Toelichting bij COM(2007)739 - Overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/84/EG betreffende de zomertijd

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52007DC0739

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comite overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/84/EG betreffende de zomertijd /* COM/2007/0739 def. */


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

4.

Brussel, 23.11.2007


COM(2007) 739 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT EN HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE

overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/84/EG betreffende de zomertijd

5.

INHOUDSOPGAVE


6.

1. Overzicht van de europese regelgeving 3


7.

2. Samenvatting van de door de Commissie uitgevoerde grondige analyse van de gevolgen van de zomertijd 4


3. De gevolgen van de zomertijd – samenvatting van de door de lidstaten ingediende informatie 5

8.

3.1. Mening van de lidstaten over de huidige regeling 5


9.

3.2. Gevolgen voor de betrokken economische sectoren 5


10.

3.3. Nieuwe studies 6


11.

3.4. De mening van de burgers 7


12.

4. Conclusies 8


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT EN HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE

overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/84/EG betreffende de zomertijd (Voor de EER relevante tekst)

1.

Achtergrond



Op 19 januari 2001 hebben de Raad en het Europees Parlement samen de richtlijn betreffende de zomertijd goedgekeurd i.

In artikel 5 van die richtlijn is bepaald dat de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité verslag moet uitbrengen over de gevolgen van deze richtlijn voor de betrokken sectoren en dat dit verslag moet worden opgesteld op grond van de gegevens die elke lidstaat de Commissie vóór 30 april 2007 heeft verstrekt.

Deze mededeling is het verslag dat vereist is bij artikel 5 van Richtlijn 2000/84/EG.

13.

1. OVERZICHT VAN DE EUROPESE REGELGEVING


De meeste lidstaten hebben in de jaren zeventig de zomertijd ingevoerd, andere hadden reeds eerder gedurende korte of langere periodes gebruik gemaakt van deze maatregel.

In de eerste richtlijn van 22 juli 1980 , die in 1981 van kracht is geworden, is alleen voor het begin van de zomertijd een gemeenschappelijke datum vastgesteld. In de daaropvolgende richtlijnen zijn een gemeenschappelijke begindatum (de laatste zondag van maart) en twee einddatums vastgesteld: de laatste zondag van september voor de landen van het continent en de vierde zondag van oktober voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Deze situatie is blijven bestaan tot de vaststelling van de zevende Richtlijn 94/21/EG van 30 mei 1994, waarin bepaald is dat vanaf 1996 een gemeenschappelijke einddatum geldt, namelijk de laatste zondag van oktober. Met deze richtlijn werd de kalender eindelijk volledig geharmoniseerd, 16 jaar na de vaststelling van de eerste richtlijn. Bij de achtste Richtlijn 97/44/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 1997 zijn de bepalingen van de zevende richtlijn met vier jaar verlengd (van 1998 tot en met 2001).

Bij de huidige richtlijn zijn de bepalingen van de achtste richtlijn ten slotte nogmaals verlengd, maar dit keer - in tegenstelling tot alle vorige richtlijnen – voor onbepaalde duur. Zoals uitgelegd in de overwegingen van de richtlijn is voor de goede werking van bepaalde sectoren immers een stabiele programmering op lange termijn nodig. Er wordt evenwel ook op gewezen dat het van belang is dat de toepassing van deze richtlijn wordt gevolgd aan de hand van een verslag van de Commissie.

2.

Samenvatting


14.

VAN DE DOOR DE COMMISSIE UITGEVOERDE GRONDIGE ANALYSE VAN DE GEVOLGEN VAN DE ZOMERTIJD


Alvorens de negende richtlijn voor te stellen heeft de Commissie een grondige analyse gemaakt van de gevolgen van de zomertijd in de lidstaten van de Europese Unie, d.w.z. de uurverandering die twee keer per jaar plaatsvindt, en van het feit dat het s morgens langer donker en s avonds langer licht is.

Destijds heeft een onafhankelijke consultant een studie uitgevoerd. De opdracht van de consultant was conclusies op te stellen en aanbevelingen te doen op basis van de bestaande studies over dit onderwerp, zowel op communautair als op nationaal vlak, en op basis van raadplegingen van deskundigen uit de diverse betrokken sectoren, de belanghebbende partijen en de lidstaten.

De belangrijkste conclusies die de Commissie uit deze studie heeft getrokken en in het voorstel voor een richtlijn heeft uiteengezet, kunnen als volgt worden samengevat i:

1. Meer dan 20 jaar na de vaststelling van de eerste richtlijn terzake hebben de economische sectoren die het nauwst betrokken zijn bij deze materie, namelijk de landbouw, het toerisme en het vervoer , hun activiteiten afgestemd op de zomertijd en stellen zij de zomertijd niet meer ter discussie.

2. Op het gebied van vervoer heeft de volledige harmonisering van de kalender het mogelijk gemaakt de belangrijkste obstakels uit het verleden uit de weg te ruimen.

3. De zomertijd maakt het gemakkelijker om s avonds in comfortabele omstandigheden, namelijk bij natuurlijk licht, hobbys te beoefenen.

4. De tegenstrijdige studies op dit gebied maken het onmogelijk om betrouwbare conclusies te trekken over de invloed van de zomertijd op het milieu . Dit geldt met name voor de vraag of de zomertijd een verhoging of verlaging van de ozonemissies tot gevolg heeft, in vergelijking met een situatie zonder uurverandering.

5. Dankzij de zomertijd wordt energie bespaard omdat het s avonds langer licht is en dus minder energie nodig is voor verlichting. De zomertijd leidt echter ook tot een toename van het energieverbruik door verwarming s morgens en een stijging van het brandstofverbruik door de mogelijke toename van het verkeer 's avonds, wanneer het nog licht is; dit moet van de besparing worden afgetrokken. De werkelijke energiebesparing is dan ook moeilijk te berekenen, maar zal in elk geval relatief beperkt zijn.

6. De meeste gevolgen die de zomertijd kan hebben voor de gezondheid hebben te maken met het feit dat het lichaam zich in april en oktober moet aanpassen aan de uurverandering. Op basis van de huidige stand van de kennis en van het onderzoek naar de zomertijd zijn de specialisten het erover eens dat de meeste kwaaltjes ten gevolge van de zomertijd van korte duur zijn en de gezondheid niet in gevaar brengen.

7. Wat de verkeersveiligheid betreft, is de belangrijkste vraag of de langere duisternis s morgens, vooral in de lente en de herfst, en het feit dat het langer licht blijft s avonds een invloed hebben op het aantal ongevallen. Door het gebrek aan cijfermateriaal en de invloed van andere factoren, zoals weersomstandigheden, kan geen duidelijk oorzakelijk verband tussen de zomertijd en het aantal ongevallen worden vastgesteld.

De informatie die de lidstaten in het kader van de voorbereiding van dit verslag hebben ingediend, moet het mogelijk maken de conclusies van deze studie, voor zover nodig, bij te werken en/of aan te vullen.

3.

3.

Gevolgen


VAN DE ZOMERTIJD – SAMENVATTING VAN DE DOOR DE LIDSTATEN INGEDIENDE INFORMATIE

25 lidstaten hebben bij de Commissie opmerkingen ingediend over de gevolgen van de zomertijd in hun land. De Commissie gaat ervan uit dat de overige lidstaten niet over specifieke informatie over de gevolgen van de zomertijd beschikken i.

De bijdragen van de lidstaten kunnen als volgt worden samengevat:

15.

3.1. Mening van de lidstaten over de huidige regeling


Geen enkele lidstaat vraagt een wijziging van de huidige regeling. De meerderheid van de lidstaten benadrukt het belang van de harmonisering van de zomertijd in de EU, met name voor het vervoer.

België is voorstander van het behoud van de huidige regeling of, bij wijze van alternatief, van een toepassing van de zomertijd gedurende het hele jaar.

16.

3.2. Gevolgen voor de betrokken economische sectoren


De meeste lidstaten stellen vast, gedeeltelijk op basis van de raadpleging van de sectoren, dat in hun land niets erop wijst dat de zomertijd een merkbare invloed heeft op de betrokken economische sectoren, met name landbouw, vervoer en toerisme.

In Letland zijn de toerismedeskundigen van mening dat de zomertijd positieve gevolgen heeft voor het toerisme: zij stellen vast dat tijdens de zomertijd de vraag naar toeristische producten (fietsen, boten enz.) stijgt.

Italië meldt dat de bouw- en landbouwsector baat hebben bij de zomertijd, met name in het zuiden van het land, omdat het door de zomertijd 's morgens op hetzelfde tijdstip minder warm is.

Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie kan worden geconcludeerd dat de conclusie van de actuele richtlijn nog steeds geldig is: de economische sectoren hebben hun activiteiten afgestemd op de zomertijd.

17.

3.3. Nieuwe studies


Enkele lidstaten hebben melding gemaakt van recente kwantitatieve studies. Deze studies hebben betrekking op de gevolgen van de zomertijd voor het energieverbruik, de verkeersveiligheid en de gezondheid .

18.

Energie


Volgens een studie die de exploitant van het Bulgaarse elektriciteitssysteem heeft uitgevoerd naar het elektriciteitsverbruik in de voorbije drie jaren wordt de besparing door het niet gebruiken van kunstlicht geraamd op 20,5 GWh per jaar, d.w.z. ongeveer 0,01% van het totale verbruik van het land in 2005 i.

In 2006 is in Frankrijk op basis van simulaties een vergelijking gemaakt tussen de huidige situatie en een situatie zonder zomertijd. Uit deze studie is gebleken dat door de zomertijd 684 GWh energie wordt bespaard op verlichting en klimaatregeling en 14 GWh energie meer wordt gebruikt voor verwarming, wat neerkomt om een besparing van 0,014% van het totale verbruik in 2005 i. Uit de studie bleek ook dat 45 GWh extra kan worden bespaard op verlichting als de zomertijd een maand eerder zou worden ingevoerd.

In Slovenië is uit verschillende statistische analyses van elektriciteitsbedrijven gebleken dat de uurverandering in maart en oktober weinig of geen effect heeft op het elektriciteitsverbruik.

Uit de statistieken van Estland blijkt dat in 2000 en 2001, toen de zomertijd er uitzonderlijk niet werd toegepast, het huishoudelijk elektriciteitsverbruik in de periode april-oktober hoger lag dan in de jaren vóór en na 2000-2001. Het verschil bedroeg evenwel minder dan 10% en de verhouding tussen het zomer- en winterverbruik was vergelijkbaar met dat in de jaren waarin de zomertijd wel werd toegepast.

In Letland is eind maart 2006 een vergelijking gemaakt van het elektriciteitsverbruik en de maximale belasting van het elektriciteitssysteem vóór en na de uurverandering in het voorjaar. Beide parameters bleven zo goed als ongewijzigd.

De Cypriotische astronomievereniging stelt in een verslag voor om de zomertijd in te korten en alleen tussen mei en september toe te passen. Dit omvat alle maanden met meer dan twaalf uren zonneschijn, behalve de maand april, en met een gemiddelde temperatuur van meer dan 24°C. In het verslag wordt gesteld dat op die manier energie kan worden bespaard in vergelijking met de huidige regeling, maar deze bewering wordt niet gestaafd door een kwantitatieve analyse.

19.

Verkeersveiligheid


Een in Estland uitgevoerde vergelijkende studie van het aantal ongevallen met slachtoffers (doden en gewonden), dertig dagen vóór en na de uurveranderingen in 2004-2006, heeft geen belangrijke schommelingen in de ongevalsstatistieken aan het licht gebracht.

Uit onderzoek van 'Estradas de Portugal' i is niet gebleken dat er een direct verband bestaat tussen de zomertijd en de verkeersveiligheid. Deze conclusie is bevestigd door diverse vervoersdeskundigen.

20.

Gezondheid


In Finland zijn in 2003 en 2004 twee studies uitgevoerd naar de invloed van de uurverandering in maart op het menselijk lichaam, op basis van een steekproef van tien personen. De studies hebben bepaalde gevolgen aan het licht gebracht voor de slaap en het natuurlijk ritme van het lichaam tijdens de vier dagen die volgen op de uurverandering. Gezien de kleine steekproef benadrukken de auteurs echter dat op basis van deze studies geen conclusies voor de volledige bevolking kunnen worden getrokken.

Wat de gevolgen voor het energieverbruik betreft, bevestigen enkele recente kwantitatieve studies dat de zomertijd wel degelijk tot energiebesparingen leidt, zij het eerder beperkte in vergelijking met het totale energieverbruik; deze studies houden ook geen rekening met een stijging van het verbruik ten gevolge van de eventuele toename van het autoverkeer s avonds. De Franse vereniging tegen de dubbele zomertijd (Association contre lheure d'été double, ACHED) bevestigt bovendien dat deze besparing waarschijnlijk kleiner zal worden omdat voor verlichting steeds vaker spaarlampen worden gebruikt. De toekomst zal echter uitwijzen in welke mate deze kleiner wordende besparing wordt gecompenseerd door een grotere besparing op het gebied van klimaatregeling, die op steeds grotere schaal wordt toegepast in kantoorgebouwen en in de dienstensector.

21.

3.4. De mening van de burgers


Opiniepeiling in de lidstaten

Bepaalde lidstaten hebben de resultaten meegedeeld van recente opiniepeilingen of openbare raadplegingen (via internet) over de zomertijd.

Uit een opiniepeiling die in 2001 in Estland is uitgevoerd, is gebleken dat het aantal voor- en tegenstanders van de zomertijd bijna gelijk is.

Uit een opiniepeiling die in 2006 in Litouwen is uitgevoerd, is gebleken dat 55% van de bevolking tegen de zomertijd is en 32% voor.

In Letland zijn in 2006 twee internetraadplegingen georganiseerd. Ongeveer 60% van de deelnemers aan de raadpleging was tegen de zomertijd. Er moet echter op worden gewezen dat dit resultaat niet verkregen is op basis van een representatieve steekproef, maar op basis van vrijwillige deelname aan de raadpleging.

Volgens een opiniepeiling die in 2005 door CREDOC is uitgevoerd in Frankrijk , staat ongeveer tweederde van de Fransen positief of onverschillig tegenover de zomertijd; het aantal voorstanders is sinds 1993 met 12% toegenomen en het aantal tegenstanders met 13% afgenomen. Uit een opiniepeiling die in 2002 is gehouden door SOFRES bleek dat 45% voorstander was van de uitbreiding van de zomertijd naar het volledige jaar , dat 31,4% geen mening had en dat 26,3% tegen de zomertijd was gekant.

Ten slotte moet worden vastgesteld dat het zeer beperkte aantal recente opiniepeilingen over dit onderwerp het onmogelijk maakt geldige conclusies te trekken, temeer daar de representativiteit en de resultaten van deze opiniepeilingen variëren van land tot land.

22.

EUROBAROMETER


Volgens de Eurobarometerenquête van 1990 was in de hele Europese Gemeenschap 57,4% van de mensen tevreden over de zomertijd.

Uit de Eurobarometerenquête van 1993 bleek dat 54,5% van de inwoners van de toenmalige twaalf lidstaten van de Europese Gemeenschap de voorkeur gaf aan eind oktober als einddatum van de zomertijd (de huidige regeling), tegenover 38,4% aan eind september.

23.

Contacten met de verenigingen en de burgers


ACHED, een Franse vereniging die gekant is tegen de zomertijd in Frankrijk en Europa, heeft regelmatig contact opgenomen met de Commissie. ACHED heeft brieven, nota's, artikelen en verslagen ingediend - het merendeel uit de jaren 80 en 90 - waarin de auteurs zich, om diverse redenen, tegen de zomertijd uitspreken. Voorts verwijst de vereniging ook naar een reeks oude studies over de gevolgen van de zomertijd.

Andere verenigingen, waaronder die van de betrokken sectoren, hebben geen contact opgenomen met de Commissie.

De Commissie ontvangt occasioneel brieven van burgers die voorstander zijn van een wijziging van de huidige regeling (bv. afschaffing van de zomertijd, zomertijd tijdens het hele jaar).

24.

4. CONCLUSIES


Op basis van de informatie waarover de Commissie beschikt om dit verslag voor te bereiden, concludeert zij dat de analyse in het voorstel voor de richtlijn nog steeds correct is: de zomertijd maakt het gemakkelijker om s avonds hobbys te beoefenen en leidt tot een zekere mate van energiebesparing, maar heeft voor het overige weinig gevolgen; de huidige regeling is dan ook geen punt van discussie in de lidstaten.

De Commissie is dan ook van mening dat de bij de richtlijn vastgestelde zomertijdregeling nog steeds voldoet. Geen enkele lidstaat heeft aangegeven van de zomertijd te willen afstappen of de bepalingen van de huidige richtlijn te willen wijzigen. Het is belangrijk de harmonisering van de kalender te behouden om de goede werking van de interne markt - de essentiële doelstelling van de richtlijn - te garanderen.