Toelichting bij COM(1998)326 - Verslag over de tenuitvoerlegging van de conclusies van de tussentijdse ministersvergadering inzake de wisselwerking tussen visserij en milieu van 13-14 maart 1997 in Bergen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Brussel, 19.05.1998 COM(1998) 326 def.

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

VERSLAG OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN DE CONCLUSIES VAN DE TUSSENTIJDSE MINISTERSVERGADERING INZAKE DE WISSELWERK1NG TUSSEN VISSER1J EN MILIEU VAN 13-14 MAART 1997 IN BERGEN

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN AAN HET EUROPEES PARLEMENT

VERSLAG OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN DE CONCLUSIES VAN DE TUSSENTIJDSE MINISTERSVERGADERING INZAKE DE WISSELWERKING TUSSEN VISSERIJ EN MILIEU VAN 13-14 MAART 1997 IN BERGEN

1. Inleiding

In dit verslag komen die delen van de conclusies waarin de beginselen, en de doelstellingen en strategieen inzake het beheer worsen uiteengezet, niet aan de orde. Dit verslag gaat over de acties, het grootste deel van de Conclusies, waarin de bevoegde autoriteiten rechtstreeks worden aangesproken. Dit verslag behandelt de acties op het niveau van de Europese Gemeenschap (EG), en niet de acties van individuele lidstaten.

2. Herstel of instandhouding van de biomassa van het paaibestand

1.

(Puntcn 6 en 7 van de Conclusies)


In december 1993 heeft de Commissie bij de Raad een voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van beheersdoelstellingen en -strategieen voor bepaalde visserijtakken of groepen visserijtakken voor de periode van 1994 tot en met 1997 ingediend (COM(93) 663 def.). De Raad heeft dit voorstel niet goedgekeurd. Voor een aantal Noordzee-visbestanden zijn echter in het kader van de jaarlijkse bilaterale overeenkomst tussen de EG en Noorwegen beheersdoelstellingen en -strategieen overeengekomen. Voor haring, makreel en schol zijn streefcijfers inzake mortaliteit en de minimumpaaibestanden vastgesteld. Deze streefcijfers werden voor het eerst vastgesteld voor 1996 en daarna voor 1997 en 1998 gehandhaafd.

In 1995 hebben de EG en Noorwegen bilaterale besprekingen aangevat over de verbetering van de beheersregelingen voor haring en makreel (waarbij ook aandacht werd geschonken aan de bovengenoemde doelstellingen op het gebied van de visserijmortaliteit en de minimumpaaibestanden). Wat haring betreft is dit proces afgerond, terwijl het voor makreel nog moet worden voortgezet, al is wel reeds vooruitgang geboekt. De doelstellingen en strategieen voor schol, die aanvankelijk door de EG en Noorwegen zijn overeengekomen, moeten wellicht worden gewijzigd. In ieder geval moet de TAC voor schol die voor 1998 door de EG en Noorwegen is vastgesteld, leiden tot een vermindering van de visserijmortaliteit.

In verband met de alarmerende situatie van het haringbestand begin 1996 moesten de betrokken beheersorganen onmiddellijk drastische correctiemaatregelen afkondigen. De EG en Noorwegen namen snel maatregelen om voor de rest van 1996 de vangsten van zowel jonge als volgroeide haring drastisch te beperken (Verordening (EG) nr. 1265/96 van de Commissie van 1 juli 1996 en Verordening (EG) nr. 1602/96 van de

Raad van 25 juli 1996). De maatregelen van dit herstelplan, waaronder ook maatregelen voor de gerichte sprotvisserij, die tot doel hadden de bijvangst van jonge haring te beperken, werden in 1997 en 1998 in essentie gecontinueerd.

Tot nu toe is men er niet in geslaagd een specifiek herstelplan voor kabeljauw op te stellen. Een van de grote problemen is in dit verband de betrokkenheid van verschillende soorten visserij. De vaststelling van speciale beschermende maatregelen voor jonge kabeljauw wordt bemoeilijkt door het feit dat jonge kabeljauw niet lang genoeg in duidelijk afgebakende geografische gebieden en in scholen zwemt. Desondanks hebben een aantal lidstaten recentelijk op nationaal niveau de vangst van jonge kabeljauw tijdelijk kunnen sluiten. Bovendien is kort geleden gebleken dat de visserijmortaliteit meetbaar is gedaald, en effenen de recente groei van het kabeljauwbestand en de voor 1998 door de EG en Noorwegen vastgestelde TAC de weg voor een geleidelijk herstel van het paaibestand.

Voor 1998 heeft de EG voor het eerst TAC’s vastgesteld voor zandspiering, zeeduivel, schartong, tarbot, griet, schar, bot, tongschar, witje en rog. Eveneens voor het eerst zijn voor 1998 specifieke nationale quota vastgesteld voor blauwe wijting, horsmakreel, kever, sprot en bijvangsten van jonge haring. Deze quota zijn vastgesteld om te voorkomen dat elke deelnemer probeert een bepaalde TAC volledig op te vissen, waardoor het risico ontstaat dat de TAC’s worden overschreden. De TAC’s voor 1998 voor tong en koolvis zijn gebaseerd op een vermindering van de huidige visserijmortaliteit.

De Commissie heeft de ICES verzocht voor een aantal bestanden een maximum- en een doelrelerentic vast te stellen. In februari 1998 heeft de met de ‘’voorzorgaanpak” in het visserijbeheer belaste studiegroep hierover vergaderd. De bevindingen van deze groep zullen verder binnen ICES worden besproken.

Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van 6 mei 1996 zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van TAC’s en quota ingevoerd. Deze verordening werd volledig van toepassing op 1 januari 1998. De toepassing van deze verordening opent de mogelijkheid om de teruggooi in de gemengde visserij terug te dringen.

De thans bestaande gesloten gebieden of kinderkamergebieden waarin grote eoncentraties paaiende haring worden beschermd, worden in de nieuwe verordening inzake technische maatregelen in hun geheel gehandhaafd (zie hoofdstuk 4). Na de Tussentijdse ministersvergadering (TMV) heeft men het niet meer nodig geacht vergelijkbare aanvullende maatregelen te nemen.

De conclusies van de TMV hebben ook betrekking op de bescherming van zalm en forel in de Rijn. In de huidige verordening betreffende technische maatregelen (zie hoofdstuk 4) is bepaald dat buiten de twaalf-mijlszone niet op zalm of zeeforel mag worden gevist. In de nieuwe verordening betreffende technische maatregelen is deze bepaling r'strictiever geworden: er mag geen zalm of zeeforel worden gevangen buiten de zes-mijlszone. '

3. Vermindering van de vangstcapaciteit van de vissersvloot en/of van de visserijinspanning

2.

(Punt 6.9 van de Conclusies)


In december 1997 heeft de Commissie de meerjarige orientatieprogramma’s voor de vissersvloten voor de periode van 1-1-1997 tot en met 31-12-2001 (MOP-IV) goedgekeurd. Met doel van de meerjarige orientatieprogramma's is de vlootcapaciteit terug te brengen tot een niveau dat garanties biedt voor een duurzaam evenwicht tussen de visbestanden en de exploitatie daarvan. De richtsnoeren voor de vaststelling van de doelstellingen van MOP-IV zijn in Beschikking 97/413/EG van de Raad van 26 juni 1996 uiteengezet.

Overeenkomstig deze richtsnoeren moet volgens MOP-IV de visserijinspanning voor met uitputting bedreigde bestanden met 30% worden gereduceerd, en voor overbeviste bestanden met 20%. Deze percentages zijn vrij gering gelet op het aandeel van deze soorten in de totale vangst. De met uitputting bedreigde bestanden (bijvoorbeeld haring en schol) en de overbeviste bestanden (bijvoorbeeld schelvis en koolvis) worden genoemd in Beschikking 97/413/EG.

In MOP-IV worden voor iedere lidstaat dc vlootsegmenten aangegeven, en naar gelang van de geexploiteerde bestanden en het gebruikte vistuig de voor 31-12-2001 te bereiken vermindering van de visserijinspanning vastgesteld. Ook worden jaarlijkse tussentijdse doelstellingen vastgesteld om ervoor te zorgen dat de verminderingen geleidelijk worden bereikt.

Daarom is MOP-IV voornamelijk gericht op die vlootsegmenten die op de meest kwetsbare bestanden vissen en probeert het de sociaal-economische effecten van de operatic tot een minimum te beperken. Vaartuigen met een totale lengte van minder dan 12 meter die passief vistuig gebruiken, worden vrijgesteld van iedere capaciteitsvermindering.

Voor vaartuigen die actief vistuig, zoals sleepnetten of ringnetten gebruiken mag de met MOP-IV te bereiken inspanningsvermindering worden bereikt door een combinatie van activiteits- en capaciteitsvermindering, mits de activiteit in duidelijk omschreven takken van visserij adequaat kan worden gecontroleerd. Frankrijk, Duitsland, Ierland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk maken voor bepaalde vlootsegmenten gebruik van deze bepaling. Alle andere lidstaien zijn van plan de doelstellingen van MOP-IV door louter capaciteitsvermindering tot stand te brengen.

De doelstellingen van MOP-III dienen als uitgangspunt voor de berekening van de doelstellingen van MOP-IV, hetgeen meebrengt dat sommige lidstaten ook nog een tijdens MOP-III opgelopen achterstand moeten inhalen. Dit dient volgens de voorwaarden van MOP-III te gebeuren, hetgeen betekent dat 55% van de vermindering door capaciteitsvermindering tot stand moet komen. Deze voorwaarde geldt ook voor die landen die van plan zijn de doelstellingen van MOP-IV via een activiteitsvermindering te bereiken. Anderzijds hoeven de lidstaten die ruim aan de doelstellingen van MOP-III hebben voldaan, onder MOP-IV wellicht weinig of geen inspanningen te leveren om tot verdere reducties te komen.

Ovcreenkomstig Verordening (EG) nr. 685/95 van de Raad van 27 maart 1995 en Verordening (EG) nr. 2027/95 van de Raad van 15 juni 1995, zijn maxima vastgesteld voor de tijd die vissersvaartuigen uit de Gemeens.chap in onder andere de ICES-gebieden VII d en VII e mogen doorbrengen om demersale visserij te bedrijven. Daartoe moet icder vaartuig dat niet is uitgerust met een operationeel satellietvolgsysteem door middel van klassieke communicatiesystemen aan de bevoegde autoriteiten van de vlaglidstaat en zo nodig van de kustlidstaat zowel het binnenvaren als het verlaten van een inspanningszone, alsmede de aan boord gehouden vangsten melden. Bovendien moeten deze vaartuigen de in de inspanningszones doorgebrachte tijd in hun visserijlogboek registreren. Iedere vlaglidstaat verzamelt de gegevens over de door haar vissersvaartuigen doorgebrachte tijd per inspanningszone en rekent deze vervolgens om in kilowattdagen per tak van visserij.

4. Bcschcrming van jonge vis cn van schaal- en wcckdicrcn

3.

(Punt 8 van de Conclusics)


In 1995 heeft de Raad voor het eerst technische maatregelen goedgekeurd voor het gebruik van staand vistuig. Deze bepalingen zijn op 1 januari 1998 in werking getreden.

In 1998 heeft de Raad de verordening (EG) nr.850/98 voor het behoud van visbestanden door middel van technische maatregelen ter bescherming van jonge mariene organismen goedgekeurd. Deze verordening zal de bestaande verordening houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden, Verordening (EG) nr. 894/97 van de Raad van 29 april 1997, vervangen, die op haar beurt eerder Verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986, met alle wijzigingen daarvan, had vervangen. Zowel de bestaande als de zojuist goedgekcurde verordeningcn betreffen onder andere de Noordzee, het Kanaal en het Skagerrak. I let voornaamsie doel van de nieuwe verordening, evenals van de huidige, is de vangst van jonge vis, schaal- en weekdieren zover mogelijk te reduceren.

4.

De nieuwe verordening is vooral op de volgende punten beter dan de voorgaande:


• De standaard maaswijdte voor het Kanaal wordt vergroot van 80 tot 100 mm,

• De bepalingen betreffende de aan boord te houden vangstpercentages zijn zodanig herzien dat de verplichte teruggooi verminderd kan worden,

• Er zijn bepalingen in opgenomen betreffende de kenmerken waaraan vistuig moet voldoen, die lot ecu groterc selectiviteit van dat vistuig moeten leiden. Het gaat hierbij onder andere om bepalingen betreffende de dikte van het netgaren, het gebruik van meervoudig getwijnde garens en het gebruik van netdelen met vierkante mazen.

De bestaande gesloten gebieden voor haring, makreel en rondvis (het gesloten gebied voor kever) zijn gehandhaafd, de bepalingen betreffende de visserij in het gesloten gebied voor schol zijn aangescherpt terwijl de garnalenvisserij aan banden is gelegd ter bescherming van de platvis.

In de nieuwe verordening betreffende technische maatregelen worden de bestaande restricties op het gebied van het gebruik van automatische sorteermachines verder aangescherpt, met het doel het uitsorteren van de grootste vissen tot een minimum terug te brengen.

Een aantal bestaande minimumaanvoermaten (voor zeekarper, griet, congeraal, bot, harder, tongschar, barbeel, zeebrasem, menhaden, tarbot en witje), die geen enkel duidelijk doel dienden, komen in de nieuwe verordening betreffende technische maatregelen niet meer voor. Anderzijds zijn een aantal soorten aan de lijst toegevoegd (Noordzeekrab, leng, octopus, wijde mantel, wulk). Een aantal minimumaanvoermaten is herzien (die voor heek, scharretong, schol, spinkrab, wijting).

De bestaande technische maatregelen voor het Skagerrak zijn voorlopig gehandhaafd, aangezien zij zijn overgenomen uit de gemeenschappelijke conclusies van de Ciemeenschap, Noorwegen en Zweden uit 1982. De Commissie hoopt met Noorwegen onderhandelingen te beginnen over een herziening van de huidige voor het Skagerrak geldende technische maatregelen.

5. De bescherming van soorten en habitats

5.

(Punt 9 van de Conclusies)


De jaarlijkse verordening over TAC’s/quota, de verordening betreffende technische maatregelen en de Meerjarige Orientatieprogramma’s, die alle gericht zijn op de vermindering en de beheersing van de visserijmortaliteit, zullen tezamen een gunstig effect hebben op de Noordzee-ecosystemen.

De habitat- en de vogelrichtlijn zijn de belangrijkste instrumental voor de bescherming van soorten en leefgebieden binnen de Europese Gemeenschap. Meer in het bijzonder heeft de Commissie in het kader hiervan en op basis van voorstellen van de lidstaten een aantal beschermde gebieden vastgelegd, bekend als het “Natura 2000-netwerk’*. De oprichting van Natura 2000 is vertraagd doordat enkele lidstaten tot nu toe de toezeggingen die zij op grond van deze richtlijnen hebben gedaan, nog niet zijn nagekomen. Op grond hiervan is tegen sommige lidstaten zelfs in rechte opgetreden. De Commissie zal al het nodige doen om ervoor te zorgen dat de richtlijnen volledig en met zo min mogelijk vertraging ten uitvoer worden gelegd

Niettemin zijn er belangrijke stappen gezet voor het opzetten van het netwerk Natura 2000. De Commissie heeft lijsten van voorgestelde gebieden ontvangen, en sommige lidstaten hebben zich ervoor ingezet mariene en kustgebieden in deze lijsten op te nemen. I let eerste Atlantischc biogeografische seminar zal een belangrijke stap zijn op weg naar het op de lijsten zetten van gebieden die van speciaal beiang zijn voor de Gemeenschap.

De Commissie was medefinancier van een seminar over de tenuitvoerlegging van Habitat-richtlijn in mariene en kustgebieden in juni 1997, en heeft middelen verstrekt voor een project dat door het Verenigd Koninkrijk en Ierland gezamenlijk is georganiseerd (het Biomar-project), gericht op het omschrijven van een nauwkeurige en volledige indeling van mariene biotopen. Sommige projecten betreffende het mariene en het kustmilieu zijn gefinancierd op grond van het instrument LIFE Nature; de Commissie steunt de actie ook in het kader van OSPAR (Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zee), om zo te komen tot een indeling van mariene biotopen voor heel Europa en om het ecosysteem als invalshoek voor natuurbescherming nader te onderzoeken.

6. Bescherming tegen andere activiteiten dan de visserij

6.

(Punt 10 van de Conclusies)


Om het gevaar van schadelijke stoffen voor in het water levende organismen te beperken, werkt de Commissie momenteel aan een lijst met prioritaire stoffen die op grond van de nieuwe kaderrichtlijn inzake het waterbeleid aan milieukwalteitsnormen zullen Worden onderworpen. Deze lijst zal een aanvulling vormen op het onderzoek naar de beste beschikbare technologie om de uitstoot van schadelijke stoffen uit industriele installaties te reduceren dat momenteel op grond van Richtlijn 96/61/EG inzake gei'ntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC) wordt verricht.

De Commissie organiseert momenteel ook een workshop over de reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In verband met het gevaar voor eutrofiering dat uitgaat van nitraten uit agrarische bronnen, daagt de Commissie momenteel een aantal lidstaten voor het gerecht, omdat deze onvoldoende uitvoering hebben gegeven aan Richtlijn 91/676/EEG.

In haar hoedanigheid van vertegenwoordiger van de Gemeenschap als overeenkomstsluitende partij bij het OSPAR-Verdrag voor de bescherming van het noordoosten van de Atlantische Oceaan, ondersteunt de Commissie op grond van dat verdrag nieuwe strategieen om eutrofiering en de productie en het gebruik van schadelijke stoffen tegen te gaan en om de biodiversiteit te beschermen. Biodiversiteit is ook het onderwerp van een nieuwe bijlage bij het OSPAR-Verdrag.

7. Controle en rechtshandhaving

7.

(Punt 11 van de Conclusies)


De Commissie. de lidstaten en Noorwegen hebben verscheidene initiatieven genomen om de snmenwerking tussen de voor de controle op de visserijactiviteit verantwoordelijkc autoLteiten te verbeteren. Er zijn verscheidene vergaderingen gehouden voor gedachtewisselingen over controleaangelegenheden in het algemeen en. meer in het bijzonder, aangelegenheden in verband met de makreelvisserij en andere takken van pelagische visserij. In het kader van de jaarlijkse bilaterale visserijconferentie tussen de EG en Noorwegen hebben beide partijen zich ertoe \ erbonden te werken aan een versterkte controle op de makreelvisserij.

Tijdens de eerste vergadering van de EG, Noorwegen en de Faeroer in de herfst van 1997 is overeengekomen gegevens over de aanlandingen van onder de eigen vlag varende vissersschepen te verstrekken aan de respectievelijke vlaggestaten. Er zijn nog meer vergaderingen gepland met het oog op het formaliseren van de electronische gegevensuitwisseling tussen de partijen.

Er hebben verscheidene uitwisselingen van visserijinspecteurs tussen lidstaten en derde landen rond de Noordzee onderling plaatsgevonden, waarbij tevens deelname w as van visserij inspecteurs van de Europese Commissie. Deze uitwisselingen hebben de inspecteurs vertrouwd gemaakt met de door andere partijen toegepaste inspectieprocedures en -praktijken en hebben de communicatie tussen de autoriteiten verbeterd dankzij de persoonlijke contacten.

De Raad heeft een satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen goedgekeurd dat met ingang van 1 juli 1998 voor bepaalde vloten zal gelden en vanaf 1 januari 2000 voor alle vissersvaartuigen langer dan 20 meter. De EG zal met de andere partijen overleg plegen om het volgen van vissersvaartuigen met satellieten onder meer uit te breiden tot alle vissersvaartuigen die in de Noordzee vissen. Satellietbewaking en doelmatige aanvoercontroles zullen de autoriteiten betere middelen verschaffen voor een doeltreffende controle van de visserijactiviteiten.

8. VVetenschap, technologie en de economische gevolgen

8.

(Punten 12, 13, 14 en 15 van de Conclusies)


In de onlangs goedgekeurde herziene verordening houdende technische maatregelen verplichten de lidstaten zich ertoe om, wanneer zij bij de Commissie een steunaanvraag indienen voor de jaren 1998, 1999 en 2000, prioriteit te geven aan experimentele projecten in verband met het nut van netdelen met vierkante mazen of andere middelen om de selectiviteit van gesleept vistuig te verbeteren. De Commissie wil absoluut voorrang geven aan de financiering van dergelijke projecten.

Ook onderzoek dat van belang is voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid in het algemeen. waaronder met name wetenschappelijke bemonsteringsprogramma’s voor de betrokken takken van visserij, wordt financieel door de Commissie gesteund.

9. Informalie en betrokkenheid (Punten 16, 17 en 18 van de Conclusies)

In 1997 heeft dc Commissie bet initiatief genomen tot een reeks regionale vergaderingen over het beheer van bepaalde takken van visserij. Aan deze vergaderingen hebben onder andere de lidstaten, het bedrijfsleven, weterischappers en economen uit de betrokken regio deelgenomen. Deze vergaderingen kunnen de basis vormen voor de totstandkoming van een regelmatig regionaal consultatieproces.

Drie van die vergaderingen hebben in 1997 plaatsgevonden; de onderwerpen waren: de platvisvisserij in de Noordzee, de pelagische visserij in het noordoostelijke deel van de Atlantische oceaan en de demersale visserij in de Keltische Zee en het vvestelijke deel van het Kanaal.

10. Verdere integratie van het visserij- en het milieubeleid

9.

(Punten 19 en 20 van de Conclusies)


De Commissie streeft emaar door een erkende wetenschappelijke instelling een vverkprogramma voor onderzoeksactiviteiten betreffende de biologische gevoigen van de visserij te laten opstellen.

Dc Commissie is op de hoogte van de internationale ontwikkelingen op het gebied van het concept “voorzorgsaanpak”. De Commissie heeft door onder meer ICES, NAFO en NASCO georganiseerde vergaderingen over dit onderwerp bijgewoond. De Commissie is van plan de resultaten van deze vergaderingen te evalueren.

ISSN 0254-1513

COM(98) 326 def.
DOCUMENTEN

NL

03 14 06

Gatalogusnummer : CB-CO-98-333-NL-C

ISBN 92-78-36410-X

Bureau voor officiele publikaties der Europese Gemeenschappen L-2985 Luxemburg

3