Toelichting bij COM(2011)260 - Toepassing van het herstelplan voor zuidelijke heek en langoustine VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Toepassing van het herstelplan voor zuidelijke heek en langoustine - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2011)260 - Toepassing van het herstelplan voor zuidelijke heek en langoustine VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE ... |
---|---|
bron | COM(2011)260 |
datum | 12-05-2011 |
/* COM/2011/0260 def. */ VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Toepassing van het herstelplan voor zuidelijke heek en langoustine VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Toepassing van het herstelplan voor zuidelijke heek en langoustine
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Toepassing van het herstelplan voor zuidelijke heek en langoustine
Inhoudsopgave
- Samenvatting
- Inleiding
- VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
- 2. Basis voor het onderhavige verslag
- 3. BIOLOGISCHE OVERWEGINGEN
- 4. Zuidelijke heek
- 5. Langoustine
- 6. BESCHRIJVING VAN DE VISSERIJEN
- 7. Zuidelijke heek
- 8. Langoustine
- 9. DE VISSERIJINSPANNINGSREGELING
- 10. Ontwikkeling van de visserijinspanning en de visserijsterfte
- 20. IMPACT OP HET ECOSYSTEEM EN SOCIAALECONOMISCHE GEVOLGEN VAN HET PLAN
- 21. Sociaaleconomische gevolgen van het plan
- 22. CONCLUSIES
Bij Verordening (EG) nr. 2166/2005 van de Raad zijn maatregelen vastgesteld voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustine in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland. Het herstelplan heeft tot doel de biomassa van het paaibestand van heek binnen 10 jaar op meer dan 35.000 ton te brengen en de visserijsterfte terug te brengen tot F = 0,27. Wat langoustine betreft, is het doel van het plan ervoor te zorgen dat het bestand zich binnen een periode van 10 jaar herstelt tot binnen biologisch veilige grenzen. De belangrijkste elementen van het plan zijn een jaarlijkse daling van F met 10% en een wijziging van de TAC's met maximaal 15% ten opzichte van het voorgaande jaar. De afgelopen jaren is de biomassa van het paaibestand van heek toegenomen, hoofdzakelijk als gevolg van uitzonderlijke milieu- en biologische factoren. Volgens wetenschappers ligt de visserijsterfte nog steeds te hoog en zijn de TAC's (totaal toegestane vangsten) overschreden, wat erop wijst dat het plan niet doeltreffend ten uitvoer is gelegd.
Zuidelijke heek ( Merluccius merluccius) is één van de belangrijkste doelsoorten voor de vloten in de wateren van de Atlantische kust van het Iberisch schiereiland. Het verspreidingsgebied van dit bestand omvat de Atlantische kust van het Iberisch schiereiland en komt overeen met de ICES- (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee) sectoren VIIIc en IXa. De historische opbrengsten zijn gedaald van 30.000 ton begin jaren 70 tot een dieptepunt van 6.700 ton in 2002, en zijn in 2008 weer gestegen tot 16.000 ton. In 2003 oordeelde de ICES dat het bestand zich buiten biologische grenzen bevond en adviseerde een herstelplan voor de biomassa. Naar aanleiding daarvan heeft de Europese Unie in 2006 een herstelplan voor het bestand gepresenteerd. Verordening (EG) nr. 2166/2005 van de Raad tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines ( Nephrops norvegicus ) in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland en houdende wijziging van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 850/98 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen is in januari 2006 in werking getreden.
Vorengenoemd herstelplan heeft tot doel de biomassa van het paaibestand van heek binnen 10 jaar op meer dan 35.000 ton te brengen en de visserijsterfte terug te brengen tot F i = 0,27. Wat langoustine betreft, is het doel van het plan ervoor te zorgen dat het bestand zich binnen een periode van 10 jaar herstelt tot binnen biologisch veilige grenzen. De belangrijkste elementen van het plan zijn een jaarlijkse daling van F met 10% en een wijziging van de TAC's met maximaal 15% ten opzichte van het voorgaande jaar, in overeenstemming met het desbetreffende wetenschappelijke advies van het WTECV (het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij) en de ICES.
Voor de activiteit van de vaartuigen die deelnemen aan de visserij op zuidelijke heek en langoustine, gelden inspanningsbeperkingen i zoals vastgesteld in bijlage IIB van de jaarlijkse verordeningen van de Raad tot vaststelling van de jaarlijkse vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden. Overeenkomstig deze bepalingen inzake de visserijinspanning wordt de activiteit van EU-vaartuigen met een lengte over alles van 10 meter of meer die gereglementeerd vistuig aan boord hebben (trawlnetten, Deense zegens en soortgelijk vistuig met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 32 mm, kieuwnetten met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 60 mm en demersale beuglijnen) en die ten minste 5 ton heek en/of ten minste 2,5 ton langoustine aanlanden, beperkt tot een maximum aantal dagen op zee. Dit maximum aantal dagen wordt jaarlijks aangepast in dezelfde verhouding als de jaarlijkse aanpassing van de visserijsterfte die volgens de ICES en het WTECV als consistent met de toepassing van het plan wordt beschouwd. Sinds 2005 wordt door de inspanningsregeling een vermindering van het maximum aantal visdagen met 10% per jaar opgelegd.
Het onderhavige verslag beantwoordt aan de eisen van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 2166/2005 van de Raad, waarin is bepaald dat de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 17 januari 2010 een verslag indient met conclusies inzake de toepassing van het herstelplan voor de betrokken bestanden en de betrokken visserijsector, met inbegrip van de beschikbare sociaaleconomische gegevens die verband houden met het plan.
Het is grotendeels gebaseerd op de evaluatiestudie van de WTECV-subgroep Beheersdoelstellingen en –strategieën van oktober 2010 (SGMOS 10-06), die op de 35ste plenaire vergadering van het WTECV van november 2010 is goedgekeurd. Ook andere elementen, zoals recente relevante wetenschappelijke/technische informatie van zowel de ICES als het WTECV en de conclusies van een studie over het beheer van de inspanningsregeling in de EU-lidstaten, zijn in aanmerking genomen.
De door het WTECV in oktober 2010 verrichte evaluatie van het plan voor zuidelijke heek en langoustine is in overeenstemming met de conclusies van een aantal daarmee verband houdende wetenschappelijke bijeenkomsten, met name (i) de bijeenkomst van de ICES in februari 2010 voor de evaluatie van ijkpunten, waarbij een nieuwe methode is gevalideerd voor de bepaling van de biologische status van het zuidelijke heekbestand, (ii) de bijeenkomst van het WTECV in juni 2010 voor de bepaling van het toepassingsgebied, waarbij een aantal werkzaamheden ter voorbereiding van de evaluatie van het plan is vastgesteld, en (iii) de bijeenkomst van het WTECV in september 2010 voor de herziening van de inspanningsregeling en (iv) de ICES-werkzaamheden betreffende de evaluatie van de oogstcontroleregeling in 2010.
Spanje, Portugal en in veel mindere mate Frankrijk zijn de drie lidstaten i die betrokken zijn bij de visserij op zuidelijke heek en langoustine in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland. De door Spanje en Portugal verstrekte gegevens waren dan ook onmisbaar voor de wetenschappers van het WTECV en de ICES om conclusies te trekken en aanbevelingen te doen met betrekking tot de diverse uitgevoerde evaluaties. Zowel in 2009 als in 2010 heeft de Commissie de betrokken lidstaten verzocht gedetailleerde informatie over de vangsten, de visserijinspanning en sociaaleconomische gegevens voor wetenschappelijke doeleinden te verstrekken. Zowel de Commissie als het WTECV heeft echter pas in de tweede helft van 2010 gegevens van toereikende kwaliteit ontvangen.
Europese heek is één van de belangrijkste predatoren in de demersale gemeenschap in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan. Zijn prooien zijn voornamelijk blauwe wijting ( Micromesistius poutassou ), horsmakreel ( Trachurus spp.) en diverse clupeidae. Het verspreidingsgebied van het zuidelijke heekbestand omvat de Atlantische kust van het Iberisch schiereiland of de ICES-sectoren VIIIc en IXa. Hoewel de Europese heek in de Atlantische Oceaan en die in de Middellandse Zee vanwege biologische verschillen doorgaans als verschillende bestanden worden beschouwd, is er in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan geen duidelijk bewijs voor het bestaan van meerdere heekpopulaties. Vermoedelijk vindt een zekere uitwisseling tussen de zuidelijke en de noordelijke heekbestanden plaats.
Uit door de ICES in 2010 verrichte evaluaties van de zuidelijke heekbestanden blijkt dat de met het plan nagestreefde vermindering van de visserijsterfte (F) niet is bereikt. De ICES schat de huidige visserijsterfte op ongeveer 0,74, wat nog steeds te hoog is (figuur 1). De paaibiomassa (SSB) is toegenomen van 12.700 ton in 2006 tot 21.500 ton in 2010, wat grotendeels is toe te schrijven aan een sterke jaarklasse (ongeveer 61% boven het recruteringsgemiddelde in de periode 1982-2010) die in 2007 bij het bestand kwam (figuur 1).
Figuur 1 – Ontwikkeling van vangsten, aanvoer, recrutering, visserijsterfte en SSB voor zuidelijke heek van 1982 tot en met 2010.
[afbeelding - zie origineel document]
Bron: ICES-advies 2010, Boek 7, punt 7.4.1.
De indexen voor de recrutering van heek i hangen samen met zowel milieu- als biologische factoren. Bij intermediaire oceanografische scenario's vinden hoge recruteringen plaats, in extreme situaties neemt de recrutering af. Uit biologisch oogpunt heeft een verandering in de structuur van een bestand een compensatiereactie in termen van leeftijd/grootte op volwassen leeftijd tot gevolg omdat de uitputting van grote vis kan worden gecompenseerd door een toegenomen recrutering. In dit verband heeft een goede recrutering ondanks een zeer lage paaibiomassa op zich een compenserend effect dat voortvloeit uit een lange periode van overbevissing. Wetenschappers beschouwen dit als een ongebruikelijk en onverwacht fenomeen.
Met het plan wordt beoogd tegen 2015 een met de voorzorgsaanpak overeenstemmende paaibiomassa van 35.000 ton te bereiken en een visserijsterfte van F = 0,27 in overeenstemming met de in 2004 door wetenschappers verrichte evaluatie. Uit biologische simulaties blijkt evenwel dat het streefdoel van F = 0,27 pas in 2018 kan worden bereikt, zelfs wanneer het plan volledig ten uitvoer wordt gelegd vanaf 2011. Voor de verwezenlijking van het streefdoel van F = 0,27 tegen 2015 zijn een sterkere daling van F en een strengere beperking van de TAC's nodig. De EU streeft ernaar om tegen 2015 voor elk bestand de maximale duurzame opbrengst (MSY) te bereiken zoals overeengekomen tijdens de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg in 2002.
Zelfs wanneer een herzien plan en/of een nieuwe inspanningsregeling worden ingevoerd, vreest het WTECV dat het streefdoel van F = 0,27 niet zal worden gehaald als de tenuitvoerlegging van het plan zonder resultaat blijft.
Wat het streefdoel voor de biomassa betreft, lijkt de huidige stand van zaken met betrekking tot de bestanden en de recrutering erop te wijzen dat biologisch veilige grenzen wel eens op een veel lager biomassaniveau zouden kunnen liggen dan eerder ingeschat. Gezien de onzekerheden in het gebruikte biowiskundige model, moeten biomassaniveaus evenwel met omzichtigheid worden geïnterpreteerd.
Langoustine is een gravende soort die voorkomt op modderige zeebodems op het continentale plat en het hoogste gedeelte van de continentale helling. De verspreiding van langoustine wordt meer bepaald door bodemtype en zeetemperatuur dan door diepte. Deze soort is verspreid volgens een door wetenschappers vastgesteld patchworkpatroon van functionele eenheden met een geschikt substraat. Langoustinebestanden in deze onafhankelijke functionele eenheden hebben vaak een verschillende biologische status, die verschillende beheersmaatregelen vereist.
Langoustinebestanden in de functionele eenheden 25 en 31 in de Cantabrische Zee en in de functionele eenheden 26 en 27 ten westen van het Iberisch Schiereiland waren reeds uitgeput bij de invoering van het plan en hebben zich sindsdien niet hersteld. De ICES-aanbeveling voor deze vier functionele eenheden was een nulvangst vóór en gedurende de hele looptijd van het beheersplan. De vangsten hebben dus een negatief effect gehad op de situatie van deze bestanden.
In de functionele eenheden 28-29 en in functionele eenheid 30 ten zuidwesten van het Iberisch Schiereiland en in de Golf van Cadiz is de inspanning hoofdzakelijk door gewijzigde doelstellingen van de op deze soorten vissende vloten (de Portugese vloot voor de visserij op schaaldieren en de gemengde demersale vloot van Cadiz) gedaald, wat meer te maken heeft met de toename van het bestand van roze diepzeegarnaal ( Parapenaeus longirostris ) dan met de door het plan opgelegde vermindering van de visserijinspanning. Volgens schattingen is de biomassa in de functionele eenheden 28-29 toegenomen, maar ligt ze in functionele eenheid 30 nog steeds op een laag niveau. In de functionele eenheden 28-29 zijn de bij het begin van het plan gemelde vangsten van meer dan 400 ton als gevolg van een verschuiving in de doelsoorten voor deze vloot gedaald tot ongeveer 120 ton in 2009.
Heek in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland wordt in het kader van een gemengde visserij gevangen, voornamelijk door Spaanse en Portugese vaartuigen (vaartuigen met sleepnetten, vaartuigen voor de visserij met kieuwnetten, vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug en ambachtelijke vloten).
De Spaanse trawlvloot is vrij homogeen en maakt hoofdzakelijk gebruik van twee soorten vistuig, de spantrawl en de bodemtrawl. Het aandeel van heek in de aanlandingen van deze vloot is vrij gering omdat er andere belangrijke doelsoorten zijn (zeeduivel ( Lophiidae ), schartong ( Lepidorhombus spp.), langoustine, blauwe wijting, horsmakreel en makreel ( Scomber scombrus )). De ambachtelijke vloot daarentegen is heel heterogeen en maakt gebruik van een grote variëteit aan vistuig zoals korven, grote en kleine kieuwnetten, beuglijnen, enz. Afhankelijk van het gebruikte vistuig vist de ambachtelijke vloot op verschillende onderdelen van het bestand. Heek is een belangrijk onderdeel van de vangst voor deze vloot, voornamelijk vanwege de relatief hoge prijs ervan op de Iberische markten.
Heek wordt door de Portugese vloot in het kader van de gemengde trawlvisserij en ambachtelijke visserij samen met andere vissoorten en schaaldieren gevangen (horsmakreel, zeeduivel, schartong, makreel, Spaanse makreel ( Scomber japonicus ), blauwe wijting, rode garnaal ( Aristeus antennatus ), roze garnaal en langoustine). de trawlvloot voor de visserij op demersale vis (met trawls met een maaswijdte van 70 mm) en de trawlvloot voor de visserij op schaaldieren (met trawls met een maaswijdte van 55 mm).
In de Golf van Biskaje en in de wateren ten westen van het Iberisch schiereiland wordt langoustine in het kader van de gemengde bodemtrawlvisserij gevangen. De visserij wordt het hele jaar door beoefend, maar in het voorjaar en de zomer is de aanvoer het grootst. Langoustine wordt samen met heek, zeeduivel, horsmakreel, makreel en blauwe wijting gevangen. Vanwege het gemengde karakter van de demersale visserij in dit gebied zijn de beheersmaatregelen voor vinvissen ook van invloed op de exploitatie van langoustine.
In het zuidwesten en het zuiden van Portugal (functionele eenheden 28-29) vormt de visserij op langoustine slechts een kleine, maar waardevolle bijvangst van de visserij, die hoofdzakelijk gericht is op de vangst van demersale vissoorten. In de functionele eenheden 28-29 is de trawlvisserij op schaaldieren hoofdzakelijk gericht op schaaldieren in diep water. De vaartuigen zijn gemachtigd om langoustine te vangen met trawls met een maaswijdte van 70 mm en garnalen met trawls met een maaswijdte in de kuil van 55 mm. Deze twee soorten hebben een verschillende marktwaarde. Afhankelijk van de omvang van het bestand is de inspanning gericht op de ene of de andere soort. Roze garnaal is de belangrijkste doelsoort, langoustine is een alternatief.
De inspanning die in de functionele eenheden 28-29 wordt uitgeoefend op langoustinebestanden is volgens schattingen van de ICES verminderd, wat hoofdzakelijk te maken heeft met een verschuiving van de inspanning naar roze garnaal, de andere doelsoort van de vloot voor de visserij op schaaldieren. Volgens de ICES heeft deze verschuiving tot een vermindering van de visserijsterfte bij deze langoustinebestanden geleid. Het (marginale) aandeel van langoustine in de totale aanvoer is in de periode 2006-2009 met 44% gedaald (van 0,23% tot 0,10%).
Voor de activiteit van de vaartuigen die deelnemen aan de visserij op zuidelijke heek en langoustine, gelden inspanningsbeperkingen, uitgedrukt in zeedagen, die zijn vastgesteld in bijlage IIB van de jaarlijkse verordeningen tot vaststelling van de jaarlijkse vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden, zoals vermeld in bovenstaand punt 1.
Het uitgangsniveau van de visserijinspanning is per vistuig vastgesteld op basis van de activiteit van de vloot in 2003, gemeten in kW x zeedagen. Deze nominale i cijfers zijn gebruikt voor de berekening van de jaarlijkse aanpassingen van de visserijinspanningen.
Aangezien heek in het kader van een gemengde visserij wordt gevangen en voor bepaalde vlootsegmenten (bv. trawlers) wellicht slechts een klein percentage van de totale vangsten uitmaakt, zou een beperking van de activiteit van deze vaartuigen de maximale benutting van het vangstpotentieel van de vloot kunnen verhinderen. Niettemin is het aandeel van heek in de totale aanvoer in de periode 2006-2009 gestegen met 46% (van 7,5% tot 11%), vermoedelijk door de toename van het heekbestand in de afgelopen jaren.
Als gevolg van de door het plan opgelegde inspanningsbeperkingen is de totale nominale inspanning de afgelopen jaren licht gedaald. Ondanks de jaarlijkse vermindering van de nominale visserijinspanning in gelijke stappen van 10% is de visserijsterfte bij heek niet wezenlijk gedaald en blijft zij te hoog (volgens schattingen van de ICES ongeveer 0,74, d.i. 2,7 maal meer dan het streefcijfer (figuur 1).
Anderzijds zijn er, op basis van wetenschappelijke gegevens, indicaties dat de TAC's in meerdere door het plan bestreken jaren zijn overschreden en dat de teruggooicijfers hoog liggen. In 2009 schatte de ICES de aanlandingen op 19.200 ton en de vangsten op 22.400 ton, d.i. respectievelijk 2,4 en 2,8 maal meer dan de TAC van 8.104 ton. Deze bevindingen moeten nader worden onderzocht door zowel de Commissie als de betrokken lidstaten.
De bovengenoemde onverwacht hoge visserijsterfte bij heek kan als volgt worden verklaard:
11. Er zijn indicaties dat het herstelplan niet doeltreffend ten uitvoer is gelegd. Wetenschappelijke gegevens duiden op een aanzienlijke overschrijding van de TAC's. Dit kan ten dele toe te schrijven zijn aan tekortkomingen in de nationale controlesystemen. Sinds 2006 verricht de Commissie controles op zowel de Spaanse als de Portugese controlesystemen. Momenteel is de Commissie bezig met een onderzoek en een audit van het Spaanse controlesysteem.
12. Ondoeltreffend en/of slecht beheer van de inspanning op nationaal niveau. In artikel 26, lid 6, van de controleverordening (EG) nr. 1224/2009 is het volgende bepaald: "Onder een dag aanwezigheid wordt verstaan elke ononderbroken periode van 24 uur of een deel daarvan waarin een vissersvaartuig in het geografische gebied aanwezig is en buitengaats is…" . Dit betekent dat elk deel van een dag als een volledige dag moet worden beschouwd. Op deze basis is in 2003 het uitgangsniveau van de visserijinspanning in kilowattdagen vastgesteld. Aangezien de nieuwe controleverordening pas in januari 2010 in werking is getreden, wordt aangenomen dat vóór 2010 over gedeelten van dagen naar eigen inzicht werd beslist.
13. Er is visserijinspanning overgedragen naar vaartuigen met hogere vangstcijfers. Er is een overdracht van inspanning van actief naar passief vistuig vastgesteld. De inspanning in kilowattdagen is overgedragen op een basis van 1 op 1; dit is echter geen geschikte eenheid om de inspanning van passief vistuig te meten. Hoewel bepaalde soorten staand vistuig, zoals kieuwnetten, een relatief klein aandeel hebben in de totale inspanning in kilowattdagen, wordt met dit vistuig meer heek per inspanningseenheid gevangen dan met bijvoorbeeld de demersale vloot waarvan de inspanning is overgedragen. Grote netten, die permanent in het water worden uitgezet, resulteren in een aanzienlijke continue visserijdruk. Wanneer inspanning binnen eenzelfde vistuigtype wordt overgedragen, bijvoorbeeld van trawls naar trawls op basis van de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten, compenseren efficiëntere vaartuigen die in de vloot blijven, de inspanning van minder efficiënte vaartuigen die worden gesloopt.
14. In gevallen waarin inspanning (in kilowattdagen) in ruil voor quota (in ton heek) werd overgedragen van staandwantvissers naar trawlers, ontvingen trawlers met een hoge vangstcapaciteit die voornamelijk op andere soorten dan heek vissen, meer inspanning om op andere soorten te blijven vissen en heek terug te gooien, terwijl aan staandwantvissers meer quota werden toegewezen om op heek te blijven vissen op lage inspanningsniveaus, uitgedrukt in kilowattdagen.
15. Hoog niveau van teruggooi als gevolg van (i) biologische oorzaken (toename van het heekbestand), (ii) wetgevende beperkingen (quota), (iii) de vraag op de markt (prijzen voor heek) of (iv) het gebruikte vistuig en de kenmerken van het vaartuig.
16. De inspanning is nominaal (in kilowattdagen) verminderd en aangepast, waarbij geen rekening is gehouden met de effectieve i inspanning, die afhangt van de kenmerken van het vaartuig, het vistuig, technologische verbeteringen en visserijmethoden. Dit kan gepaard gaan met veranderingen in het visserijgedrag, waarbij vaartuigen bij voorkeur in gebieden vissen waarin veel heek voorkomt wanneer de beschikbare hoeveelheden heek toenemen, of meer gebruik maken van vistuig waarmee meer heek gevangen wordt.
17. De inspanningsbeperkingen gelden niet voor alle vaartuigen. Vaartuigen waarvoor inspanningsbeperkingen gelden (d.w.z. vaartuigen met een lengte over alles van 10 meter of meer die gereglementeerd vistuig aan boord hebben en ten minste 5 ton heek vangen) zijn goed voor 71% van de totale vangsten van heek. De overige vaartuigen, die 29% van de TAC voor heek vangen, mogen hun inspanning zonder enige beperking verhogen. Anderzijds kan het feit dat vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter van de inspanningsregeling werden uitgesloten, ertoe hebben bijgedragen dat investeringen in dergelijke vaartuigen aantrekkelijker werden, met een toename van het aantal en de vangstcapaciteit als gevolg. Er zijn echter geen schattingen van de omvang van deze inspanningsoverdracht naar kleinere vaartuigen. Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie om de activiteit van vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter te beperken, vond geen steun bij de Raad.
18. Mogelijke discrepantie tussen het officieel geregistreerde motorvermogen van vaartuigen en het daadwerkelijke en vermoedelijk verhoogde motorvermogen. De registratie van het motorvermogen is gebaseerd op gegevens van fabrikanten en wordt gecontroleerd (niet noodzakelijk gemeten) door organisaties voor maritieme veiligheid en certificering.
19. Het initiële in 2003 vastgestelde uitgangsniveau van de inspanning (in kilowattdagen) is berekend op basis van de vroegere activiteit van het vaartuig. Aangezien de kwaliteit van de gegevens de afgelopen jaren is verbeterd, is het initiële uitgangsniveau wellicht op een onrealistisch laag niveau vastgesteld. Tegen deze achtergrond waren de inspanningsbeperkingen in de eerste toepassingsjaren van het plan wellicht niet doeltreffend genoeg.
Gezien de hierboven omschreven gebrekkige tenuitvoerlegging gaan wetenschappers ervan uit dat het plan geen gevolgen heeft gehad voor het ecosysteem.
Voor de berekening van de afhankelijkheid van elke vloot van de heekvangst, van de bemannings-, brandstof- en variabele kosten, uitgedrukt als percentage van de totale waarde, en van het jaarlijkse aandeel in de totale aanvoer van heek hebben de WTECV-wetenschappers gebruik gemaakt van officieel beschikbare gegevens die via het kader voor de verzameling van visserijgegevens zijn verzameld.
Was het herstelplan perfect ten uitvoer gelegd sinds 2006, dan zou de visserijsterfte in 2010 onder het streefcijfer zijn gebleven (F = 0,27), zou de paaibiomassa meer dan 3 keer zo hoog liggen en zouden de visserijinkomsten en de exploitatiewinst ook hoger liggen (figuur 2). Dit betekent dat een volledige tenuitvoerlegging van het herstelplan sinds 2006 een grotere nettowinst voor de hele periode zou hebben opgeleverd. Bovendien zou de nettowinst voor alle segmenten na 2011 altijd hoger hebben gelegen als het plan sinds 2006 ten uitvoer was gelegd.
Figuur 2 – Vergelijkende prognoses voor visserijsterfte, paaibiomassa (SBB), opbrengst in waarde en exploitatiewinst. De donkere ononderbroken lijn geeft de perfecte tenuitvoerlegging van het plan vanaf 2006 weer; de stippellijn de tenuitvoerlegging van het plan na 2011 en de ononderbroken lijn met punten het verloop bij een visserijsterfte die de huidige nettowinst sinds 2006 maximaliseert (optimaal-drastische tenuitvoerlegging).
[afbeelding - zie origineel document]
Bron: Verslag van de SGMOS 10-06 van het WTECV over de ontwikkeling van het meerjarenplan voor heek en langoustine in de sectoren VIIIc en IXa, oktober 2010.
Vier jaar na de inwerkingtreding van het plan zijn geen significante veranderingen in de vlootcapaciteit i vastgesteld. Hoewel grote schommelingen in de heek- en brandstofprijzen van invloed waren op de winst van de vloot, is geen significante onttrekking aan de vloot i vastgesteld.
Er zijn indicaties dat het plan voor zuidelijke heek en langoustine niet doeltreffend is gebleken, vooral wegens tekortkomingen in de tenuitvoerlegging. Volgens de ICES is de visserijsterfte (F) in 2010, vier jaar na de tenuitvoerlegging van het plan in 2006, voor heek bijna driemaal zo hoog als het streefcijfer (Fmax = 0,27). De TAC's voor heek zijn dus niet volledig in acht genomen. Volgens schattingen van wetenschappers van de ICES lagen de aanlandingen in 2010 2,2 maal hoger dan de TAC. Aangezien de recrutering in 2007 ongebruikelijk hoog lag, is dit een gemiste kans om het heekbestand binnen het voorziene tijdschema te herstellen tot een duurzaam niveau. Als de recrutering weer op eerder vastgestelde niveaus komt te liggen, zal een langere overgangsperiode of een sterkere vermindering van de vangsten nodig zijn om Fmsy tegen 2015 te bereiken.
De inspanningsregeling is niet doeltreffend gebleken om de visserijdruk op beide bestanden te verminderen. Terwijl de nominale visserijinspanning voor de in het kader van het plan gereglementeerde vistuigen is verminderd, is de effectieve inspanning gestegen, voornamelijk als gevolg van inspanningsoverdrachten naar vistuig waarmee meer heek per eenheid wordt gevangen en van het feit dat voor een aanzienlijk aantal vaartuigen geen inspanningsbeperkingen gelden. De inspanning die wordt uitgeoefend op langoustinebestanden is gedeeltelijk verminderd, wat meer te maken heeft met een verschuiving van inspanning naar de garnaalvisserij dan met door het plan zelf opgelegde inspanningsbeperkingen.
Door de gebrekkige tenuitvoerlegging van het plan in de periode 2006-2010 is de nettowinst met 20% verminderd ten opzichte van een scenario waarin het plan volledig ten uitvoer zou zijn gelegd sinds 2006. Om een beter inzicht te verwerven in de economische gevolgen van het plan, is een meer contextgebonden analyse nodig, waarbij met name rekening wordt gehouden met andere soorten die door de betrokken vloten in het kader van dezelfde of andere visserijen worden gevangen.
Tegen de achtergrond van een mogelijke herziening van het plan i in 2011 dient te worden nagegaan waarom de nagestreefde vermindering van de visserijsterfte niet haalbaar bleek. Er moet een oplossing komen voor de problemen met de tenuitvoerlegging, en de inspanningsregeling moet worden verbeterd. Het is wenselijk een inspanningsregeling in te voeren waarin rekening wordt gehouden met de bij de visserij betrokken vlootsegmenten, met actief of passief vistuig, en de toepassing van de inspanningsregeling in voorkomend geval uit te breiden tot de Golf van Cadiz en tot kleinere vaartuigen. Teruggooipraktijken moeten grondig worden geëvalueerd om de gevolgen ervan voor de visserijsterfte te kwantificeren. De invoering van gesloten seizoenen en realtimesluitingen zou ook een doeltreffend middel kunnen zijn om de visserijdruk te beheersen, met name op paaigronden. Het beheer van de langoustinebestanden per functionele eenheid zou beter inspelen op de instandhoudingsmaatregelen, die voor elke bestandseenheid noodzakelijk zijn. Door andere soorten, zoals bijvoorbeeld zeeduivel, in het plan op te nemen, zouden de gevolgen van deze gemengde visserij voor bepaalde andere bestanden kunnen worden beperkt. Het doel van het plan kan worden herzien in het licht van het recentste wetenschappelijk advies.