Toelichting bij COM(1999)219 - Betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Inhoud

1. ALGEMEEN 3

Achtergrond

3

1.2 Onderhandelingen over het verdrag inzake de 'toezending van stukken' 4

2. VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD 5

Doel

5

Rechtsgrondslag

5

1.

Motivering van het voorstel


IN HET LICHT VAN

HET

2.

Evenredigheid


S- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL 6

4. ONDERZOEK VAN DE BEPALINGEN VAN HET VOORSTEL 6

4.1 Algemene doelstelling 6

4.2 Continuïteit 7

4.3 Aanpassing 7

4.4 Vergelijkende tabel 8

4.5 Artikelsgewijze toelichting 10

1. ALGEMEEN

Achtergrond



Krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie stelt de Unie zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is en rechtzoekenden hun rechten kunnen laten gelden met dezelfde waarborgen als voor de rechtbanken van hun land.

Om een dergelijke ruimte geleidelijk tot stand te brengen neemt de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt. De versterking van de justitiële samenwerking in civiele zaken, die zich volgens velen te langzaam heeft ontwikkeld, vertegenwoordigt een essentieel stadium in de totstandbrenging van een Europese justitiële ruimte die concrete voordelen biedt voor iedere burger van de Europese Unie (1).

Actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd, punt 16, PB C 19 van 23.1.1999.

Met het oog op de goede werking van de interne markt is het nodig de verzending tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, met het oog op betekening of kennisgeving ervan, te verbeteren en te versnellen.

Snelle procedures en rechtszekerheid zijn in dit verband essentiële eisen, op een moment waarop de ontwikkeling van de onderlinge contacten, evenzeer in het privéleven als in het kader van economische en culturele betrekkingen, onvermijdelijk leidt tot een toename van het aantal geschillen.

De toezending tussen lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken, met name voor betekening of kennisgeving, is een onontbeerlijke schakel voor het goede verloop van een procedure en moet kunnen plaatsvinden in bevredigende omstandigheden.

Voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam hebben de lidstaten op grond van artikel K.3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie een verdrag gesloten inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, dat is vastgesteld bij akte van de Raad van de Europese Unie van 26 mei 1997 (2). Een dergelijk verdrag is evenwel niet door de lidstaten geratificeerd.

PB C 261 van 27.8.1997.

1.2. Onderhandelingen over het verdrag inzake de 'toezending van stukken'

De Raad van Ministers van Justitie van 29 en 30 oktober 1993 heeft een groep Vereenvoudiging toezending van stukken opdracht gegeven een instrument uit te werken waarmee de procedures voor de toezending van stukken tussen de lidstaten kunnen worden vereenvoudigd en versneld. Bij bestudering van de antwoorden op de vragenlijst die in april 1992 onder het Portugese voorzitterschap was opgesteld, in samenwerking met Nederland en het Verenigd Koninkrijk, was namelijk gebleken dat het systeem complex, heterogeen en te weinig doelmatig was.

Aangezien de meeste lidstaten partij zijn bij het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, maar ook bij bilaterale of regionale instrumenten, is er langzamerhand enige verwarring ontstaan over de procedures die moeten worden gevolgd of die voorrang hebben, hetgeen een bron van vertraging, vergissingen of aanvechtbare keuzes vormt.

Reeds in 1993 heeft de Nederlandse delegatie een ontwerp ingediend tot aanpassing van artikel IV van het protocol bij het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke of in handelszaken, welk artikel betrekking heeft op de betekening en de kennisgeving van stukken tussen de lidstaten van de Europese Unie.

Over dit ontwerp zijn binnen de groep de eerste besprekingen gevoerd en vervolgens heeft het Duitse voorzitterschap een vragenlijst opgesteld over de procedure die in elke lidstaat van toepassing is.

Ten slotte heeft het Franse voorzitterschap begin 1995 een nieuw ontwerp gepresenteerd dat voornamelijk gebaseerd was op het opzetten van één enkel mechanisme dat voor alle lidstaten verplicht is.

Op basis van de voorstellen van de lidstaten en de resultaten van een raadpleging van de rechtsbeoefenaren op initiatief van de Commissiediensten wordt nu met het ontwerp aangestuurd op een oplossing die een middenweg vormt tussen de overwogen opties.

Na afloop van de besprekingen in de groep werd het ontwerp-verdrag krachtens artikel K.6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie door het Nederlandse voorzitterschap ter behandeling voorgelegd aan het Europees Parlement (3).

Advies uitgebracht op 11 april 1997 (PB C 132).

Het verdrag is op 26 mei 1997 door de Raad vastgesteld en op dezelfde dag door de vertegenwoordigers van alle lidstaten ondertekend.

2. VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD

Aangezien het verdrag van 26 mei 1997 inzake de 'toezending van stukken' niet voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam is geratificeerd, zijn de bepalingen ervan niet van kracht. Dit verdrag is een van de slechts twee concrete resultaten op het gebied van justitiële samenwerking die onder het Verdrag van Maastricht zijn behaald. Het beoogt de praktische moeilijkheden op te lossen waarmee de burgers in hun dagelijks leven worden geconfronteerd. De omzetting in een communautair instrument zal met name tot gevolg hebben dat de tenuitvoerlegging in de gehele EU binnen afzienbare termijn begint op een bekende datum.

Doel



Dit voorstel voor een richtlijn, waarbij voor de eerste maal (4) wordt gebruikgemaakt van het recht van initiatief op het 'gecommunautariseerde' gebied justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, beoogt de toezending tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken voor betekening of kennisgeving te verbeteren en te versnellen. Dit voorstel vervangt de inhoud van het verdrag inzake de 'toezending van stukken', waarbij de continuïteit van de als gevolg van onderhandelingen behaalde resultaten grotendeels wordt gewaarborgd. De Commissie neemt derhalve het grootste deel van de inhoud van het genoemde verdrag over in de vorm van een voorstel voor een richtlijn.

Verwijzing naar het voorstel tot omwerking van 'Brussel II'.

Rechtsgrondslag



De materie waarop het genoemde verdrag betrekking heeft, valt reeds onder artikel 65 van het EG-Verdrag en de rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 61, onder c), van het EG-Verdrag.

De gekozen vorm (een richtlijn) is gerechtvaardigd gezien de verplichtingen die aan de lidstaten worden opgelegd; de nationale instanties hebben de bevoegdheid te beslissen over de vorm en de middelen die worden gebruikt om de bij dit besluit vastgestelde doelstellingen te bereiken.

Dit besluit moet worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 67 van het EG-Verdrag, waarin is bepaald dat de Raad gedurende een overgangsperiode van vijf jaar op voorstel van de Commissie of op initiatief van een lidstaat en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen maatregelen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vaststelt.

De nieuwe Titel IV van het EG-Verdrag, waaronder de materie valt waarop dit voorstel voor een richtlijn betrekking heeft, is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland, behalve wanneer deze landen overeenkomstig de bepalingen van het aan de Verdragen gehechte Protocol te kennen geven dat zij wensen deel te nemen. Deze landen hebben tijdens de Raad Justitie en binnenlandse zaken van 12 maart 1999 hun wens kenbaar gemaakt om ten volle te worden betrokken bij de werkzaamheden van de Gemeenschap op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken. Zij moeten te gelegener tijd de procedure van artikel 3 van het Protocol starten.

Titel IV van het EG-Verdrag is overeenkomstig het protocol betreffende de positie van Denemarken evenmin op dit land van toepassing. Denemarken kan evenwel te allen tijde te kennen geven dat het niet langer een beroep wenst te doen op dit protocol. Tot op heden heeft Denemarken niet te kennen gegeven de procedure van artikel 3 van het Protocol te willen starten.

Dit voorstel is dan ook opgesteld op basis van de huidige situatie. Indien de richtlijn op een of meer van deze lidstaten van toepassing wordt, moeten passende wijzigingen worden aangebracht.

3.

Motivering van het voorstel


IN HET LICHT VAN HET EVENREDIGHEIDS- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL

Wat zijn de doelstellingen van de beoogde actie, en hoe verhouden zij zich tot de op de Gemeenschap rustende verplichtingen?

Het voorstel heeft ten doel het systeem voor betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken binnen de interne markt te verbeteren en te vereenvoudigen. Dit ligt in het verlengde van de doelstelling van de Europese Unie om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is en rechtzoekenden hun rechten kunnen laten gelden met dezelfde waarborgen als voor de rechtbanken van hun land. Om een dergelijke ruimte geleidelijk tot stand te brengen neemt de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.

Voldoet de beoogde actie aan het subsidiariteitsbeginsel?

De doelstellingen ervan kunnen niet door de lidstaten afzonderlijk worden verwezenlijkt en moeten dus wegens de grensoverschrijdende gevolgen op communautair niveau worden verwezenlijkt.

Staat de wijze van optreden van de Gemeenschap in verhouding tot de beoogde doelstellingen?

De voorgestelde actie beperkt zich tot het minimum dat vereist is om deze doelstellingen te bereiken en gaat niet verder dan hetgeen voor dit doel nodig is.

4. ONDERZOEK VAN DE BEPALINGEN VAN HET VOORSTEL

4.1. Algemene doelstelling

Evenals het verdrag dat zij vervangt, ligt de richtlijn geheel in de lijn van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1965 waarvan zij een aantal oplossingen overneemt, maar draagt zij ook vernieuwingen aan die zijn opgebouwd rond vier hoofdpunten.

Ten eerste worden in de richtlijn, teneinde vertragingen als gevolg van de toezending van stukken tussen de achtereenvolgende tussenpersonen te voorkomen, directere betrekkingen ingesteld tussen de personen of instanties die verantwoordelijk zijn voor de toezending van de stukken en die welke de betekening of de kennisgeving moeten uitvoeren of laten uitvoeren.

Vervolgens biedt de richtlijn een aantal praktische middelen waarmee de taak van de rechtsbeoefenaren kan worden vergemakkelijkt, zoals moderne communicatiemiddelen, een volledig en gemakkelijk te gebruiken formulier evenals naam- en adressen van de door de staten aangewezen ontvangende instanties.

Voorts worden in de richtlijn met name nieuwe regels voor het vertalen van de stukken ingevoerd met als doel de rechten van de partijen te beschermen.

Bovendien wordt in de richtlijn een raadgevend comité opgericht dat de Commissie moet bijstaan bij de tenuitvoerlegging van de toepassingsbepalingen.

De richtlijn vervangt het systeem voor kennisgeving van stukken bedoeld in artikel IV van het protocol bij het Verdrag van Brussel van 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (5) en het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, in de betrekkingen tussen de lidstaten die partij zijn bij deze verdragen.

PB C 27 van 26.1.1998, blz. 24.

4.2. Continuïteit

De Commissie heeft de inhoud van het verdrag grotendeels overgenomen en daarbij de continuïteit van de onderhandelingen zoveel mogelijk gewaarborgd, maar de bepalingen weggelaten die niet verenigbaar zijn met de aard van het voorgestelde besluit en het raamwerk van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken ingevolge het Verdrag van Amsterdam.

Aangezien de bepalingen van het verdrag en die van de richtlijn grotendeels overeenstemmen, is het onderzoek van de bepalingen van dit voorstel gebaseerd op het toelichtend verslag over het verdrag, dat op 26 juni 1997 door de Raad werd goedgekeurd (6).

PB C 261 van 27.8.1997.

4.3. Aanpassing

Gezien de evidente verschillen tussen de twee instrumenten wijkt de richtlijn evenwel op een aantal punten af van de tekst van het verdrag:

- de bevoegdheid van het Hof van Justitie: in tegenstelling tot artikel 17 van het verdrag behoeft de richtlijn de rol van het Hof van Justitie op dit gebied niet te omschrijven, gezien artikel 68 van het EG-Verdrag;

- de tenuitvoerlegging van de toepassingsbepalingen: in tegenstelling tot artikel 18 van het verdrag, waarbij bij de Raad een uitvoerend comité wordt opgericht dat belast is met de tenuitvoerlegging van het verdrag, verleent de richtlijn overeenkomstig de artikelen 202 en 211 van het EG-Verdrag de bevoegdheid ter uitvoering van de toepassingbepalingen aan de Commissie, bijgestaan door een raadgevend comité (procedure I, 'comitologie-besluit' (7));

Besluit nr. 373 van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 197 van 18.7.1987).

- het verband met andere overeenkomsten of regelingen: artikel 20 van het verdrag van 1997 sluit een nauwere samenwerking tussen de lidstaten niet uit. In de voorgestelde richtlijn is een aan andere communautaire besluiten ontleende bepaling van dezelfde strekking opgenomen die het de lidstaten toestaat de toezending van de stukken individueel of in samenwerking te versnellen. Van deze mogelijkheid kan alleen onder toezicht van de Commissie worden gebruikgemaakt: zij moet in kennis worden gesteld van de desbetreffende ontwerp-bepalingen. Voorts heeft de richtlijn krachtens artikel 20, wat de toezending van de stukken voor betekening en kennisgeving betreft, voorrang boven de desbetreffende bepalingen van de door de lidstaten gesloten overeenkomsten, met name het Protocol bij het Verdrag van Brussel van 1968 en de Verdragen van 's-Gravenhage van 1954 en 1965.

- de voorbehouden: in tegenstelling tot het verdrag (artikel 23) staat de richtlijn geen voorbehouden toe, maar wel overgangsregelingen of specifieke regelingen (artikel 2, lid 3; artikel 9, lid 3; artikel 13, lid 2; artikel 15, lid 2), waarvan de Commissie in kennis moet worden gesteld en die in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen moeten worden gepubliceerd;

- de bepalingen inzake de vorm: de artikelen 24, 25 26 en 27 van het verdrag horen in een communautair instrument niet thuis. Wat de inwerkingtreding van de richtlijn betreft, zijn de artikelen 249 en 254 van het EG-Verdrag volledig van toepassing. Voorts ziet de Commissie overeenkomstig artikel 211 van het EG-Verdrag toe op de tenuitvoerlegging van de richtlijn (een rol die door het verdrag aan het uitvoerend comité werd verleend), stelt zij eventuele wijzigingen voor en brengt zij de lidstaten en het grote publiek op de hoogte van de mededelingen en kennisgevingen waarin de richtlijn voorziet, door ervoor te zorgen dat deze in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen worden gepubliceerd (artikelen 2, 3, 4, 9, 10, 13, 14, 15 en 19.)

4.4. Vergelijkende tabel

Verdrag 1997Voorstel voor een
richtlijn

Preambule // Geschrapt

// Overweging 1 (doelstelling)

// Overweging 2 (doel van het voorstel)

// Overweging 3 (gebied)

// Overweging 4 (subsidiariteit en complementariteit)

// Overweging 5 (verdrag/continuïteit)

// Overweging 6 (beginsel van gedecentraliseerde toezending)

// Overweging 7 (wijze van toezending/formulier)

// Overweging 8 (weigering van betekening)

// Overweging 9 (termijn)

// Overweging 10 (taal)

// Overweging 11 (datum van betekening)

// Overweging 12 (voorrang/andere regelingen)

// Overweging 13 (bescherming van gegevens)

// Overweging 14 (uitvoeringsbevoegdheid/comitologie)

// Overweging 15 (verslag/wijziging)

// Overweging 16 (situatie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken)

Art. 1 // Art. 1

Art. 2 // Art. 2

Art. 3 // Art. 3

Art. 4 // Art. 4

Art. 5 // Art. 5

Art. 6 // Art. 6

Art. 7 // Art. 7

Art. 8 // Art. 8

Art. 9 // Art. 9

Art. 10 // Art. 10

Art. 11 // Art. 11

Art. 12 // Art. 12

Art. 13 // Art. 13

Art. 14 // Art. 14

Art. 15 // Art. 15

Art. 16 // Art. 16

Art. 17 (bevoegdheid van het Hof) // Art. 17 (toepassing)

Art. 18 (uitvoerend comité) // Art. 18 (comitologie – raadgevend comité)

Art. 19 (toepassing van de artikelen 15 en 16 van het Verdrag van s-Gravenhage) // Art. 19 (niet-verschenen verweerder overgenomen uit de artikelen 15 en 16 van het Verdrag van s-Gravenhage)

Art. 20 (verband met andere overeenkomsten) // Art. 20 (voorrang van de richtlijn)

Art. 21 (rechtshulp) // Art. 21 (rechtshulp)

Art. 22 // Art. 22

// Art. 23 (bekendmaking)

Art. 23 (voorbehouden) // Art. 24 (nieuw onderzoek)

Art. 24 (aanneming en inwerkingtreding) // Art. 25 (omzetting)

Art. 25 (toetreding) // Art. 26 (inwerkingtreding)

Art. 26 (wijzigingen) // Art. 27 (geadresseerden)

Art. 27 (depositaris en bekendmaking) //

Artikelsgewijze toelichting



Hoofdstuk I – Algemene bepalingen

Artikel 1 - Werkingssfeer

In lid 1 wordt de werkingssfeer van de richtlijn gedefinieerd. Zo staat erin dat de richtlijn de betrekkingen tussen lidstaten van de Europese Unie voor de toezending van stukken in burgerlijke of in handelszaken regelt.

Voorts betreft de richtlijn de toezending ter betekening of kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken. In de richtlijn staat geen definitie van het begrip 'gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken'.

Onder gerechtelijke stukken moeten uiteraard de stukken worden verstaan die betrekking hebben op een gerechtelijke procedure. Een scherpe definitie van buitengerechtelijke stukken lijkt niet mogelijk. Te denken valt aan stukken opgesteld door een deurwaarder, zoals een notariële akte of een deurwaardersexploot of aan stukken van een officiële instantie van de lidstaat of ook aan stukken die op grond van hun inhoud en belang volgens een officiële procedure aan de geadresseerden toegezonden en ter kennis gebracht moeten worden.

Tot slot geeft de richtlijn, evenals de vele andere overeenkomsten waarin deze termen worden gebruikt, geen definitie van het begrip burgerlijke of handelszaken en verwijst het ook niet naar de definitie die in de verzendende of de aangezochte lidstaat geldt.

Wat dat betreft, kan tussen de verschillende overeenkomsten in het kader van de Europese Unie enige samenhang worden bereikt door terug te vallen op de door het Hof van Justitie gegeven uitlegging van het begrip burgerlijke en handelszaken, hierin bestaande dat moet worden uitgegaan van een autonome definitie, aan de hand van de doelstellingen en de opzet van het instrument en de algemene beginselen die de nationale rechtsstelsels gemeen hebben. Niettemin is het begrip burgerlijke en handelszaken ruimer dan het materiële toepassingsgebied van het Verdrag van Brussel van 1968.

Strafzaken en belastingzaken vallen in de eerste plaats buiten het begrip, civiele vorderingen in dergelijke zaken echter niet. Een soepele interpretatie van deze termen lijkt evenwel op zijn plaats om de rechten van de betrokken partijen en vooral de rechten van de verdediging te beschermen.

Het tweede lid is in artikel 1 opgenomen teneinde de aangezochte lidstaat te ontslaan van iedere verantwoordelijkheid betreffende de betekening of kennisgeving van een stuk wanneer het adres van de geadresseerde niet bekend is.

Dit lid houdt echter niet in dat de instantie van de aangezochte lidstaat die een verzoek tot betekening of kennisgeving ontvangt van een akte aan een geadresseerde waarvan het adres niet volledig of niet juist is, geen onderzoek hoeft te verrichten met de middelen waarover zij beschikt.

Indien het adres van een geadresseerde ondanks het gebruik van deze middelen niet kan worden achterhaald, is het wenselijk dat het stuk zo snel mogelijk wordt teruggestuurd naar de verzendende instantie.

Artikel 2 - Verzendende en ontvangende instanties

In artikel 2 wordt een rechtstreekse toezending van de stukken ter betekening of kennisgeving tussen gedecentraliseerde instanties geregeld. Dit systeem, dat een nieuwe stap vooruit betekent op het gebied van justitiële samenwerking tussen lidstaten, is een van de essentiële vernieuwende elementen van de richtlijn.

Om een einde te maken aan de omslachtige toezending via diplomatieke weg, wat de enige mogelijkheid is tussen staten die niet gebonden zijn door verdragen op dit gebied, worden in sommige overeenkomsten centrale autoriteiten aangewezen die de stukken meestal trapsgewijs aan de geadresseerden moeten doen toekomen, maar deze richtlijn is erop gericht dat de etappes tussen de verzending van een stuk in de verzendende lidstaat en de betekening of kennisgeving ervan in de aangezochte lidstaat vervallen.

Derhalve moeten de lidstaten deurwaarders, gerechtelijke of administratieve instanties aanwijzen of andere personen die beschikken over de bevoegdheden en de middelen waarmee zij zich kunnen kwijten van de opdrachten die aan de verzendende en ontvangende instanties worden toevertrouwd. De lidstaten worden bij de richtlijn echter niet verplicht deze middelen te leveren aan de particuliere instanties die zij eventueel aanwijzen.

De lidstaten mogen ook één instantie aanwijzen die voor een territoriaal gebied zowel de functie van verzendende als van ontvangende instantie vervult, maar zij mogen ook afzonderlijke instanties aanwijzen.

Federale staten, staten waar verschillende rechtsstelsels gelden en staten met autonome territoriale structuren kunnen meerdere van deze instanties aanwijzen.

In afwijking van het principe van decentralisatie mogen zij echter ook verklaren dat zij voor hun gehele grondgebied één enkele instantie aanwijzen als verzendende instantie en één als ontvangende instantie, of zij mogen één instantie aanwijzen die beide functies vervult. Een en ander mag echter niet leiden tot vertraging in de procedure van betekening of kennisgeving.

Deze gecentraliseerde instanties worden voor vijf jaar aangewezen. De Commissie is overeenkomstig artikel 23 (nieuw onderzoek) belast met toezicht op de werking van de gedecentraliseerde instanties en moet zich ervan verzekeren dat zij doeltreffend zijn. De lidstaten die een gecentraliseerde instantie hebben aangewezen, kunnen, na evaluatie van de in dat kader ingewonnen inlichtingen, vervolgens de voorkeur geven aan gedecentraliseerde instanties, gezien de resultaten die zijn verkregen in de lidstaten die van meet af aan decentralisatie hebben toegepast. De verklaring kan echter telkens met vijf jaar worden verlengd.

Bovendien moeten de lidstaten krachtens lid 4 de gegevens verstrekken betreffende de ontvangende instanties die zij hebben aangewezen en waarover de verzendende instanties van de andere lidstaten moeten beschikken om de stukken te kunnen toezenden.

De door de lidstaten aangewezen instanties krijgen de beschikking over een handleiding met alle nuttige informatie, die overeenkomstig artikel 18 van de richtlijn door de Commissie zal worden opgesteld en jaarlijks zal worden bijgewerkt.

Artikel 3 - Centrale instantie

Om ervoor te zorgen dat de verzendende en ontvangende instanties problemen kunnen oplossen die zich kunnen voordoen bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn en die niet kunnen worden opgelost door contacten op hun niveau, worden in de richtlijn centrale instanties ingesteld die belast zijn met het oplossen van deze problemen door middel van een directe verbinding tussen de verzendende instantie en de centrale instantie van de aangezochte staat.

Zo wordt onder a) aan de verzendende instantie de mogelijkheid geboden aan de centrale instantie van een andere staat om informatie te verzoeken. Dit verzoek kan bijvoorbeeld tot doel hebben vast te stellen welke de ontvangende instantie is waaraan een stuk moet worden gezonden ter betekening of kennisgeving, wanneer de gegevens waarover de verzendende instantie beschikt ontoereikend zijn.

Punt b) kan betrekking hebben op een speciaal geval of op problemen van meer algemene aard. Zo kan een verzendende instantie zich wenden tot de centrale instantie van een andere lidstaat als ze al enige tijd geleden een stuk heeft toegezonden aan de ontvangende instantie van deze lidstaat, maar ondanks herhaalde verzoeken nog geen mededelingen heeft gekregen over wat er met de toezending zal gebeuren. Zij kan ook aan de centrale instantie de moeilijkheden melden die zij herhaaldelijk ondervindt in haar betrekkingen met één van haar ontvangende instanties.

Punt c) biedt de mogelijkheid om aan de centrale instantie van de aangezochte lidstaat te verzoeken een stuk te zenden aan de ontvangende instantie die bevoegd is voor de betekening en kennisgeving ervan, maar deze mag, zoals in de tekst staat, slechts 'in buitengewone omstandigheden' worden gebruikt. De rechtstreekse behandeling van verzoeken om toezending valt namelijk in principe niet onder de bevoegdheden van de centrale instantie, maar onder die van de ontvangende instantie.

Voorts bevat de richtlijn een aantal bepalingen op grond waarvan de verzendende en de ontvangende instanties problemen kunnen oplossen die zich voordoen bij een verzoek om betekening of kennisgeving, welke bepalingen moeten worden toegepast alvorens een beroep kan worden gedaan op de centrale instantie.

Dus, als niet vastgesteld kan worden welke ontvangende instantie territoriaal bevoegd is, is dat geen reden om het stuk toe te zenden aan de centrale instantie, maar wel om een verzoek om informatie te doen krachtens punt a) van artikel 3.

Indien men het adres van de geadresseerde van een stuk niet heeft kunnen achterhalen of indien het opgegeven adres verkeerd is en de ontvangende instantie daardoor geen gevolg kan geven aan een verzoek om betekening of kennisgeving, mag de akte in geen geval worden toegezonden aan de centrale instantie. Dan doet zich de in lid 2 van artikel 1 van de richtlijn bedoelde situatie voor, namelijk dat de richtlijn niet van toepassing is wanneer het adres van de geadresseerde onbekend is.

Daarentegen kan het toezenden van een stuk aan een centrale instantie wel gerechtvaardigd zijn indien ondanks herhaalde verzoeken en na verloop van een redelijke tijd een antwoord uitblijft op de vraag welke ontvangende instantie territoriaal bevoegd is voor de betekening of kennisgeving van een stuk.

Meer in het algemeen kan de toezending van een stuk aan de centrale instantie van de aangezochte lidstaat bijvoorbeeld worden toegestaan wanneer een rechtbank waarvan een dienst als ontvangende instantie is aangewezen, of een kantoor van een gerechtsdeurwaarder door brand is verwoest of wanneer de diensten van de aangezochte lidstaat door een algemene staking of een natuurramp volledig zijn lamgelegd in het gebied waarin de betekening of kennisgeving van het stuk moet plaatsvinden.

De verzendende instantie moet, hoe dan ook, aan de hand van deze richtsnoeren, bepalen of er sprake is van de buitengewone omstandigheden die de toezending van een stuk aan de centrale instantie van de aangezochte lidstaat rechtvaardigen.

De Commissie ziet overeenkomstig artikel 23 (nieuw onderzoek) toe op de toepassing van artikel 3, onder c).

Tot slot lijkt het raadzaam dat de staten die partij zijn bij het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 de centrale autoriteit die zij overeenkomstig artikel 2 van dit verdrag hebben aangewezen ook aanwijzen als centrale instantie.

Hoofdstuk II - Gerechtelijke stukken

Afdeling 1 - Verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken

In deze afdeling staan de regels voor de belangrijkste wijze van toezending van stukken.

Artikel 4 - Verzending van stukken

Om het hele proces van toezending en betekening of kennisgeving van het stuk te bespoedigen, moet de verzendende instantie ervoor zorgen dat het stuk zo snel mogelijk rechtstreeks wordt verzonden naar de instantie die bevoegd is om het in ontvangst te nemen. Om te bepalen welke ontvangende instantie bevoegd is om het stuk in ontvangst te nemen in verband met het adres van de geadresseerde, raadpleegt de verzendende instantie de door de Commissie opgestelde handleiding.

De richtlijn bevat geen lijst van de mogelijke toezendingsmiddelen. Door de mogelijkheid open te laten om ieder geschikt middel te gebruiken, kan een keuze worden gemaakt afhankelijk van de procedures die volgens het nationale recht toegestaan zijn, de omstandigheden in het desbetreffende geval en de wijze waarop de verbinding met de bevoegde ontvangende instantie tot stand kan komen.

Deze soepelheid wat betreft de te gebruiken middelen mag echter de geadresseerde van het stuk niet benadelen. Daarom staat in de richtlijn dat de ontvangen tekst moet overeenstemmen met de verzonden tekst en dat alle vermeldingen daarin goed leesbaar moeten zijn. Zo niet, dan moeten de stukken onverwijld worden teruggestuurd naar de verzendende instantie, samen met het formulier waarvan de rubriek 'Verklaring van de terugzending van aanvraag en stuk' volledig ingevuld moet zijn.

In de handleiding kan de verzendende instantie vinden welke middelen kunnen worden gebruikt in haar betrekkingen met de ontvangende instanties van deze lidstaat. Bij de jaarlijkse bijwerking kunnen technische innovaties die zijn opgetreden, zoals de middelen die recentelijk door de ontvangende instanties zijn toegelaten, in de handleiding worden opgenomen.

De stukken die door de verzendende instantie worden toegezonden, moeten vergezeld gaan van een formulier dat is opgesteld volgens het aan de richtlijn gehechte en dus in alle talen bestaande model voor aanvraag om betekening of kennisgeving.

In de richtlijn staat geen enkel voorschrift betreffende de taal waarin de voorgedrukte vermeldingen van het formulier gesteld moeten zijn. De verzendende instanties zijn dus vrij om bijvoorbeeld formulieren te gebruiken die in hun officiële taal gesteld zijn of in de officiële taal van de ontvangende instantie, of in de taal van de Europese Unie waarvan de aangezochte staat heeft opgegeven dat hij haar overeenkomstig lid 3 zal aanvaarden.

Voorts moet de verzendende instantie het formulier invullen in de officiële taal of een van de officiële talen van de ontvangende instantie of in de taal die deze staat heeft aanvaard overeenkomstig lid 3. De verzendende instantie kan bepalen welke taal voor dit doel kan worden gebruikt door de handleiding te raadplegen waarin de volgende gegevens staan:

a) enerzijds:

- de enige officiële taal van de aangezochte lidstaat die gebruikt kan worden;

- de verschillende officiële talen van de aangezochte lidstaat die gebruikt mogen worden;

- van de officiële talen van de aangezochte lidstaat de taal die gebruikt moet worden in verband met het adres van de geadresseerde;

b) anderzijds:

- een andere taal van een van de lidstaten van de Europese Unie waarvan de aangezochte lidstaat heeft verklaard dat hij haar aanvaardt.

De verzendende instantie kan naar keuze de geschikte taal in punt a) hierboven gebruiken of de taal van punt b) hierboven.

Overigens zij opgemerkt dat de meeste vermeldingen die op het aan de richtlijn gehechte formulier moeten voorkomen niet hoeven te worden vertaald en dat de Commissie de taak krijgt een woordenlijst op te stellen met in alle talen van de Unie de belangrijkste juridische termen die nodig kunnen zijn om het formulier in te vullen.

Veel verdragen bevatten een vrijstelling van legalisatie. Het is natuurlijk uitgesloten, zeker binnen de Unie, om de legalisatie te eisen van de stukken die alleen ter betekening of kennisgeving worden toegezonden.

In artikel 49 van het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 wordt overigens bepaald dat geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geëist door een rechterlijke instantie van een lidstaat waaraan een verzoek is gericht om een exequatur van een in een andere lidstaat gedane uitspraak.

Lid 5 van dit artikel biedt de mogelijkheid het stuk in tweevoud toe te zenden aan de ontvangende instantie en teruggave te verlangen van een van deze exemplaren, maar lijkt alleen van toepassing te zijn wanneer de stukken via traditionele wegen zoals de post toegezonden worden. De praktijk zal echter moeten worden aangepast telkens wanneer er in de toekomst nieuwe bruikbare middelen worden geïntroduceerd.

Op het aanvraagformulier dat samen met het stuk wordt toegezonden kan de verzendende instantie de voor de ontvangende instantie nodige aanwijzingen geven.

Artikel 5 - Vertaling van stukken

Wanneer een stuk met het oog op betekening of kennisgeving naar een andere lidstaat moet worden gezonden wijst de verzendende instantie de aanvrager erop dat de geadresseerde overeenkomstig artikel 8 kan weigeren het stuk in ontvangst te nemen wegens de taal waarin het gesteld is.

De richtlijn zegt niets over de mogelijke rechtsgevolgen van zo'n weigering; de rechter zal zich hierover moeten uitspreken.

De verzendende instantie moet dus de aandacht van de aanvrager vestigen op de risico's die hij kan lopen wat betreft de termijnen, de doeltreffendheid of de regelmatigheid van de procedure wanneer hij de vertaling, die nodig kan blijken, niet laat maken.

Wanneer de aanvrager ervoor kiest het stuk te laten vertalen moet hij de kosten voor de vertaling voorschieten, maar deze regel belet niet dat, als de wetgeving in de lidstaat waarin de procedure zich afspeelt daarin voorziet, naderhand een besluit wordt genomen over de betaling van de kosten en dat zodoende eventueel het gehele betaalde bedrag of een gedeelte daarvan aan de aanvrager wordt terugbetaald.

Onder 'aanvrager' wordt steeds verstaan de partij die belang heeft bij de toezending van het stuk, en dus niet de rechterlijke instantie.

Artikel 6 - Ontvangst van stukken door de ontvangende instantie

In lid 1 wordt geregeld dat de verzendende instantie door de ontvangende instantie op de hoogte wordt gebracht van de ontvangst van de toegezonden stukken. De nadruk wordt gelegd op een spoedig antwoord dat door de ontvangende instantie moet worden gestuurd, aangezien bepaald wordt dat zo spoedig mogelijk langs de snelst mogelijke weg een ontvangstbewijs moet worden gestuurd. Het zou derhalve wenselijk zijn als de ontvangende instanties zouden trachten het ontvangstbewijs direct na ontvangst van de stukken aan de verzendende instanties te sturen.

De ontvangende instantie hoeft de verzendende instantie slechts een exemplaar terug te sturen van het met de stukken toegezonden formulier voor een aanvraag om betekening of kennisgeving, na het gedeelte 'Bevestiging van ontvangst' (rubriek 8 van het formulier) te hebben ingevuld.

Na ontvangst van het ontvangstbewijs kan de verzendende instantie ervan uitgaan dat het door haar toegezonden document goed is aangekomen bij de bevoegde ontvangende instantie.

Wanneer binnen een redelijke termijn na het verstrijken van de termijn van zeven dagen geen ontvangstbewijs wordt ontvangen zou de verzendende instantie hieruit echter kunnen concluderen dat de stukken zoek zijn geraakt en dat ze nogmaals moeten worden toegezonden, wat ertoe kan leiden dat de verschillende zendingen worden verward.

Met lid 2 wordt beoogd te voorkomen dat het stuk en de aanvraag om betekening of kennisgeving aan de verzendende instantie worden teruggestuurd terwijl een eenvoudig verzoek om informatie of om aanvullende stukken voldoende was geweest om de problemen op te lossen waardoor de ontvangende instantie de betekening of kennisgeving niet kan uitvoeren of laten uitvoeren.

Lid 3 betreft de gevallen waarin de ontvangende instantie niet kan ingaan op het verzoek om betekening of kennisgeving, ook niet als er aanvullende inlichtingen of documenten ontvangen zijn.

Er worden twee gevallen genoemd: een aanvraag die kennelijk buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn valt en het geval waarin de betekening of kennisgeving niet mogelijk is omdat niet aan de in de richtlijn vastgelegde vormvoorschriften is voldaan.

Het eerste geval kan bijvoorbeeld een aanvraag betreffen voor betekening of kennisgeving betreffende een fiscale procedure.

Het tweede geval kan bijvoorbeeld slaan op aanvragen betreffende onleesbare stukken of stukken die niet vergezeld gaan van een aanvraag, of een aanvraag betreffende een geadresseerde waarvan men het adres niet heeft kunnen achterhalen.

Dit lid kan ook betrekking hebben op gevallen waarin in het geheel geen antwoord wordt ontvangen, althans niet binnen een redelijke termijn, op het verzoek om inlichtingen of aanvullende stukken dat de ontvangende instantie overeenkomstig lid 2 heeft gedaan.

De aanvragen die per abuis zijn verzonden naar een ontvangende instantie van een andere lidstaat dan die op welks grondgebied de geadresseerde zich bevindt, evenals de aanvragen die een speciale wijze van betekening of kennisgeving vereisen die onverenigbaar is met het plaatselijke recht, moeten ook worden teruggestuurd naar de verzendende instantie.

Lid 4 wil ook voorkomen dat stukken aan de verzendende instantie worden geretourneerd met als enige reden dat de ontvangende instantie die ze heeft ontvangen niet de territoriaal bevoegde ontvangende instantie van de aangezochte lidstaat is. Daarom wordt bepaald dat het stuk door de niet bevoegde ontvangende instantie wordt doorgezonden naar de bevoegde instantie van dezelfde lidstaat.

Voor deze doorzending gelden de voorwaarden van artikel 4, dus rechtstreeks en zo spoedig mogelijk langs iedere geschikte weg. Aangezien een tweede toezending vertraging oplevert, moet ze zeer snel worden uitgevoerd.

Om te voorkomen dat de verzendende instantie in onwetendheid blijft verkeren over deze doorzending wordt in de richtlijn bepaald dat de niet bevoegde ontvangende instantie die het stuk heeft doorgezonden, evenals de bevoegde ontvangende instantie, allebei een kennisgeving sturen aan de verzendende instantie.

De territoriaal bevoegde instantie stuurt de verzendende instantie direct na ontvangst van het stuk of in ieder geval binnen zeven dagen op de snelst mogelijke manier een ontvangstbewijs overeenkomstig lid 1.

Artikel 7 - Betekening of kennisgeving van stukken

De verzendende instantie deelt de ontvangende instantie door middel van de aanwijzingen op het aanvraagformulier mee welke vorm van betekening of kennisgeving wordt verlangd.

Indien de verlangde vorm van betekening of kennisgeving niet verenigbaar is met de wetgeving van de aangezochte staat, vindt de betekening of de kennisgeving overeenkomstig die wetgeving plaats als de verzendende instantie hierom heeft verzocht. Dezelfde regeling geldt als de verzendende instantie geen specifieke vorm verlangt.

Dit verzoek kan in punt 5.2.1 van het formulier worden gedaan.

In lid 2 wordt aan de ontvangende instantie de verplichting opgelegd de procedure van betekening of kennisgeving spoedig ten uitvoer te leggen. De instantie moet de noodzakelijke handelingen onmiddellijk verrichten of doen verrichten. Gezien de moeilijkheden die zich eventueel kunnen voordoen is echter een termijn van een maand bepaald die moet volstaan om de procedure van betekening of kennisgeving af te ronden.

De tweede zin moet niet zodanig worden uitgelegd dat de ontvangende instantie haar verplichting om de noodzakelijke handeling uit te voeren of te doen uitvoeren kan verwaarlozen en vervolgens de verzendende instantie kan meedelen dat niet alles is gedaan om de betekening of kennisgeving binnen de gestelde termijn te laten plaatsvinden.

In deze zin wordt de ontvangende instantie verplicht de verzendende instantie op de hoogte te brengen van het feit dat de procedures voor de betekening of kennisgeving nog niet tot een goed einde konden worden gebracht.

Het kan immers voorkomen dat de betekening of kennisgeving niet binnen een maand heeft kunnen plaatsvinden, maar dat dat wel mogelijk is binnen een redelijke termijn. Dan moet de ontvangende instantie na een maand toch het certificaat in het formulier toezenden aan de verzendende instantie.

Artikel 8 - Weigering van ontvangst van een stuk

Artikel 8 betreffende het taalgebruik is alleen van toepassing op de stukken zelf.

Om de belangen van de geadresseerde te beschermen, stelt de richtlijn als beginsel dat het stuk vertaald moet worden in de officiële taal van de staat van bestemming of, als deze staat meer officiële talen kent, de taal of een van de talen van de plaats van betekening of kennisgeving.

Soms kan een vertaling echter nodeloos duur zijn of zelfs indruisen tegen de belangen van de geadresseerde, bijvoorbeeld als hij onderdaan is van de staat van toezending of hoe dan ook de taal van die staat kent.

Wel is het zo dat als het stuk in de officiële taal van de aangezochte staat of in de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats van betekening of kennisgeving gesteld of vertaald is, de geadresseerde het niet op die grond kan weigeren.

Als het stuk echter niet vertaald is, kan hij het weigeren indien hij de taal waarin het gesteld is niet kent.

Volgens de richtlijn hoeft het stuk dat de aanvrager toezendt echter niet opgesteld of vertaald te zijn in een van de bovengenoemde talen, maar mag de geadresseerde de ontvangst van het stuk weigeren omdat de regels niet zijn nageleefd.

Ontstaat er een geschil over de vraag of de geadresseerde van het stuk een taal begrijpt, dan moet dit geschil opgelost worden volgens de toepasselijke regels, bijvoorbeeld door voor de rechter die de procedure behandelt in het kader waarvan het stuk is toegezonden, het punt van de regelmatigheid van de betekening of kennisgeving aan de orde te stellen.

De ontvangende instantie moet de geadresseerde laten weten dat hij het stuk mag weigeren als het niet is opgesteld in een van de officiële talen van de plaats van betekening of kennisgeving of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt.

Zij kan de plicht tot informatie die dit lid haar oplegt op verschillende manieren uitvoeren. De geschikte manieren zullen in iedere lidstaat nader worden aangeduid, afhankelijk van de regels die voor de betekening of de kennisgeving van stukken gelden.

Wanneer de betekening of kennisgeving van de stukken geschiedt door overhandiging aan de geadresseerde persoonlijk door een speciaal hiervoor aangestelde functionaris, kan deze de informatie mondeling verstrekken.

Indien de betekening of kennisgeving van de stukken daarentegen over de post plaatsvindt, kan de informatie worden verstrekt door middel van een bijlage bij de aan de geadresseerde geadresseerde stukken.

In ieder geval moet in punt 12, onder c), van het certificaat van betekening of kennisgeving worden vermeld op welke wijze deze informatie aan de geadresseerde ter kennis is gebracht.

Indien de geadresseerde het stuk op grond van de gebruikte taal weigert, is het wenselijk dat hij dit binnen een redelijke termijn laat weten, zodat de procedure geen vertraging oploopt.

Er zij op gewezen dat lidstaten bij verdrag kunnen zijn overeengekomen dat hun officiële taal door de andere partijen als een van hun officiële talen wordt beschouwd. Dit is het geval met de Noordse staten die verklaard hebben, overeenkomstig het bepaalde in de Noordse overeenkomst van 1974, zonder onderscheid het Deens, het Noors en het Zweeds te zullen gebruiken.

Om de verzendende instantie en de aanvrager in staat te stellen de maatregelen te treffen die zij wenselijk achten, moet de ontvangende instantie die kennis krijgt van een weigering van het stuk door de geadresseerde, de verzendende instantie hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen.

Artikel 9 - Datum van betekening of kennisgeving

In dit artikel worden de criteria bepaald inzake de datum die moet worden aangehouden voor betekening of kennisgeving van een stuk.

De betekening of kennisgeving van een stuk heeft in de meeste gevallen namelijk rechtsgevolgen en het kan van belang zijn te weten op welk moment zij hebben plaatsgevonden.

Gezien de verschillen die er in de verschillende lidstaten van de Unie bestaan zowel wat betreft de formele regels inzake de betekening of kennisgeving van stukken als wat betreft de materiële regels, wordt niet in alle lidstaten dezelfde datum in acht genomen.

Bij de opstelling van het verdrag van 1997 is gezocht naar een bepaling die in de betrekkingen tussen de lidstaten van de Unie de nationale rechtsregels zou kunnen vervangen en dat heeft geleid tot de aanneming van artikel 9.

Lid 1 stelt als regel dat de datum van de betekening of de kennisgeving de datum is waarop deze handeling overeenkomstig de wetgeving van de aangezochte staat is verricht. Het heeft tot doel de rechten van de geadresseerde te beschermen.

Lid 2 beschermt daarentegen de rechten van de aanvrager die er belang bij kan hebben binnen een bepaalde termijn of op een bepaalde datum te handelen. In dat geval leek het wenselijk de aanvrager de gelegenheid te geven zijn rechten te doen gelden op een datum die hij zelf kan vaststellen zodat hij niet afhankelijk is van de gebeurtenis, de betekening of kennisgeving van het stuk in een andere lidstaat, waarop hij geen greep heeft en die na de gestelde termijn zou kunnen plaatsvinden.

De leden 1 en 2 kunnen tegelijk worden toegepast en daarom is het mogelijk dat de betekening of de kennisgeving niet op hetzelfde tijdstip gevolgen heeft voor de geadresseerde en voor de aanvrager.

Gelet op bepaalde wetgevingen is dit bijvoorbeeld denkbaar wanneer een verjaring zou worden gestuit door een dagvaarding met een comparitieverzoek.

Het tijdstip waarop de verjaring ten aanzien van de aanvrager wordt gestuit, wordt krachtens lid 2 bepaald door de wetgeving van de aangezochte staat.

Ten aanzien van de geadresseerde van het stuk wordt voor de berekening van de comparitietermijn evenwel uitgegaan van de datum die is vastgesteld in de wetgeving van de aangezochte staat.

Lid 3 biedt de lidstaten de mogelijkheid te verklaren dat zij dit artikel niet zullen toepassen.

Artikel 10 - Certificaat van betekening of kennisgeving en afschrift van het stuk waarvan de betekening of kennisgeving is verricht

Wanneer de procedure van betekening of kennisgeving van het stuk is voltooid moet het overeenkomstige certificaat worden ingevuld.

Het formulier wordt teruggestuurd naar de verzendende instantie, eventueel met een afschrift van het stuk.

Voorts zijn er voor het invullen van het certificaat regels opgesteld die vergelijkbaar zijn met de regels voor de aanvraag om betekening of kennisgeving wat betreft de taal die moet worden gebruikt, aangezien de ontvangende instantie een officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar het document naar toe moet worden gezonden, moet gebruiken of een taal waarvan deze lidstaat heeft verklaard dat hij haar zal accepteren.

Artikel 11 - Kosten van betekening of kennisgeving

In het eerste lid wordt gesteld dat de door de instanties van de aangezochte lidstaat geboden diensten kosteloos zijn.

In het tweede lid echter wordt de lidstaten de mogelijkheid geboden de aanvrager kosten aan te rekenen indien de formaliteiten voor de betekening of kennisgeving niet door hun instanties worden vervuld.

Voordat de procedure van betekening of kennisgeving wordt gestart kan een voorschot op deze kosten worden geëist. In de door de Commissie opgestelde handleiding komen hierover nuttige aanwijzingen te staan en vooral zal daarin worden vermeld of een betaling moet plaatsvinden op het moment van doorzending van het stuk door de verzendende instantie.

Afdeling 2 - Andere wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken

Deze afdeling behelst alternatieve wijzen van toezending van stukken.

Artikel 12 - Toezending langs consulaire of diplomatieke weg

De in dit artikel geboden mogelijkheid dat stukken langs diplomatieke of consulaire weg worden toegezonden, wordt tot uitzonderingsgevallen beperkt.

Daarom moet hiervan slechts gebruik worden gemaakt als er zeer grote problemen zijn, zoals de gevallen genoemd naar aanleiding van artikel 3, onder c), d.w.z. sociale of weersomstandigheden die iedere verzending van de stukken van de ene lidstaat naar de andere op een andere manier onmogelijk maken.

Artikel 13 - Betekening of kennisgeving door de zorg van diplomatieke of consulaire ambtenaren

In dit artikel van de richtlijn is sprake van een wijze van betekening of kennisgeving die van oudsher in de internationale betrekkingen aanvaard wordt.

Deze mogelijkheid wordt echter in beginsel geboden ten aanzien van iedereen, ongeacht zijn nationaliteit, die op het grondgebied van een lidstaat verblijft.

Artikel 14 - Betekening of kennisgeving per post

In dit artikel wordt bepaald dat betekening of kennisgeving per post mogelijk is.

Als garantie voor geadresseerden die op zijn grondgebied verblijven kan een lidstaat echter bepalen onder welke voorwaarden stukken aan hen per post betekend of ter kennis gebracht kunnen worden. Er zou bijvoorbeeld kunnen worden geëist dat het stuk aangetekend wordt verstuurd of dat de verdragsregels betreffende de vertaling van de stukken worden toegepast.

Het algemeen postverdrag, waarbij alle lidstaten partij zijn, biedt de mogelijkheid van aangetekende postzendingen.

Zo nodig zullen de door de lidstaten overeenkomstig lid 2 vastgestelde voorwaarden in de door de Commissie opgestelde handleiding worden omschreven.

Artikel 15 - Rechtstreekse betekening of kennisgeving

Op grond van dit artikel kan iedereen die belang heeft bij de toezending van een stuk die onder deze richtlijn valt, rechtstreeks contact opnemen met de bevoegde personen van de ontvangende lidstaat om daar de betekening of kennisgeving te doen uitvoeren.

De belanghebbende ontleent aan dit artikel niet het recht om het stuk rechtstreeks aan een deurwaarder toe te zenden. Een dergelijke rechtstreekse toezending is namelijk alleen regelmatig als zij beantwoordt aan de voorschriften van de lidstaat waar de procedure plaatsvindt.

In lid 2 wordt aan lidstaten echter de mogelijkheid geboden om een voorbehoud te maken en zou het derhalve nuttig zijn de door de Commissie opgestelde handleiding erop na te slaan om te zien of de lidstaat in kwestie zich niet tegen deze werkwijze heeft verzet.

Hoofdstuk III - Buitengerechtelijke stukken

Artikel 16

Voor het begrip buitengerechtelijk stuk zie artikel 1.

Hoofdstuk IV - Slotbepalingen

Artikel 17 - Toepassing

Deze bepaling is nieuw in vergelijking met de tekst van het verdrag. Dit artikel beoogt de bevoegdheid ter uitvoering van de toepassingsbepalingen overeenkomstig de artikelen 202 en 211 van het EG-Verdrag aan de Commissie te verlenen, en niet aan het uitvoerend comité zoals in artikel 18 van het verdrag is bepaald.

De Commissie is belast met de uitvoering van praktische taken die onontbeerlijk zijn voor de werking van de richtlijn, zoals de opstelling en de bijwerking van de handleiding die de verzendende instanties moeten gebruiken om te bepalen naar welke ontvangende instanties van de andere lidstaten zij de stukken moeten zenden, en het opstellen van een lijst met juridische termen. Indien mogelijk worden in de handleiding ook de kosten van betekening en kennisgeving in verband met artikel 11 vermeld.

De Commissie zal tevens worden belast met het aanbrengen van wijzigingen in het modelformulier in bijlage en met de uitvoering van de toepassingsbepalingen voor de richtlijn met het oog op een snellere toezending, betekening en kennisgeving van de stukken, bijvoorbeeld door grensoverschrijdende toezending langs elektronische weg onder veilige omstandigheden te vergemakkelijken.

De Commissie stelt deze maatregelen vast overeenkomstig de in artikel 18 genoemde comitologieprocedure.

Artikel 18 - Comité

Deze bepaling is nieuw in vergelijking met artikel 18 van het verdrag.

Voor de uitvoering van de toepassingsbepalingen van artikel 17 wordt de Commissie bijgestaan door een raadgevend comité (procedure I, 'comitologie-besluit').

Artikel 19 - Niet-verschenen verweerder

In dit artikel zijn de punten 1 en 2 van artikel 19 van het verdrag overgenomen, waarbij de formele verwijzing naar het Verdrag van 's-Gravenhage van 1965 in de titel van het artikel en in de eerste alinea is geschrapt.

In dit artikel wordt het stelsel van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 overgenomen, met een lichte vormwijziging betreffende de wijze van kennisgeving door de lidstaten van de in punt 1, onder b), genoemde verklaring. Het artikel geeft een aantal regels om de rechten van de geadresseerden van de gerechtelijke stukken die volgens de richtlijn zijn toegezonden, te beschermen.

Overeenkomstig punt 1, betreffende stukken die gedingen inleiden of daarmee gelijk te stellen stukken, moet de rechter de beslissing aanhouden zolang hij niet zeker weet of de kennisgeving of betekening heeft plaatsgevonden en, wanneer die wel heeft plaatsgevonden, of de verweerder voldoende tijd heeft gehad om zijn verdediging voor te bereiden. Er wordt echter de mogelijkheid geboden om van deze regel af te wijken aan de lidstaten die hun rechters willen toestaan na een bepaalde termijn en onder bepaalde voorwaarden een beslissing te nemen.

Punt 2 betreft de gevallen waarin een verweerder bij verstek is veroordeeld en biedt deze onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om een nieuwe termijn toegewezen te krijgen voor het aanwenden van een rechtsmiddel. Om onzekerheid te voorkomen die schadelijk kan zijn voor de belangen van de verzoeker in het bodemgeschil, wordt in de richtlijn geregeld dat de lidstaten in hun verklaring een termijn kunnen stellen waarbinnen het verzoek om toewijzing van een nieuwe termijn voor de toepassing van het rechtsmiddel ontvankelijk is.

Tot slot zijn de bepalingen van punt 2 niet van toepassing op de staat van personen. Het is namelijk niet mogelijk gebleken een bij verstek gegeven beslissing nietig te laten verklaren in bijvoorbeeld een echtscheidingszaak met een daaropvolgend nieuw huwelijk; de behoefte aan rechtszekerheid heeft hier de doorslag gegeven.

Artikel 20 - Verband met de overeenkomsten of regelingen ter zake waarbij de lidstaten partij zijn

In dit artikel is bepaald dat de richtlijn in de plaats komt van het stelsel voor kennisgeving van stukken van artikel IV van het protocol bij het Verdrag van Brussel van 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (8) en het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, wat betreft de betrekkingen tussen de lidstaten die partij zijn bij deze verdragen. Het Gemeenschapsrecht moet voorrang hebben.

PB C 27 van 26.1.1998.

In de voorgestelde richtlijn wordt een aan andere communautaire besluiten ontleende bepaling opgenomen die het de lidstaten toestaat de toezending van de stukken individueel of in samenwerking te versnellen. Zo belet deze richtlijn de lidstaten niet voorschriften te behouden of vast te stellen om de toezending van de stukken te versnellen, mits deze verenigbaar zijn met de bepalingen van de richtlijn.

Van deze mogelijkheid kan alleen onder toezicht van de Commissie worden gebruikgemaakt: zij moet in kennis worden gesteld van de desbetreffende ontwerp-bepalingen.

Artikel 21 - Rechtshulp

In dit artikel wordt bepaald dat de in andere verdragen opgenomen regels betreffende de rechtshulp die tussen bepaalde lidstaten van toepassing kunnen zijn, onaangetast blijven.

Artikel 22 - Bescherming van verzonden gegevens

In dit artikel wordt de ontvangende instanties de plicht opgelegd het vertrouwelijke karakter van de gegevens die hun in het kader van de uitoefening van hun functie ter kennis zijn gesteld, te bewaren.

De ontvangende instanties moeten de regels van hun nationale recht inzake de bescherming van dit vertrouwelijke karakter toepassen.

Personen over wie gegevens zijn toegezonden kunnen zich altijd op de toepasselijke wetsbepalingen beroepen om informatie te verkrijgen omtrent het gebruik dat van die gegevens is gemaakt.

Deze richtlijn laat de toepassing van de geldende wetgeving betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens onverlet.

Artikel 23 – Bekendmaking

Dit artikel bepaalt dat de Commissie de in de artikelen 2, 3, 4, 9, 10, 13, 14, 15 en 19 bedoelde gegevens die de lidstaten haar moeten meedelen, in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend maakt.

Artikel 24 - Nieuw onderzoek

Deze bepaling komt in de tekst van het verdrag niet voor.

In tegenstelling tot hetgeen in het verdrag is bepaald (de toezichthoudende rol wordt vervuld door het uitvoerend comité) moet overeenkomstig artikel 211 van het EG-Verdrag de Commissie toezicht houden op de toepassing van de richtlijn en hierover een verslag uitbrengen.

De Commissie is belast met het volgen van de werking van de richtlijn, dat wil zeggen met het vergaren van alle nuttige informatie over de tenuitvoerlegging ervan door de lidstaten. De Commissie moet vooral letten op de doelmatigheid van het optreden van de verzendende en de ontvangende instanties, op de omstandigheden waaronder de centrale instanties rechtstreekse aanvragen om betekening of kennisgeving van de stukken ontvangen en op de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake de datum van de betekening of kennisgeving.

Door bijzondere aandacht te besteden aan een aantal bepalingen van de richtlijn moet de Commissie kunnen vaststellen of regels die voor bepaalde landen problemen inzake de tenuitvoerlegging leken in te houden, door andere landen probleemloos worden toegepast zodat het toepassingsgebied van deze regels kan worden uitgebreid. De aldus door de Commissie verzamelde gegevens zullen daarom van bijzonder belang zijn voor de onderlinge informatie-uitwisseling tussen de lidstaten. Bovendien zullen er op gezette tijden verslagen aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over worden uitgebracht, voor het eerst na het verstrijken van een termijn van drie jaar na de goedkeuring van de richtlijn, en vervolgens om de vijf jaar.

Deze verslagen gaan, in voorkomend geval, vergezeld van voorstellen om de richtlijn aan te passen aan de ontwikkeling van de kennisgevingsstelsels.

Artikel 25 - Omzetting

Deze bepaling is nieuw in vergelijking met de tekst van het verdrag.

Dit is een standaardbepaling betreffende de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de bepalingen om aan de richtlijn te voldoen, overeenkomstig artikel 249 van het EG-Verdrag.

De Commissie stelt voor dat de lidstaten uiterlijk op 30 juni 2000 alle nodige maatregelen vaststellen om aan de richtlijn te voldoen en de Commissie de tekst van de bepalingen meedelen die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

De lidstaten passen deze maatregelen vanaf 1 oktober 2000 toe.

Artikel 26 - Inwerkingtreding

Deze bepaling is nieuw in vergelijking met de tekst van het verdrag.

In dit artikel is overeenkomstig artikel 254 van het EG-Verdrag de inwerkingtreding van de richtlijn geregeld.

Artikel 27 - Geadresserden

Deze bepaling is nieuw in vergelijking met de tekst van het verdrag. In dit artikel is bepaald dat deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.