Toelichting bij COM(2010)658 - Vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

Motivering en doel van het voorstel


Elk jaar neemt de Raad van Ministers een besluit over de vangstmogelijkheden voor de bestanden in de Atlantische Oceaan, de Noordzee en internationale wateren waarin EU-vaartuigen actief zijn. Qua aantal gereguleerde bestanden is dit de belangrijkste verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden. Evenals de verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor de Baltische Zee, de Zwarte Zee en de diepzeebestanden (deze laatste om de twee jaar) voorzien deze verordeningen in een beperking van de vangsten tot niveaus die in overeenstemming moeten zijn met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid[1] voorziet in de doelstellingen voor de jaarlijkse voorstellen voor vangst- en inspanningsbeperkingen die ervoor moeten zorgen dat de visserij in de EU vanuit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt duurzaam verloopt. De bij deze verordeningen vastgestelde vangstmogelijkheden zijn een afspiegeling van het succes van het beleid in zijn geheel. De instrumenten van de Unie ter verwezenlijking van de doelstellingen van het beleid moeten er samen voor zorgen dat de hulpbronnen van de Europese visserijen op een passend niveau worden geëxploiteerd en niet worden overbevist. Dit beheer is niet alleen het resultaat van de beperking van de vangstmogelijkheden. Ook het vlootbeleid en de controle van visserijactiviteiten, om maar twee gebieden te noemen waarop het gemeenschappelijk visserijbeleid actief regelgevende maatregelen ontwikkelt, kunnen in dit verband een beslissende rol spelen. Het belangrijkste kenmerk van de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden is het kortetermijnkarakter ervan. Dit heeft voornamelijk te maken met historische redenen, en met name met de manier waarop het GVB de verdeling van de maritieme ruimte en de hulpbronnen over de nationale vloten van de EU regelt. Het is van groot belang dit jaarlijks proces ten behoeve van een overeenkomst op EU-niveau te handhaven als basis van het beleid. Dit staat de invoering van een langetermijnbeheer evenwel niet in de weg. De Europese Unie heeft in dit verband aanzienlijke vooruitgang geboekt: de uit commercieel oogpunt belangrijkste bestanden vallen nu onder meerjarige beheersplannen waarmee de jaarlijkse TAC's en maximale inspanningsniveaus in overeenstemming moeten zijn. Algemeen wordt aangenomen dat meerjarenplannen resultaat opleveren, aangezien de meeste aldus gereglementeerde bestanden het beter doen dan de andere. Met name in tijden van schaarste is een langetermijnperspectief noodzakelijk om een zinvol beleid ten uitvoer te kunnen leggen en een reële kans te hebben om de gestelde doelstellingen te verwezenlijken. Sinds vijf jaar publiceert de Commissie in dit verband een jaarlijkse mededeling met een evaluatie van de stand van zaken met betrekking tot de situatie waarop de voorstellen voor vangstmogelijkheden moeten inspelen. Dit jaar bevat de mededeling van de Commissie 'Raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2011' (COM(2010)241 definitief) ook goed nieuws: de toestand van een aantal bestanden is verbeterd. Voor veel visbestanden wordt evenwel opnieuw aanbevolen de vangst stil te leggen of tot het laagst mogelijke niveau te beperken. Veel bestanden bevinden zich buiten biologisch veilige grenzen. Ondanks de instandhoudingsmaatregelen in het kader van het GVB behoren te veel bestanden tot deze kwetsbare categorieën en hebben te weinig bestanden zich hersteld. De analyse bevestigt dat de instandhoudingsmaatregelen voor overbeviste visbestanden moeten worden aangescherpt. Uit het advies van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) voor 2011 komt eens te meer naar voren dat de toestand van een groot aantal visbestanden in de EU-wateren deplorabel is. Voor bepaalde bestanden zoals heek, tong en zeeduivel wordt evenwel melding gemaakt van verbeteringen. Op verzoek van de Commissie brengt de ICES advies uit over een beheersstrategie om tegen 2015 de maximale duurzame opbrengst (MSY) te bereiken. De Unie heeft zich hiertoe verbonden met de onderschrijving van de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan.

Algemene context


De vaststelling en verdeling van vangstmogelijkheden is een exclusieve bevoegdheid van de Unie. De plicht van de EU om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002. Door de Unie vastgestelde vangstmogelijkheden voor grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende soorten moeten in overeenstemming zijn met internationale overeenkomsten, onder andere de overeenkomst van de Verenigde Naties betreffende de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende bestanden en bestanden van over grote afstanden trekkende soorten. Met dit voorstel worden de instandhoudingsmaatregelen (zowel vangst- als inspanningsbeperkingen) die de Unie met haar internationale tegenhangers voor dergelijke bestanden is overeengekomen, omgezet in EU-recht voor zover zij kunnen worden vertaald in vangstmogelijkheden. Voor bestanden waarvan het beheer uitsluitend onder de bevoegdheid van de Unie valt, beantwoorden de voorgestelde vangstmogelijkheden aan het de Commissie verstrekte wetenschappelijk advies inzake de visstand op basis waarvan vangstbeperkingen in overeenstemming met meerjarige beheersplannen worden vastgesteld. Voor bestanden die niet onder dergelijke plannen vallen, beantwoorden de voorgestelde TAC's aan het wetenschappelijk advies zoals uiteengezet in mededeling COM(2010)241 definitief. In de mededeling wordt een reeks beheersopties uiteengezet die passend worden geacht voor de verschillende scenario's die uit het wetenschappelijk advies kunnen voortvloeien naargelang van de toestand van het bestand (van 'duurzaam geëxploiteerd' tot 'leeggevist') of van de vastgestelde trends (wanneer een precieze evaluatie op basis van de beschikbare gegevens niet mogelijk is). De bestanden zijn ingedeeld in categorieën. Vervolgens zijn aan elk van deze categorieën regels voor de vaststelling van vangst- en inspanningsbeperkingen toegewezen. Wetenschappelijk advies berust hoofdzakelijk op gegevens. Alleen bestanden waarvoor voldoende en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, kunnen worden geëvalueerd met het oog op schattingen van de omvang en prognoses over hoe zij zullen reageren op de diverse exploitatiescenario's ("vangstopties"). Dit is slechts het geval voor een aantal gereglementeerde bestanden. Voor de overige bestanden moet het beheer gebaseerd zijn op min of meer betrouwbare trends die worden afgeleid uit indicatoren zoals aangegeven vangsten. In sommige gevallen kunnen wetenschappers door het gebrek aan betrouwbare gegevens zelfs geen advies op basis van trends uitbrengen. In al deze gevallen moet de Raad vangstmogelijkheden op basis van de voorzorgsaanpak vaststellen en zodoende instandhoudingsmaatregelen ten uitvoer leggen. Gezien de diverse belangen die op het spel staan, is deze aanpak soms moeilijk te realiseren. De Commissie is evenwel verplicht haar voorstellen op dit beginsel te baseren. Het is met name van essentieel belang om strak de hand te houden aan de regel dat de visserijdruk niet mag worden verhoogd, tenzij uit wetenschappelijk advies blijkt dat dit mogelijk is zonder schadelijke gevolgen voor het betrokken bestand.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


De bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied verlopen op 31 december 2010, met uitzondering van een aantal inspanningsbeperkingen die van toepassing zijn tot en met 31 januari 2011.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie


De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten


Bij het opstellen van het voorstel is rekening gehouden met het overleg dat heeft plaatsgevonden met het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur (het 'RCVA', dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties in de productiesector, de verwerkende industrie en de visserij- en aquacultuurbedrijven, en van niet-beroepsorganisaties die consumenten-, milieu- en ontwikkelingsbelangen behartigen) en met de regionale adviesraden (RAR's) met een belang in de visserijtakken waarop het voorstel betrekking heeft. Basis voor het overleg was de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement 'Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer' (COM(2006) 246 definitief), waarin de beginselen van het zogenoemde 'front-loadingproces' (vroegtijdige consultatie) zijn uiteengezet. In het kader hiervan heeft de Commissie vier raadplegingsdocumenten over specifieke voor dit voorstel relevante onderwerpen ontwikkeld: ruimtelijk gestructureerd beheer van langoustine in zone VII; gescheiden TAC-gebieden voor schol in VIId en VIIe; beheer van de visserijinspanning in zone VIIfg: een op het ecosysteem gebaseerde aanpak; beheersbeslissingen in verband met onzekerheden in bestanden van categorie 11. De eerste twee documenten betreffen technische aanpassingen aan de ruimtelijke uitvoering van vangstbeperkingen en de berekeningen die nodig zijn om de quota van de lidstaten hierop af te stemmen. Het derde document heeft betrekking op de invoering van een maximum voor de inspanning naar aanleiding van het algemene advies om de visserijinspanning voor bestanden in de Keltische Zee te bevriezen of te verminderen. In het laatste document wordt ingegaan op een mogelijke aanpak voor beheersbeslissingen ten behoeve van bestanden waarover wetenschappers bij gebrek aan passende gegevens geen advies kunnen uitbrengen. Deze aanpak wordt besproken met het oog op het voorstel voor 2012. De tenuitvoerlegging ervan moet namelijk eerst worden bekeken in het kader van het wetenschappelijk advies in de eerste helft van 2011. Deze 'frontloading'-documenten zijn voorgelegd aan de lidstaten en als feedback toegezonden aan de ROVB's. Op 14 oktober heeft de Commissie een gezamenlijke vergadering met de RCVA en de RAR's georganiseerd, voorafgegaan door een open seminar (met medewerking van de lidstaten, leden van het Parlement, visserijdeskundigen, belanghebbenden, de pers en het publiek) op 14 september, voor een presentatie en bespreking van de resultaten van het wetenschappelijk advies en de belangrijkste implicaties daarvan. Het raadplegingsproces was eveneens gebaseerd op de mededeling van de Commissie 'Raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2011' (COM(2010)241 definitief.), waarin de Commissie in afwachting van het wetenschappelijk advies over de visstand voor 2011 haar visie en voornemens met betrekking tot haar voorstellen voor de vangstmogelijkheden toelicht.

Samenvatting van de reacties en de manier waarop daarmee rekening is gehouden Terwijl het frontloadingsproces gericht is op technische aspecten, weerspiegelen de antwoorden op de raadpleging van de Commissie inzake de vangstmogelijkheden de standpunten van de lidstaten en de belanghebbenden over de evaluatie van de Commissie betreffende de visstand en de manier waarop adequaat kan worden opgetreden. In dit verband hebben vier lidstaten en 4 regionale adviesorganen hun standpunten over de mededeling van de Commissie kenbaar gemaakt. De door elk van de RAR's naar voren gebrachte standpunten kunnen als volgt worden samengevat: RAR Zuidwestelijke wateren: Steunt het MSY-streefdoel en betreurt dat de Commissie niet reeds eerder stappen in die richting heeft ondernomen. De tenuitvoerlegging zou in een gemengde visserij in een op het ecosysteem gebaseerde context moeten plaatsvinden. De RAR betreurt evenwel dat deze aanpak zal resulteren in aanzienlijker TAC-verlagingen voor bestanden in de categorieën 2 en 3 dan voorheen. Met betrekking tot het delegeren van individuele TAC-besluiten aan de lidstaten vindt de RAR dat een mechanisme voor sectorale raadpleging moet worden ingesteld, en dat delegatie alleen niet toereikend is. Steunt meerjarenplannen, voor zover deze technische maatregelen, capaciteits- en inspanningsbeperkingen, enz… omvatten en in een regionaal kader worden ontwikkeld. Wijst op het probleem van ontbrekende wetenschappelijke informatie. Trekt de inspanningsgegevens voor het zuidelijk heekbestand in twijfel. Is het er niet mee eens dat voor de categorieën 6 en 9 op gemiddelde vangstniveaus wordt overgestapt. RAR Noordwestelijke wateren: Neemt nota van de wettelijke verplichting van de EU om het MSY-streefdoel te halen. In het licht van de wetenschappelijke onzekerheden en het gebrek aan gegevens zal de Commissie keuzes moeten maken in de richting van de voorzorgsaanpak. Net zoals de RAR voor de zuidwestelijke wateren vreest de RAR voor de noordwestelijke wateren dat dit voor bestanden van de categorieën 2 en 3 zal resulteren in aanzienlijker TAC-verlagingen dan in de afgelopen jaren. De brancheleden van de RAR zien in dat het onmogelijk is de sociaaleconomische gevolgen van de voorstellen die voor 2011 op basis van het nieuwe beginsel voor elk bestand zijn opgesteld, voor alle vissers te evalueren. Zij wijzen er niettemin op dat een dergelijke evaluatie wel noodzakelijk is wanneer een ingrijpende verandering in de koers van het beleid wordt opgelegd. Met betrekking tot het beheer van de Keltische Zee verkiest de RAR voor de Noordwestelijke wateren een capaciteitsbeperking boven een inspanningsbeperking. Met betrekking tot het beheer van schol in de deelsectoren VIId en VIIe is de RAR het niet eens met de voorgestelde opdeling van de TAC's vanwege de vermenging van beide bestanden, en is hij van oordeel dat de bij deze visserijen betrokken lidstaten het best geplaatst zijn om de TAC's zo te beheren dat de duurzaamheidsdoelstellingen worden bereikt. De RAR stelt voor dat een geïntegreerd visserijbeheersplan voor de visserij op langoustine in VIIa wordt ontwikkeld dat ook betrekking moet hebben op de instandhouding van wijting en tong, aangezien dit bijvangsten in deze visserijen zijn. Pelagische RAR Had het op prijs gesteld als de Commissie een positiever beeld van de pelagische bestanden had geschetst. Steunt het MSY-kader van de ICES. Had graag de bevestiging gekregen dat de TAC's voor pelagische soorten in overeenstemming met wetenschappelijke adviezen worden vastgesteld. Zet zich verder in voor een verbetering van de gegevens. Is voorstander van een langetermijnplan voor haring in de westelijke Oostzee. Betreurt de vertraging bij de goedkeuring van het meerjarenplan voor westelijke horsmakreel. Neemt nota van de noodzaak om de schattingen van de visserijsterfte in overeenstemming met MSY (Fsmy) te herzien. Betreurt dat geen sociaaleconomische analyses zijn verricht. RAR voor de Noordzee Geeft de voorkeur aan een meersoorten- en ecosysteemaanpak. Is gekant tegen de verlaging met 25% voor bestanden in de categorieën 2 en 10, die slechts 15% zou mogen bedragen. In plaats van te streven naar de Fmsy-waarde in 4 gelijke stappen tegen 2015, verdient het de voorkeur enige flexibilteit te bewaren. Drukt zijn bezorgdheid uit over het grote aantal bestanden waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, en pleit voor het gebruik van de gegevens van vissers. Stelt dat aanhoudende inspanningsverminderingen teruggooi veroorzaken. Betreurt dat geen sociaaleconomische analyses voor tussentijdse besluiten zijn verricht. Wenst dat belanghebbenden worden betrokken bij initiatieven voor de overdracht van verantwoordelijkheden. Preciseert met betrekking tot de maximale inspanningsniveaus voor diepzeesoorten dat de maxima worden vastgesteld op basis van de vangstcijfers van elke afzonderlijke lidstaat. Is gekant tegen verlagingen voor de bestanden van 'categorie 11'. * * * De belanghebbenden houden vast aan het beginsel dat eventuele wijzigingen in de jaarlijkse TAC’s en quota geleidelijk worden ingevoerd, zodat de verstoring van de economische activiteit die dergelijke maatregelen op korte termijn met zich meebrengen, tot een minimum wordt beperkt. Zoals blijkt uit de onderstaande gedetailleerde toelichting, is het voorstel in overeenstemming met het beginsel van een geleidelijke aanpassing en van een beperking van de jaarlijkse wijzigingen van de vangstmogelijkheden, voor zover dit mogelijk was zonder de toestand van kwetsbare bestanden te verslechteren. De belanghebbenden maken ook hun standpunt kenbaar met betrekking tot de doelstelling om de bestanden te herstellen tot niveaus die de maximale duurzame opbrengst kunnen produceren overeenkomstig de verbintenis die de Unie tijdens de wereldtop over duurzame ontwikkeling van Johannesburg in 2002 is aangegaan. Zij zijn het in grote lijnen eens met die doelstelling, maar betreuren dat de ontwikkeling van een geleidelijke aanpak om deze in 2015 te bereiken, pijnlijk kan zijn voor de sector omdat er nog maar nog maar 5 jaar tijd is om te handelen. Zij verwachten dat hun vangstverwachtingen voor bestanden in een vrij gunstige staat van instandhouding door de nodige aanpassingen lager zullen liggen. Voor dergelijke bestanden kan de MSY-doelstelling, in tegenstelling tot vangstniveaus die er louter op gericht zijn het bestand binnen veilige biologische grenzen te houden, namelijk een beperking van de vangsten vereisen om de voordelen van de betere toestand ervan te maximaliseren. Voor bestanden waarvoor een toereikende technische basis voor een dergelijke strategie aanwezig is, is de door de ICES voorgestelde aanpak gevolgd, die voorziet in een stapsgewijze overgang naar MSY, doch met extra waarborgen voor bestanden die zich op een laag niveau bevinden. Uitvoering geven aan de standpunten van de RAR's met betrekking tot bestanden in relatief goede toestand, zou betekenen dat moet worden afgezien van de doelstelling van Johannesburg, en dit juist voor de bestanden waarvoor deze het meest haalbaar lijkt. De belanghebbenden zijn het eens over de noodzaak om verantwoordelijkheid over te dragen naar de sector. In alle antwoorden wordt gewezen op de behoefte aan betere gegevens, en wordt voorgesteld dat de visserijsector een actievere rol gaat spelen bij het doorspelen van dergelijke gegevens aan wetenschappers. Overdracht van verantwoordelijkheid impliceert evenwel dat de gevolgen van niet-optreden door de sector moeten worden gedragen. Deze gevolgen zijn af te lezen uit de ontwikkeling van de visstand. Wanneer deze niet verbetert, moeten de vangstmogelijkheden op een laag niveau worden gehandhaafd of zelfs verder worden verlaagd.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden


Biologie en economie in de visserijsector.

Gebruikte instrumenten De Commissie heeft de ICES, een onafhankelijke, internationale wetenschappelijke instantie, geraadpleegd en heeft de plenaire vergadering van het WTECV georganiseerd. Het advies van de ICES is gebaseerd op een advieskader dat binnen de ICES is ontwikkeld en dat wordt gebruikt overeenkomstig de verzoeken van hun cliënten, waartoe ook de Commissie behoort. Het WTECV brengt zijn advies uit op basis van de door de Commissie verstrekte taakomschrijving.

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen


- Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES). -Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

Samenvatting van de ingewonnen en benutte adviezen


De ICES heeft in 2010 voor het eerst drie opties in haar advies voorgesteld: tenuitvoerlegging van het kader voor de voorzorgsaanpak en historische continuïteit; onmiddellijke toepassing van het MSY-kader van de ICES; geleidelijke tenuitvoerlegging van het MSY-kader van de ICES die tot een volledige tenuitvoerlegging vanaf 2015 moet leiden (zoals overeengekomen op de wereldtop in Johannesburg). Naast deze opties wordt ook de informatie verstrekt die nodig is om de in mededeling COM(2010)241 definitief vastgestelde regels toe te passen, inclusief de geleidelijke overgang van de huidige visserijsterftecoëfficiënten naar coëfficiënten die in overeenstemming zijn met MSY (Fmsy) tegen 2015. Per gebied kunnen de belangrijkste punten van het advies als volgt worden samengevat: Noordzee, Skagerrak en Kattegat (ICES-gebieden IIa (EU-wateren), III en IV) Voor schol zijn geringe verhogingen mogelijk. Voor tong, haring, langoustine, schelvis, wijting en koolvis zijn geringe verlagingen noodzakelijk. De visserijsterfte voor kabeljauw neemt toe sinds 2007 en het bestand bevindt zich nog steeds onder de grenswaarde voor de biomassa, ondanks maatregelen om de teruggooi te beperken. De geschatte vangsten liggen ongeveer driemaal hoger dan de quota. Haring en schelvis worden nog steeds in overeenstemming met MSY gevangen. Wateren ten westen van Schotland en ten noorden van Ierland (ICES-gebied VI) Door de demersale visserij in dit gebied is het morenebestand bijna opgevist, zodat vrijwel alleen langoustine, zeeduivel en scharretong overblijven. Zeeduivel: uit nieuwe onderzoeken blijkt een vermindering van de dichtheid sinds 2007 en van de biomassa sinds 2009. Dit wijst op de noodzaak om categorie 7 en een TAC-verlaging met 15% toe te passen. De toestand van de morenebestanden is nog steeds problematisch. Ondanks de (zeer betwiste) nieuwe technische maatregelen voor het westen van Schotland bedroeg de teruggooi voor schelvis in 2009 nog steeds 66%. Schelvis ligt nog steeds beduidend onder Blim. Het wijtingbestand is ingestort; de kabeljauwbestanden zijn licht toegenomen maar liggen ook nog steeds beduidend onder Blim. Het advies voor langoustine is opnieuw restrictief en impliceert een verlaging met 15%. De kennisbasis is ontoereikend door onbetrouwbare vangstmeldingen. Het kabeljauwplan voorziet in verdere TAC- en inspanningsverlagingen met 25%. Ierse Zee (ICES-gebied VIIa) De situatie is ongewijzigd ten opzichte van vorig jaar: aanhoudende problemen met vangstaangiften; voor de uitputting van de wijting- of tongbestanden is nog geen oplossing in zicht. Het kabeljauwplan voorziet in verdere TAC- en inspanningsverlagingen met ten minste 25%. Alle visbestanden, met uitzondering van schol en haring, zijn uitgeput. De visserij in dit gebied is aan een grondige herziening toe. Keltische Zee (ICES-gebied VIIb tot en met k) De slechte toestand van het langoustinebestand op de Porcupine Bank wordt bevestigd, maar de seizoensgebonden sluiting in 2010 lijkt bemoedigende effecten te hebben. De teruggooi van langoustine wordt op 20 tot 25% geschat. De evaluatie en het advies voor tong in VIIe zijn opnieuw relevant: het meerjarenplan is opnieuw operationeel. Een verhoging van de TAC voor zeeduivel is mogelijk, hoewel in dit advies geen rekening wordt gehouden met de verhoging die vorig jaar reeds door de Raad is vastgesteld. Golf van Biskaje en Iberisch-Atlantisch gebied Het ansjovisbestand in de westelijke Iberische wateren vertoont tekenen van achteruitgang. Voor zeeduivel is een verhoging van de TAC mogelijk. De tenuitvoerlegging van het plan voor zuidelijke heek is niet doeltreffend gebleken: de visserijsterfte is niet verminderd en de TAC's zijn overschreden. Geringe TAC-vermindering voor scharretong. Langoustine: verlagingen met 10% in VIIIc en IXa; ongewijzigd in VIIIab. Voor tong in de Golf van Biskaje moet de TAC worden verlaagd. Diepzeebestanden (alle gebieden) Uit een aantal dichtheidsindices kunnen stijgende trends voor leng, torsk en blauwe leng worden afgeleid, maar uit de beschikbare informatie kunnen geen conclusies worden getrokken over trends in de omvang van het bestand. Wetenschappers bevelen nog steeds inspanningsbeperkingen aan als belangrijkste beheersinstrument en raden aan maatregelen ter voorkoming van uitputting van plaatselijke paaibestanden van bepaalde soorten (Atlantische slijmkop, blauwe leng) voort te zetten of uit te breiden.

Het ICES-advies wordt door het WTECV bevestigd en in een aantal gevallen nader uitgewerkt.

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek


Alle rapporten van het WTECV worden, na de officiële vaststelling ervan door de Commissie, ter beschikking gesteld op de website van DG MARE. Alle verslagen van de ICES zijn beschikbaar op de website.

Effectbeoordeling


De verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden is niet langer een instrument waarmee de Raad zelfstandig complexe maatregelenpakketten kan vaststellen, en moet zich beperken tot het in artikel 43, lid 3, VWEU vastgestelde toepassingsgebied. Zij is derhalve toegesneden op een resultaatgeoriënteerd beheer. Wanneer het beleid in zijn geheel beter functioneert, zullen ook de jaarlijkse vangstmogelijkheden verbeteren. Dit beleid omvat met name vlootbeheer, structurele steun, controle en handhaving, marktregulering en opneming van beheersinstrumenten in een allesomvattend maritiem beleid. De verordening is echter nog steeds een noodzakelijk instrument om aanpassingen aan te brengen die nodig zijn om de essentiële hulpbronnen voor de Europese visserij- en verwerkingssector in stand te houden en negatieve gevolgen van een te hoge visserijsterfte voor het mariene milieu te voorkomen of te corrigeren. De Unie heeft een aantal meerjarige beheersplannen vastgesteld voor bestanden van essentieel economisch belang, zoals onder andere heek, kabeljauw en platvis. Aan de goedkeuring van dergelijke plannen moet een effectbeoordeling voorafgaan. Zodra zij van kracht zijn, voorzien zij in de TAC-niveaus die voor het gegeven jaar moeten worden vastgesteld om de langetermijndoelstellingen te verwezenlijken. De Commissie moet haar voorstel tot vaststelling van de TAC's baseren op deze plannen. Bijgevolg zijn meerdere essentiële TAC's in het voorstel het resultaat van de specifieke effectbeoordeling die is uitgevoerd voor het plan waarop zij zijn gebaseerd. Voor het overige, en ondanks het feit dat voor de betrokken bestanden geen meerjarenplannen gelden, worden kortetermijnbenaderingen in het voorstel vermeden ten gunste van duurzame beslissingen op langere termijn. In veel gevallen impliceert dit een meer geleidelijke verlaging van de vangstmogelijkheden. Bijgevolg zullen lagere TAC's op korte termijn, naarmate overbeviste bestanden zich herstellen, leiden tot meer vangstmogelijkheden. Verwacht wordt dat de aanpak op middellange en lange termijn minder gevolgen zal hebben voor het milieu dankzij de vermindering van de visserij-inspanning, een vermindering van het aantal vaartuigen en/of een vermindering van de visserij-inspanning per vaartuig, en een onveranderde of zelfs toegenomen aanvoer.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel


Om de met het gemeenschappelijk visserijbeleid beoogde totstandbrenging van een biologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken, wordt in dit voorstel vastgesteld welke vangst- en inspanningsbeperkingen gelden voor de EU-visserij en voor internationale visserijactiviteiten waaraan EU-vaartuigen deelnemen.

Rechtsgrondslag


Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteitsbeginsel


Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de EU, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is om de onderstaande reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dient de Raad maatregelen vast te stellen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden. Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen. Met inachtneming van artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mogen de lidstaten deze mogelijkheden op hun beurt naar eigen goeddunken over de regio's en de marktdeelnemers verdelen. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn dan ook reeds beschikbaar.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

4.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Het voorstel voorziet in vereenvoudiging van de administratieve procedures voor overheidsinstanties (EU of nationaal), met name wat betreft de voorschriften op het gebied van inspanningsbeheer.

Evaluatie-/herzienings-/uitdovingsclausule

Dit voorstel betreft een jaarlijkse verordening voor het jaar 2011 en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

Het voorstel nader bekeken


In het Verdrag van Lissabon wordt de medebeslissingsprocedure als de gewone besluitvormingsprocedure voor GVB-aangelegenheden aangemerkt. Een uitzondering hierop is vastgesteld in artikel 43, lid 3, van het Verdrag, met betrekking tot maatregelen “voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden”. Dergelijke maatregelen worden op voorstel van de Commissie door de Raad vastgesteld zonder dat het Parlement hierbij wordt betrokken. Het onderhavige voorstel beperkt zich derhalve tot de vaststelling en toewijzing van vangstmogelijkheden en tot de voorwaarden die functioneel verbonden zijn met het gebruik daarvan. Het voorstel is wat de vangstbeperkingen en het beheer van de visserijinspanning betreft, in overeenstemming met de beginselen van het zogenoemde 'front-loadingproces' (vroegtijdige consultatie), zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement 'Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer' (COM(2006) 246 definitief), en in de mededeling van de Commissie 'Vangstmogelijkheden voor 2011' (COM(2011) 224 definitief), waarin de Commissie in afwachting van het wetenschappelijk advies over de visstand voor 2011 haar visie en voornemens met betrekking tot haar voorstellen voor de vangstmogelijkheden toelicht. In overeenstemming met die mededeling zijn de vangstmogelijkheden voor een toenemend aantal bestanden, zoals bijvoorbeeld heek, tong, schol en langoustine, vastgesteld op basis van de in de desbetreffende meerjarenplannen vervatte voorschriften. Voor de bestanden waarvoor nieuwe meerjarenplannen zijn voorgesteld (westelijk horsmakreelbestand) en de bestanden waarvoor de Raad en de Commissie een verbintenis zijn aangegaan in de vorm van een tijdens de Raad van december 2009 aangenomen verklaring (haring in de Keltische zee en schelvis in de zones Vb en VIa), volgt het voorstel de daarin vervatte voorschriften. De specifieke situatie van de kabeljauwbestanden verdient bijzondere aandacht. In de westelijke wateren (de Ierse Zee, ten westen van Schotland en het Kattegat) bevinden deze bestanden zich onder de grenswaarde van 5% van hun ongebruikte biomassa, waardoor zij zijn ingestort. Deze bestanden, samen met het bestand in de Noordzee, het Skagerrak en het oostelijk deel van het Kanaal, vallen onder een meerjarig beheersplan (Verordening (EG) nr. 1342/2008 van 18 december 2008) dat in het licht van het wetenschappelijk advies niet naar behoren ten uitvoer wordt gelegd. De visstand blijft achteruitgaan in plaats van te verbeteren. De vangsten worden veel hoger geschat dan de vastgestelde niveaus, wat wijst op een gebrek aan adequate controle van de visserij en het ontbreken van betrouwbare gegevens, met name betreffende teruggooi. Voor drie bestanden (de Ierse Zee, ten westen van Schotland en het Kattegat) is het resultaat eens te meer dat onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, en er zijn geen tekenen van een ommekeer in de trends die tot de instorting van deze bestanden hebben geleid. Voor kabeljauw in de Noordzee moet de situatie worden besproken met Noorwegen, aangezien dit een gezamenlijk geëxploiteerd bestand is. Voor bestanden die onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de Unie vallen, moet de Raad overeenkomstig artikel 10, lid 2, van het beheersplan strengere maatregelen toepassen dan normaal wanneer uit het advies van het WTCEV blijkt dat de bestanden zich niet naar behoren herstellen. Het advies bevat voldoende gegevens om te concluderen dat deze bepaling van toepassing is, en de ICES en het WTECV hebben hier zelf ook uitdrukkelijk op gewezen. Aangezien de bestanden zijn ingestort, lijkt het raadzaam deze visserijen geleidelijk te beëindigen. Het voorstel voorziet derhalve in een verlaging van de TAC met 50% in plaats van 25% zoals normaal het geval zou zijn geweest. Een vermindering van de visserijinspanning met 25% zou hoe dan ook van toepassing zijn. Vervolgens zou voor het visseizoen 2012 een nul-TAC worden voorgesteld. Parallel hiermee zal de Commissie de lidstaten verzoeken de nodige maatregelen te nemen om nauw toe te zien op de tenuitvoerlegging van deze maatregelen. Voorts is het voorstel in overeenstemming met de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement 'Verduurzaming van de EU-visserij op basis van de maximale duurzame opbrengst' (COM(2006) 360 definitief), aangezien de voorgestelde vangstmogelijkheden geen toename van de visserijsterfte voor de betrokken bestanden met zich meebrengen. Een dergelijke toename zou in strijd zijn met de op de wereldtop over duurzame ontwikkeling van Johannesburg door de EU en de lidstaten aangegane verbintenis om de visbestanden te handhaven op of te herstellen tot niveaus die de maximale duurzame opbrengst kunnen produceren, waarbij het streven er in het geval van leeggeviste bestanden op moet zijn gericht deze doeleinden met spoed, en zo mogelijk niet later dan in 2015, te bereiken. De vorig jaar ingevoerde mogelijkheid om de kabeljauwvangsten met maximaal 5% van de quota voor volledig gedocumenteerde kabeljauwvisserijen te verhogen, wordt in het onderhavige voorstel gehandhaafd, maar tussen rechte haakjes, omdat hierover met Noorwegen nog een akkoord moet worden bereikt. Aan dergelijke initiatieven moet hoe dan ook een wetenschappelijke evaluatie door het WTECV voorafgaan. Op basis daarvan wordt in het voorstel voor de TAC voor tong in zone VIIe voorzien in een stimulans in de vorm van een extra vangstquotum. In het voorstel zijn vangstbeperkingen opgenomen die door bepaalde regionale organisaties voor visserijbeheer zijn overeengekomen. De vangstbeperkingen en andere aanbevelingen van de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO), de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (CCSBT), de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR), de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), de Organisatie voor de visserij in het zuidoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (SEAFO), de Commissie voor de visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan (WCPFC) en de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan (ICCAT) gelden onder voorbehoud van de uitkomst van de jaarlijkse vergadering van deze organisaties in de periode van oktober tot en met december 2010. Voor bestanden in de wateren van Groenland en voor met Noorwegen en de Faeröer gedeelde bestanden zijn nog geen TAC’s beschikbaar, omdat zij afhangen van de resultaten van het overleg in november en december 2010. Deze TAC’s krijgen derhalve de vermelding pro memorie (pm). Wat het inspanningsbeheer betreft, wordt voor de kabeljauwvisserij sinds 2009 een op kilowattdagen gebaseerd systeem toegepast, dat in 2011 zal worden gehandhaafd. Wat betreft het inspanningsbeheer voor tong in het westelijk Kanaal en voor zuidelijke heek en langoustine wordt het op zeedagen gebaseerde systeem per type vaartuig dat in het verleden reeds visserijactiviteiten heeft bedreven, in 2011 gehandhaafd, maar zullen de lidstaten krachtens de voorgestelde verordening een op kilowattdagen gebaseerd systeem kunnen blijven toepassen met het oog op een efficiënter gebruik van de vangstmogelijkheden en het stimuleren van instandhoudingspraktijken in overleg met de visserijsector. Met betrekking tot de voorschriften voor de visserijinspanning voor zuidelijke heek en langoustine zal het systeem voor de vaststelling van maximale inspanningsniveaus per lidstaat door het voorstel worden gerationaliseerd. Vanaf 2011 zal het daadwerkelijke cijfer per lidstaat in de verordening worden vermeld. Dit zal zorgen voor meer transparantie wanneer zeedagen van gesloopte vaartuigen in deze visserij opnieuw worden toegewezen, wat resulteert in specifieke cijfers per lidstaat naargelang van zijn sloopactiviteiten. De maximaal toelaatbare visserijinspanning die voor de diverse bestanden in bijlage II is vastgesteld, ongeacht of deze wordt gemeten in zeedagen per vaartuig of in kilowattdagen per inspanningsgroep, is een voorlopige waarde die wellicht moet worden aangepast in het licht van het definitieve advies van het WTECV na zijn plenaire vergadering in november 2010. Ook de methode voor de vaststelling van de definitieve visserijinspanning voor de visserij op zandspiering in de EU-wateren van de zones IIa, IIIa en IV wordt momenteel nog geanalyseerd. Het voorstel voor 2011 omvat voor het eerst maatregelen ter beperking van de visserijinspanning in de Keltische Zee. Deze maatregelen voorzien in de vaststelling van een maximale visserijinspanning voor dit gebied die zonder onderscheid voor alle visserijtakken zou gelden. Voorgesteld wordt de inspanningsniveaus met 10% te verminderen ten opzichte van het referentiejaar 2007. Dit referentiejaar is gekozen om te vermijden dat lidstaten die de afgelopen jaren verlagingen hebben toegepast, worden benadeeld ten opzichte van die welke hun inspanningsniveaus in het betrokken gebied in diezelfde periode hebben verhoogd. De maatregel wordt gerechtvaardigd door het feit dat de visserijinspanning in het licht van het wetenschappelijk advies voor de meeste bestanden in dit gebied moet worden verminderd en in geen geval mag worden verhoogd. Aangezien het gemengde visserijen betreft, is een algemene beperkende maatregel een geschikt instrument om de tenuitvoerlegging en de controle te vergemakkelijken. Hij zou van toepassing zijn in de deelsectoren f en g van ICES-gebied VII, waar de grootste visserijinspanning plaatsvindt. Aangezien de maatregel de huidige situatie op de visgronden zou moeten stabiliseren, zijn de gevolgen voor de vloot wellicht te verwaarlozen. Voor de bestanden heeft de maatregel het voordeel dat geen inspanning uit aangrenzende gebieden, waar de bestanden zwaarder getroffen zijn, zoals de Ierse Zee (deelsector VIIa), naar dit gebied wordt verlegd. Met betrekking tot het inspanningsbeheer voor diepzeebestanden heeft de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) in 2002 aanbevolen de visserijinspanning twee jaar lang te bevriezen. Vervolgens is de maximaal toegestane visserijinspanning middels een jaarlijkse overeenkomst in het kader van het NEAFC-verdrag, en de omzetting daarvan door de Raad, voor 2008 en 2009 stapsgewijs verlaagd tot respectievelijk 75% en 65% van de inspanning in het referentiejaar 2003. Voor de jaren 2010 tot en met 2012 heeft de NEAFC aanbevolen de inspanningsbeperking te handhaven op maximaal 65%. Gezien de internationale verplichtingen van de EU en het herhaaldelijke advies van de ICES om bestanden te beschermen die vanwege hun extreem lage voortplantingspotentieel uitermate kwetsbaar zijn en dringend bescherming nodig hebben, is deze voortzetting van de inspanningsbeperking noodzakelijk. Voor kortlevende soorten, zoals zandspiering, kever en sprot in de Noordzee, worden de jaarbeheerssystemen gehandhaafd. In deze gevallen kunnen de voor begin 2011 voorgestelde vangstmogelijkheden in de loop van het jaar worden herzien overeenkomstig het bijgewerkte wetenschappelijke advies, door middel van verordeningen van de Commissie die een snelle invoering van de voorgestelde beheersmaatregelen mogelijk maken. De methode voor het beheer van het zandspieringbestand wordt momenteel herzien. Mogelijk resulteert dit in een systeem waarbij herzieningen in de loop van het jaar niet langer nodig zijn. Deze eventuele veranderingen moeten in het najaar met Noorwegen worden besproken en overeengekomen, waardoor bijlage IIID wellicht ingrijpend zal moeten worden gewijzigd of zelfs geschrapt, afhankelijk van het resultaat van deze besprekingen. Tot slot voorziet de onderhavige verordening voor het eerst sinds de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vaststelling van bepaalde TAC's door de lidstaten zelf. Het betreft 7 TAC's die aan één enkele lidstaat zijn toegekend. In dit geval is er dus geen sprake van een echte verdeling, aangezien de TAC toebehoort aan en wordt beheerd door één enkele lidstaat. Gelet op het bovenstaande is het dienstig de verordening te vereenvoudigen en voor te stellen dat de verantwoordelijkheid in deze gevallen bij de belanghebbende lidstaat berust, op voorwaarde evenwel dat hij handelt in overeenstemming met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.