrijkste specifieke doelstellingen: hefboomwerking uitoefenen op de investeringen en het programma ten uitvoer leggen.
Het gamma aan opties situeerde zich dus tussen twee uitersten. Het ene uiterste was een minimale harmonisering van zowel het hefboomeffect op de investeringen als de regels voor tenuitvoerlegging van het programma, hetgeen zou leiden tot een situatie waarin voor elke sector volledig verschillende, specifieke regels en mechanismen voor het verlenen van financiële EU-steun in het kader van de CEF zouden worden opgesteld. Het andere uiterste was de beleidsoptie die wordt gekenmerkt door maximale harmonisering van zowel het hefboomeffect op de investeringen als de regels voor de tenuitvoerlegging van het programma, hetgeen zou leiden tot een situatie waarin voor de drie sectoren gemeenschappelijke financiële regels voor het gebruik van fondsen in het kader van de CEF en mechanismen voor het beheer van het programma zouden worden opgesteld. De resterende opties houden het midden tussen deze twee uitersten, en leiden tot een situatie waarin sectoren bepaalde regels en mechanismen delen, maar voor het overige gebruik maken van sectorspecifieke regels, m.a.w. een combinatie van maximale of variabele harmonisering van regels op één gebied van het beleidsoptreden, en variabele of minimale harmonisering van de sectorale regels op het andere gebied.
De beoordeling van het effect van deze beleidsopties, getoetst aan de eerder vermelde doelstellingen, heeft geleid tot de conclusie dat twee van de overwogen opties de meeste garanties bieden dat de CEF, aan de hand van de operationele regels ervan, zal zorgen voor een versnelde ontwikkeling van infrastructuur van EU-belang:
- de beleidsoptie waarbij de harmonisering van de regels variabel is, d.w.z. met een aantal gemeenschappelijke en een aantal sectorspecifieke regels, zowel wat de hefboomwerking van investeringen als de tenuitvoerlegging van het programma betreft, zou de beste optie zijn vanuit het oogpunt van de samenhang met alle relevante EU-beleidsdoelstellingen;
- de beleidsoptie met een variabele harmonisering van de regels voor de hefboomwerking van investeringen en een maximale harmonisering van de regels voor de tenuitvoerlegging van het programma zou dan weer het efficiëntst zijn vanuit het oogpunt van de kosten.
De tweede optie kan op langere termijn echter een negatief effect hebben op het vermogen om te reageren op sectorspecifieke situaties, met name wat de programmering van fondsen betreft, waardoor de oorspronkelijke kostenbesparing op langere termijn kan worden tenietgedaan. Daarom werd uiteindelijk besloten dat een bepaalde mate van sectorale flexibiliteit, ook bij het definiëren van de CEF-regels voor de tenuitvoerlegging van het programma, de beste optie is om te garanderen dat de doelstellingen van de CEF worden verwezenlijkt.
De in deze verordening uiteengezette bepalingen inzake het gebruik van fondsen in het kader van de CEF zijn gebaseerd op de overwegingen en conclusies van de bovenvermelde effectbeoordeling.
Uit het overleg met belanghebbende partijen en de analyse in het kader van de effectbeoordeling is duidelijk gebleken dat de CEF, als gemeenschappelijk financieringskader, een viervoudige toegevoegde waarde heeft:
Een gemeenschappelijk kader leidt tot de vereenvoudiging van het EU-rechtskader voor de financiering van TEN-infrastructuur. Het zorgt voor een coherente aanpak van EU-projectfinanciering in de drie sectoren.
Tegelijk zou een eengemaakt financieel kader en fonds voor EU-infrastructuur zorgen voor een coherente en transparante benadering van de EU-financiering, hetgeen zekerheid zou verschaffen en dus een groot potentieel heeft om meer particuliere financiering aan te trekken. Er zouden financiële instrumenten beschikbaar zijn op gecentraliseerde en gecoördineerde wijze, waardoor particuliere investeerders en financiële partnerinstellingen over de brug kunnen worden getrokken en de effectiviteit van de relaties met deze investeerders en instellingen kan worden verbeterd.
Door de steeds grotere onderlinge afhankelijkheid tussen economische infrastructuurprojecten, netwerken en sectoren zouden bovendien schaalvoordelen kunnen worden gerealiseerd. Een geïntegreerd financieringskader voor EU-infrastructuur kan het mogelijk maken sectoroverschrijdende synergieën te benutten bij de ontwikkeling en uitvoering van projecten, met kostenbesparingen en/of efficiëntere exploitatie en hogere winsten tot gevolg.
Ten slotte zou een gemeenschappelijk kader het mogelijk maken lessen te trekken en beste praktijken te delen tussen de betrokken sectoren, waardoor de effectiviteit en efficiëntie van de EU-financiering in alle sectoren toeneemt.
3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL
De trans-Europese netwerken vallen onder artikel 170 van het VWEU, waarin bepaald is dat 'de Unie bijdraagt tot de totstandbrenging en ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van vervoers-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur'. Het recht van de EU om financiering te verlenen voor infrastructuur is vastgesteld in artikel 171, waarin bepaald is dat "de Unie steun kan verlenen aan door de lidstaten gesteunde projecten van gemeenschappelijk belang, (…) met name in de vorm van uitvoerbaarheidsstudies, garanties voor leningen, of rentesubsidies." In artikel 172 van het VWEU is als volgt bepaald: "De in artikel 171, lid 1, bedoelde richtsnoeren en andere maatregelen worden door het Europees Parlement en de Raad vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's."
In de evaluatie van de EU-begroting heeft de Commissie benadrukt dat het belangrijk is de EU-begroting te gebruiken om "lacunes op te vullen die niet door nationaal beleid kunnen worden verholpen; het meest voor de hand liggend is het aanpakken van grensoverschrijdende knelpunten in sectoren zoals infrastructuur, mobiliteit, territoriale samenhang (…),waar die lacunes anders de belangen van de EU als geheel zouden schaden" 7 . De lidstaten hebben de neiging om bij de planning en financiering van infrastructuur prioriteit te geven aan projecten die in de eerste plaats van nationaal belang zijn; dit zijn niet noodzakelijk grensoverschrijdende projecten die een hogere toegevoegde waarde voor de burgers opleveren op EU-schaal 8 . De geaggregeerde uitgaven van de EU en de lidstaten moeten efficiënt zijn, ervoor zorgen dat de investeringen op passende schaal plaatsvinden en synergieën bevorderen.
Het wetgevingsinstrument en het type maatregel (bv. financiering) worden allebei gedefinieerd in het VWEU, dat de rechtsgrondslag voor de CEF vormt, en waarin wordt verklaard dat de taken, de prioritaire doelstellingen en de organisatie van de trans-Europese netwerken bij verordeningen kunnen worden vastgesteld.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel van de Commissie voor het volgende meerjarig financieel kader omvat 50 miljard euro 9 voor de periode 2014-2020, waarvan 10 miljard euro in het Cohesiefonds is gereserveerd voor vervoersinfrastructuur.
CEF | 40 miljard euro |
• Energie | 9,1 miljard euro |
• Vervoer | 21,7 miljard euro |
• Telecommunicatie/digitale netwerken | 9,2 miljard euro |
Voor vervoersinfrastructuur gereserveerde bedragen in het Cohesiefonds | 10 miljard euro |
Totaal | 50 miljard euro |
Uit de ervaring met het huidige financiële kader is gebleken dat veel lidstaten die in aanmerking komen voor bijdragen uit het Cohesiefonds het moeilijk hebben om complexe grensoverschrijdende projecten voor vervoersinfrastructuur te ontwerpen en uit te voeren. Daarom stelt de Commissie voor het volgende meerjarig financieel kader voor dat het Cohesiefonds aan lidstaten waarvan het bruto nationaal inkomen (BNI) per inwoner minder dan 90% van het gemiddelde van de EU27 bedraagt steun blijft verstrekken voor investeringen in trans-Europese vervoersnetwerken en het milieu, maar dat in die lidstaten een gedeelte van de steun uit het Cohesiefonds (10 miljard euro) wordt voorbehouden voor de financiering van vervoersprojecten die deel uitmaken van het kernnetwerk, in het kader van de Connecting Europe Facility.
5. SAMENVATTING VAN DE INHOUD VAN DE VERORDENING
Ervaringen uit het verleden met de financiering van infrastructuur via de TEN-kaders, het Europees economisch herstelplan (EERP) en de Cohesie- en Structuurfondsen heeft aangetoond dat de EU een toevoegde waarde kan geven aan infrastructuur. De belanghebbenden zijn unaniem van mening dat Europa bij ongewijzigd beleid niet in staat zal zijn om tijdig de investeringen aan te trekken die nodig zijn om zijn infrastructuurnetwerken te moderniseren en ontbrekende aansluitingen te realiseren.
Door de financiële crisis hebben de overheidsbegrotingen van de lidstaten problemen met de noodzakelijke fiscale consolidering. Vaak wordt sterk gesnoeid in de uitgaven, waarbij ook investeringen in infrastructuurprojecten worden opgeschort of uitgesteld. Tegelijk is het onzeker of investeringen uit particuliere bronnen dit tekort zullen opvullen. Naast de financiële problemen wordt de uitvoering van noodzakelijke infrastructuurprojecten ook vertraagd of belemmerd door regelgevende obstakels. Tegen deze achtergrond lijkt het huidige EU-kader voor de financiering van infrastructuur niet in staat een effectieve oplossing te bieden. De financiering is te sterk versnipperd tussen teveel programma's, hetgeen de volledige benutting van synergieën tussen programma's en sectoren verhindert.
De Commissie heeft de volgende doelstellingen nagestreefd bij de herziening van haar strategie voor de financiering van infrastructuur:
• zorgen voor kosteneffectieve en tijdige tenuitvoerlegging van de prioritaire netwerkinfrastructuur in de sectoren energie, vervoer en ICT, zoals vastgesteld in het energie-infrastructuurpakket, het witboek voor concurrerend en duurzaam vervoer 10 en de digitale agenda voor Europa;
• de synergieën tussen de energie-, vervoers- en ICT-programma's maximaliseren, zodat de financiering overeenstemt met een coherente beleidsstrategie en de projecten worden geselecteerd op basis van duidelijke geharmoniseerde criteria;
• ervoor zorgen dat de EU-fondsen beter in staat zijn om andere publieke of particuliere middelen aan te trekken, zodat de totale middelen volstaan om tegemoet te komen aan de geraamde investeringsbehoeften tot 2020;
• zorgen voor een optimale selectie, follow-up en monitoring van projecten, zodat de EU-financiering gericht is, het grootst mogelijke effect oplevert en op de meest effectieve wijze wordt gespendeerd.
Het argument voor een gemeenschappelijke rechtsgrondslag voor het verlenen van financiële steun in drie verschillende sectoren met verschillende beleidskaders is dat dit de kans biedt om profijt te trekken van synergieën tussen deze sectoren, die voortvloeien uit gemeenschappelijke problemen met de financiering van de verwezenlijking van voor het overige sterk uiteenlopende beleidsdoelstellingen. Een gemeenschappelijk kader levert een drievoudige toegevoegde waarde op.
Het leidt tot de vereenvoudiging van het EU-rechtskader voor de financiering van TEN-infrastructuur. Het zorgt voor een coherente aanpak van EU-projectfinanciering in de drie sectoren. Zoals eerder al aangegeven is het kader voor EU-steun voor infrastructuur momenteel behoorlijk complex, met name door het aantal en de heterogeniteit van de bestaande EU-wetteksten. Vereenvoudiging van de regels is een van de kernwoorden van de door de Commissie voorgestelde nieuwe benadering voor EU-begrotingsuitgaven.
Tegelijk zou een eengemaakt financieel kader en fonds voor EU-infrastructuur zorgen voor een coherente en transparante benadering van de EU-financiering, hetgeen zekerheid zou verschaffen en dus een groot potentieel heeft om meer particuliere financiering aan te trekken. Er zouden financiële instrumenten beschikbaar zijn op gecentraliseerde en gecoördineerde wijze, waardoor particuliere investeerders en financiële partnerinstellingen over de brug kunnen worden getrokken en de effectiviteit van de relaties met deze investeerders en instellingen kan worden verbeterd.
Door de steeds grotere onderlinge afhankelijkheid tussen economische infrastructuurprojecten, netwerken en sectoren zouden bovendien schaalvoordelen kunnen worden gerealiseerd. Een geïntegreerd financieringskader voor EU-infrastructuur zou het mogelijk maken sectoroverschrijdende synergieën te benutten bij de ontwikkelingen uitvoering van projecten, met kostenbesparingen en/of efficiëntere exploitatie en hogere winsten tot gevolg.
Ten slotte zou een gemeenschappelijk kader het mogelijk maken lessen te trekken en beste praktijken te delen tussen de betrokken sectoren, waardoor de effectiviteit en efficiëntie van de EU-financiering in alle sectoren toeneemt.
Vereenvoudiging van de regels is een van de kernwoorden van de door de Commissie voorgestelde nieuwe benadering voor EU-begrotingsuitgaven. Het gemeenschappelijke CEF-kader leidt tot de vereenvoudiging van het EU-rechtskader voor de financiering van TEN-infrastructuur. De EU-projectfinanciering in de sectoren vervoer, energie en digitale netwerken wordt geregeld in één wettekst.
Hoewel de sectoren technologisch, financieel en qua regelgeving verschillend zijn, vertonen ze toch voldoende gemeenschappelijke kenmerken om een echte verbetering te kunnen voorstellen in vergelijking met de bestaande, van elkaar verschillende instrumenten. Tegelijk worden in het voorstel specifieke regels vastgesteld die moeten worden gevolgd met het oog op de algemene doelstelling van de CEF: de stroom van EU-geld versnellen en beter afstemmen op belangrijke infrastructuurprojecten van EU-belang.
De onderhavige tekst zorgt voor vereenvoudiging, met name door:
• de indicatoren af te stemmen op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;
• flexibiliteit bij de begrotingstoewijzingen;
• gecentraliseerd beheer voor de drie sectoren, eventueel via tenuitvoerlegging door een uitvoerend agentschap;
• gemeenschappelijke financieringsinstrumenten;
• gemeenschappelijke gunningscriteria;
• gemeenschappelijke voorwaarden voor financiële steun;
• grotere zichtbaarheid dankzij gemeenschappelijke jaarlijkse werkprogramma's (belangrijk voor de sectoren) en een gemeenschappelijk comité (belangrijk voor de lidstaten).
Voorts wordt de volledige samenhang met het huidige en toekomstige Financieel Reglement gegarandeerd. De voorziene uitzonderingen vinden hun rechtsgrond in aanverwante wetteksten of zijn gebaseerd op precedenten.
De CEF zal de directe steun van de EU aanvullen met financiële instrumenten om het effect van de financiering zo groot mogelijk te maken. Via het grote multiplicatoreffect van financiële instrumenten (tot 1:15 of zelfs 1:20) wordt de toegang tot kapitaal voor de aanzienlijke investeringsbehoeften vergemakkelijkt. Samen met de succesvolle opname van rechtstreekse EU-steun (zie de ervaringen met het Europese plan voor energieterugwinning (EERP) en het TEN-T-programma), zal het toegenomen gebruik van financiële instrumenten aanzienlijk bijdragen tot een beperking van de risico's voor projectpromotoren en derhalve garanderen dat projecten van gemeenschappelijk belang worden uitgevoerd.
Voorts komt het erop aan een klimaat te creëren dat bevorderlijk is voor particuliere investeringen en instrumenten te ontwikkelen die aantrekkelijke vehikels zijn voor gespecialiseerde investeerders in infrastructuur. Dergelijke vehikels zijn het efficiëntst als ze gericht zijn op het beperken van de risico's door diversificatie van de portefeuille van potentiële projecten. De diversificatie is maximaal wanneer wordt gemikt op meerdere sectoren in een groot aantal landen. De kans op succes is het grootst wanneer dit gebeurt op Europees niveau en op basis van duidelijk afgebakende corridors en gerichte investeringen. De meeste financiële instrumenten moeten dan ook gemeenschappelijk zijn voor alle sectoren, maar het is niet uitgesloten dat bepaalde financiële instrumenten worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van een individuele sector.
Op basis van de analyse die tijdens de voorbereidende fase van deze verordening is uitgevoerd, zijn de diensten van de Commissie van mening dat de financiële steun voor breedband hoofdzakelijk afkomstig zal zijn van financiële instrumenten, maar dat voor vervoer en energie respectievelijk hoogstens 2 en 1 miljard euro aan middelen uit de EU-begroting nodig zullen zijn voor financiële instrumenten. Deze ramingen mogen niet als bindende maxima worden opgevat, aangezien het volume van EU-financiering voor financiële instrumenten elk jaar wordt aangepast op basis van een beoordeling van de projecten die in de pijplijn zitten; deze beoordeling wordt uitgevoerd door financiële tussenpersonen (bv. de EIB in het geval van projectobligaties).
De Connecting Europe Facility zal een essentieel onderdeel vormen van een EU-groeiagenda, die gericht is op het vergroten van het EU-groeipotentieel op lange termijn. De Facility wordt gecoördineerd met de andere tussenkomsten uit de EU-begroting, zoals 'Horizon 2020', het Cohesiefonds en de Structuurfondsen.
Wat de coördinatie met Horizon 2020 betreft, is het noodzakelijk te zorgen voor complementariteit en mogelijke overlappingen te vermijden. Het is ook belangrijk dat de coördinatie tussen de CEF en Horizon 2020 ervoor zorgt dat de onderzoeks- en innovatieketen die tot de realisatie van infrastructuur leidt, niet wordt onderbroken. Dit is met name van kritiek belang op een ogenblik dat significante technologische doorbraken op het gebied van vervoer, energie en ICT nodig zijn om de EU te helpen bij het verwezenlijken van haar ambitieuze doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Alle steun aan onderzoeks- en innovatieactiviteiten via financiële instrumenten wordt ten uitvoer gelegd via financiële instrumenten die verband houden met Horizon 2020.
Wat het verband met de Cohesie- en Structuurfondsen betreft, worden het gemeenschappelijke strategische kader van het cohesiebeleid en de partnerschapsovereenkomsten met lidstaten nauwgezet gecoördineerd met het beleidskader in de sectoren vervoer, energie en telecommunicatie. De respectieve richtsnoeren gaan ervan uit dat de Cohesie- en Structuurfondsen de lokale en regionale infrastructuur en de aansluiting ervan op de prioritaire EU-infrastructuur tot stand brengen, zodat alle burgers in de hele EU met elkaar worden verbonden.
Bovendien zal de Connecting Europe Facility centraal worden beheerd en gebruik maken van bedragen uit het Cohesiefonds die voor vervoer zijn gereserveerd (10 miljard euro in prijzen van 2011). Bij de toewijzing van de 10 miljard euro wordt de grootst mogelijke prioriteit gegeven aan projecten die de nationale toewijzingen uit het Cohesiefonds in acht nemen. Bovendien wordt deze 10 miljard euro voorbehouden aan lidstaten die in aanmerking komen voor het Cohesiefonds en worden de percentages van de medefinanciering uit de EU-begroting vastgesteld op hetzelfde niveau als het Cohesiefonds.